In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 juli 2023 een beschikking gegeven over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [kind01]. De rechtbank oordeelt dat de moeder, ondanks positieve ontwikkelingen in haar leven, nog steeds onvoldoende in staat is om de opvoeding en verzorging van [kind01] zelfstandig op zich te nemen. De minderjarige, die bij zijn vader woont, ervaart een spagaat tussen zijn zorgen om zijn moeder en zijn eigen welzijn. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek tot gezagsbeëindiging ingediend, omdat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind01] te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder kampt met persoonlijke problematiek die haar beschikbaarheid voor [kind01] beïnvloedt. Ondanks dat de moeder medicatie slikt en begeleiding ontvangt, is er onvoldoende inzicht in haar functioneren en de impact daarvan op [kind01]. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de jurisprudentie van het EHRM, die stelt dat gezagsbeëindiging een zwaar middel is dat alleen in uitzonderlijke gevallen mag worden toegepast. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van [kind01] is om het gezag van de moeder te beëindigen, zodat er duidelijkheid komt over zijn verblijfplaats en de omgang met zijn moeder. De moeder blijft echter altijd de moeder van [kind01] en kan hem blijven zien. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen drie maanden worden aangevochten.