ECLI:NL:RBROT:2023:6428

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
C/10/644683 / JE RK 22-2180
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder wegens onvoldoende opvoedcapaciteiten en de impact op de minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 10 juli 2023 een beschikking gegeven over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [kind01]. De rechtbank oordeelt dat de moeder, ondanks positieve ontwikkelingen in haar leven, nog steeds onvoldoende in staat is om de opvoeding en verzorging van [kind01] zelfstandig op zich te nemen. De minderjarige, die bij zijn vader woont, ervaart een spagaat tussen zijn zorgen om zijn moeder en zijn eigen welzijn. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek tot gezagsbeëindiging ingediend, omdat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind01] te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder kampt met persoonlijke problematiek die haar beschikbaarheid voor [kind01] beïnvloedt. Ondanks dat de moeder medicatie slikt en begeleiding ontvangt, is er onvoldoende inzicht in haar functioneren en de impact daarvan op [kind01]. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de jurisprudentie van het EHRM, die stelt dat gezagsbeëindiging een zwaar middel is dat alleen in uitzonderlijke gevallen mag worden toegepast. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van [kind01] is om het gezag van de moeder te beëindigen, zodat er duidelijkheid komt over zijn verblijfplaats en de omgang met zijn moeder. De moeder blijft echter altijd de moeder van [kind01] en kan hem blijven zien. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen drie maanden worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/644683 / JE RK 22-2180
Datum uitspraak: 10 juli 2023

Beschikking van de rechtbank over de gezagsbeëindiging

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de Raad,
betreffende

[kind01],

geboren op [geboortedatum01] 2011 te [geboorteplaats01], hierna te noemen: [kind01].
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam01],

hierna te noemen: de moeder, wonende te [woonplaats01],
advocaat: mr. R.H.P. Feiner, kantoorhoudende te Rotterdam,

[naam02],

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats02],

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 18 oktober 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de briefrapportage van de Raad van 31 maart 2023.
Op 12 juni 2023 heeft de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [kind01], die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord;
- de vader;
- mr. R.H.P. Feiner namens de moeder;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam03];
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam04].
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [kind01] wordt uitgeoefend door de ouders.
[kind01] woont bij de vader.
Bij beschikking van 7 juli 2020 is [kind01] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst op 12 januari 2023 tot 17 januari 2024.

Het aangehouden verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Het standpunt van de Raad

De Raad heeft het verzoek langere tijd geleden ingediend. Het verzoek is echter in november 2022 aangehouden, waarbij de kinderrechter de Raad de opdracht heeft gegeven om aanvullend onderzoek te doen. De Raad handhaaft het verzoek en licht dit als volgt toe. Er zijn positieve ontwikkelingen gezien aan de kant van de moeder. De moeder heeft een eigen huis, slikt trouw haar medicatie en ontvangt ambulante begeleiding. De Raad maakt zich echter grote zorgen om het inzicht van de moeder in haar eigen functioneren en de invloed van haar functioneren op [kind01]. [kind01] is verdrietig en maakt zich zorgen om zijn moeder. Hij voelt zich verantwoordelijk voor haar. Daarbij komt dat het voor de moeder lastig is om afspraken na te komen. De vader is ook niet altijd in staat [kind01] te beschermen tegen het gezag van zijn moeder. Zo heeft hij ingestemd met een nachtje logeren van [kind01] bij de moeder. De grootste wens van de moeder is dat [kind01] voor een groot gedeelte van de week bij haar komt wonen. De Raad acht dit echter niet haalbaar en in het belang van [kind01]. Het is belangrijk dat het voor [kind01] en zijn moeder duidelijk is dat de verblijfplaats van [kind01] bij zijn vader is en hij belangrijke beslissingen kan nemen over [kind01]. De moeder is onvoldoende in staat om beslissingen te nemen over [kind01] in zijn belang. Het is daarbij wel van belang dat [kind01] zijn moeder blijft zien. Zowel de moeder als [kind01] vinden dit fijn. Gelet op het voorgaande verzoekt de Raad de beëindiging van het gezag van de moeder. De ondertoezichtstellingsmaatregel loopt nog tot januari 2024. In die periode acht de Raad het van belang dat de GI samen met de vader stappen zal maken om de situatie van [kind01] te verbeteren.

Het standpunt van de GI

De GI sluit zich aan bij het standpunt van de Raad. De GI acht het de komende periode, in het kader van de ondertoezichtstelling, van belang dat er SPAM wordt ingezet in de thuissituatie van de vader. De hulpverlening vanuit SPAM zal de vader verder ondersteunen en begeleiden om beter aan te kunnen sluiten bij [kind01]. [kind01] ontvangt momenteel hulpverlening vanuit de groep voor Kinderen van Ouders met Psychische Problemen (KOPP-groep).

Het standpunt van de moeder

Namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. De verstrekkende maatregel van de gezagsbeëindiging is volgens de moeder niet noodzakelijk. De moeder heeft het afgelopen jaar niet laten zien dat zij haar gezag niet op een goede manier aanwendt of in het geheel niet aanwendt, waardoor [kind01] in zijn belangen wordt geschaad. Ook dwarsboomt de moeder geen belangrijke zaken. [kind01] zit dan ook niet klem tussen zijn ouders. Daarbij heeft de moeder de afgelopen periode positieve ontwikkelingen doorgemaakt. De moeder ontvangt de juiste medicatie voor haar psychische problematiek, laat zich begeleiden en aanvaardt de hulpverlening. Tevens groeit [kind01] op bij zijn vader. Daarover bestaat bij de moeder geen enkele twijfel.

Het standpunt van de vader

De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de Raad. Anders dan wat de advocaat van de moeder zegt, laat de moeder geregeld aan de vader weten dat zij co-ouderschap wil. Ook doet de moeder beloftes [kind01] over een uitbreiding van de omgang die zij niet na kan komen. De moeder belast [kind01] hiermee. Het is in het belang van [kind01] dat het voor het duidelijk is dat hij bij de vader opgroeit en elke woensdag zijn moeder kan zien. Een co-ouderschapsregeling acht de vader voor de moeder niet haalbaar en zodoende niet in het belang van [kind01].

De beoordeling

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Daarnaast slaat de kinderrechter acht op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de Mens (EHRM), waarin aan de hand van artikel 8 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) is bepaald dat in het geval van een gezagsbeëindiging daadwerkelijk gebleken moet zijn dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. Een gezagsbeëindiging is namelijk een zeer zwaar middel dat alleen in uitzonderlijke gevallen dient te worden toegepast. Zie ook het uitgebreide arrest van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 13 januari 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:76).
Uit de overgelegde stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder kampt met persoonlijke problematiek. Als gevolg van haar persoonlijke problematiek is de moeder niet beschikbaar geweest voor [kind01] en niet bij machte geweest om hem een voldoende veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. Ook lukte het haar niet om aan te sluiten bij de opvoedbehoeftes van [kind01]. Dit is de aanleiding geweest dat [kind01] sinds april 2020 bij zijn vader is gaan wonen. Hij ontwikkelt zich daar goed. In de periode na de uithuisplaatsing is de moeder niet meer actief betrokken geweest bij [kind01]. Zij was niet bereikbaar voor de GI en er was geen contact tussen de moeder en [kind01] mogelijk. De moeder is uiteindelijk van maart 2022 tot november 2022 opgenomen geweest bij Antes. Zij slikt op dit moment trouw haar medicatie voor haar psychische problematiek, laat zich begeleiden, accepteert de hulpverlening en heeft een zelfstandige woning bemachtigd.
Het is een positieve ontwikkeling dat de moeder zich heeft laten opnemen en dat zij haar leven nu beter op orde heeft. Alle betrokkenen zijn het er echter over eens dat zij nog steeds onvoldoende in staat is om de opvoeding en verzorging van [kind01] zelfstandig op zich te nemen. Vanwege haar persoonlijke problematiek is zij onvoldoende in staat aan te sluiten bij de opvoedbehoeften van [kind01]. Ook is zij onvoldoende in staat om inzicht in haar eigen functioneren te tonen en de invloed van haar functioneren op [kind01]. Dit komt ook naar voren in de gesprekken die onder meer de Raad heeft gevoerd met [kind01], waarin hij aangeeft dat hij zich zorgen maakt om zijn moeder. Zo geeft hij aan dat hij graag bij haar wil zijn, omdat hij bang is dat zij anders geen eten in huis heeft. [kind01] houdt veel van zijn moeder en voelt zich ook verantwoordelijk voor haar. Dit is ook gebleken in het gesprek dat de kinderrechter met [kind01] heeft gevoerd. [kind01] heeft daarin verteld dat hij graag meer bij zijn moeder wil zijn en dat hij zich nu geen zorgen meer maakt. [kind01] liet ook blijken dat hij er heel verdrietig over is dat andere volwassenen zulke slechte dingen over zijn moeder zeggen, zoals dat zij niet goed voor hem kan zorgen. Ook uit het aanvullend raadsrapport komt naar voren dat [kind01] daar erg verdrietig over is. Het is dan ook lastig te zeggen of de zorgen van [kind01] over zijn moeder in de afgelopen periode daadwerkelijk verdwenen zijn, of dat hij er niets meer over wil zeggen omdat hij zijn moeder wil beschermen tegen de gevolgen die het blijkt te hebben als hij zijn zorgen uitspreekt.
Alles overwegende blijkt dat de moeder weliswaar in de onderhavige procedure zegt dat [kind01] bij zijn vader zal opgroeien, maar dat zij in de dagelijkse praktijk nog steeds naar vader, maar ook naar [kind01] toe uitspreekt dat zij een co-ouderschapsregeling nastreeft. Voldoende vast staat dat een dergelijke regeling in ieder geval in de nabije toekomst nog niet haalbaar is. Zoals eerder al overwogen ligt het perspectief van [kind01] bij de vader. Die wens van de moeder en het uitspreken daarvan maakt dat er steeds frictie zal zijn en blijven over de omgang. [kind01] wordt daar ook mee belast, bijvoorbeeld doordat de moeder daarover rechtstreeks beloftes aan hem doet die zij niet kan nakomen. Daarnaast levert dit ook op meer indirecte wijze een belasting van [kind01] op. Zolang de moeder onduidelijkheid opwerpt over de omvang van de omgang, zal de jeugdbescherming hier steeds aandacht aan moeten besteden en gesprekken over moeten voeren. De ondertoezichtstelling zal dan waarschijnlijk ook weer verlengd moeten worden. Daarbij zal in de gesprekken steeds weer de nadruk liggen op wat de moeder (nog) niet kan en wat er verkeerd gaat. [kind01] zal steeds ook weer worden uitgenodigd om daarover te praten en wordt daarmee belast met negatieve verhalen over zijn moeder.
Zowel bij de Raad als de kinderrechter is gezien dat juist deze gesprekken [kind01] diep raken. [kind01] en zijn moeder houden veel van elkaar en de kinderrechter gunt het hun beiden als de focus kan komen te liggen op wat er wel goed gaat. [kind01] hoeft dan niet meer in de spagaat te zitten dat hij zich mogelijk wel zorgen maakt om zijn moeder, maar dat hij daar met niemand over kan praten omdat hij haar tegen de gevolgen daarvan wil beschermen. Om alle betrokkenen duidelijkheid en rust te bieden, en om de kans te verkleinen dat nog jaren moet worden gesproken over alles wat er (nog) niet goed genoeg gaat, is de kinderrechter van oordeel dat het in het belang van [kind01] is om het gezag van de moeder te beëindigen. De moeder zal moeten accepteren dat het co-ouderschap niet haalbaar is, zodat zij ook richting [kind01] kan gaan uitdragen dat de huidige omgang goed is. De kinderrechter is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan. Uit het voorgaande volgt bovendien dat het verzoek de toets van de EHRM-jurisprudentie kan doorstaan.
Tot slot merkt de kinderrechter op dat de beëindiging van het gezag van de moeder niets afdoet aan het feit dat de moeder altijd de moeder van [kind01] zal blijven en hem kan zien. Dit wordt ook door de GI en de vader onderschreven.
De kinderrechter heeft gelijktijdig met deze beschikking een brief aan [kind01] gestuurd. Daarin is het volgende opgenomen:
Een tijdje geleden hebben wij met elkaar gepraat over hoe het met jou gaat en hoe het met je moeder gaat. Je hebt me toen verteld dat het met jou heel goed gaat en dat je ook veel van mama houdt. Eerder heb je je wel zorgen over haar gemaakt, maar nu niet meer. Je zou haar ook graag meer zien dan alleen de woensdagmiddag, zoals nu. Je hebt me ook verteld dat je het zo vervelend vind dat andere volwassenen vaak slechte dingen over je moeder zeggen, want dat vind je niet terecht.
Ik heb lang nagedacht over de beslissing die ik moest nemen. Die beslissing gaat erover of jou moeder het gezag over jou moet houden. Dat betekent bijvoorbeeld of zij dingen voor jou kan bepalen. Maar mijn beslissing gaat ook over duidelijkheid voor de toekomst, bijvoorbeeld waar jij woont. Nadat ik goed naar iedereen heb geluisterd en heb gelezen wat iedereen heeft opgeschreven, heb ik beslist dat het gezag van je moeder moet worden beëindigd.
De belangrijkste reden daarvoor is dat ik vind dat het nodig is dat het voor iedereen duidelijk is dat de situatie moet blijven zoals het nu is. Het is geen goed idee als je veel vaker bij je moeder bent dan nu. Dat wil je moeder wel graag. Zolang daar geen duidelijkheid over is, moeten er ook steeds weer gepraat worden over of je niet vaker naar je moeder kan. En in die gesprekken zal het dan ook weer gaan over dingen die nog niet zo goed gaan bij je moeder. Ik vind het belangrijk dat jij niet steeds die vervelende gesprekken hoeft te voeren, maar dat het juist moet gaan over wat er wel goed gaat. Ik hoop dat je dan gewoon kan genieten van de tijd die je met je moeder kan doorbrengen. Maar ik hoop ook dat je dan ook met andere mensen durft te bespreken als je je wel eens zorgen maakt over je moeder, zonder dat je hoeft na te denken over de gevolgen die dat heeft.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam01], geboren op [geboortedatum02] te [geboorteplaats02], over [kind01];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2023, in aanwezigheid van S.H. Harders als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.