ECLI:NL:RBROT:2023:6127

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
10-054224-23 vordering TUL VV: 10-134149-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging en bewezenverklaring opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen in kliniek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedreiging en opzettelijke brandstichting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging, omdat het bewijs daarvoor niet wettig en overtuigend was. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 februari 2023 opzettelijk brand heeft gesticht in zijn kamer in de kliniek De Kijvelanden, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De verdachte was ten tijde van het delict verminderd toerekeningsvatbaar, wat werd bevestigd door rapportages van deskundigen. De rechtbank oordeelde dat de oplegging van Tbs met dwangverpleging noodzakelijk was, gezien de ernst van het feit en het risico op recidive. De rechtbank heeft ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de verdachte zich in de hoofdzaak al in voorlopige hechtenis bevond. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van deskundigen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-054224-23
Parketnummer vordering TUL VV: 10-134149-22
Datum uitspraak: 4 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] (PPC),
raadsvrouw mr. M. Nentjes, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Boekhoud heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde, te weten bedreiging;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, te weten brandstichting, terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
  • oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging (ongemaximeerd);
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-134149-22.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering t.a.v. feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering t.a.v. feit 1
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte brand heeft gesticht in zijn kamer in de [naam kliniek01] en dat daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was. Hiertoe is kort gezegd het volgende aangevoerd.
Het betreft een gesloten afdeling binnen [naam kliniek01], waar zowel de patiënten als het personeel niet zomaar weg kunnen. In de betreffende kliniek bevinden zich meerdere afdelingen naast elkaar, waarvan op elke afdeling ongeveer veertien mensen aanwezig zijn. Er kunnen geen ramen open en de deuren kunnen enkel worden geopend met een toegangspas of sleutel. Men is volledig afhankelijk van een luchtverversingssysteem. Bij de voorwerpen die de verdachte in brand heeft gestoken is veel rook vrijgekomen, die niet zomaar weg kan. Ook indien brandvertragende materialen gebruikt zijn, blijft brand risicovol. Bovendien is rook dusdanig slecht voor de gezondheid dat – onder meer – longen en ogen er erg door kunnen beschadigen.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is kort gezegd het volgende aangevoerd.
Om vast te stellen dat sprake is van gemeen gevaar voor goederen, vereist de Hoge Raad dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt dat het gemeen gevaar van goederen ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest (ECLI:NL:HR:2010:BN8840). Aan deze maatstaf is niet voldaan. Het laken is midden in de kamer in brand gestoken en er bevonden zich geen spullen in de kamer van de verdachte waarop de brand zou kunnen overslaan. Uit niets blijkt dat er enig risico bestond dat het vuur überhaupt ergens naartoe zou kunnen overslaan. Er is bijvoorbeeld geen forensisch onderzoek uitgevoerd. In het dossier bevinden zich enkel foto’s van de resten van een verbrand laken, een aangifte en een getuigenverklaring, waaruit niet kan worden afgeleid dat er op enig moment sprake is geweest van gevaar voor goederen en/of personen, dan wel dat men daarvoor vreesde.
4.2.3.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte op 20 februari 2023 in zijn kamer in de [naam kliniek01] te [plaats01] met een aansteker een laken in brand heeft gestoken. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij dit heeft gedaan, omdat hij werd opgesloten in zijn kamer en hij wilde bewerkstelligen dat men de deur open zou doen. Op basis van foto’s die zich in het dossier bevinden, kan worden vastgesteld dat zich in die kamer een kussen, een paar schoenen en een bed met matras, met hiernaast een gordijn, bevonden. De brand had hierop kunnen overslaan, nu zichtbaar is dat de resten van het laken in de directe nabijheid van deze goederen aanwezig zijn. De rechtbank is van oordeel dat hiermee gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. De brand en de rookontwikkeling hebben zich weliswaar voorgedaan in een kamer op een min of meer gesloten afdeling in een kliniek, maar dit enkele feit brengt nog niet met zich mee dat naar algemene ervaringsregels levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen voorzienbaar was, temeer nu uit het dossier onvoldoende blijkt met betrekking tot de omvang van de brand en de daarbij ontstane rookontwikkeling. Het dossier bevat ook overigens geen feiten en omstandigheden op basis waarvan kan worden gesteld dat
welsprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. De verdachte zal derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.2.4.
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen, in die zin dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op20 februari 2023te [plaats01]
opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van [naam kliniek01] aan de [straatnaam01] ,
door in die kamer open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid textiel, ten gevolge waarvan dat textiel gedeeltelijk is verbrand,
en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was
.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte bevond zich in de [naam kliniek01] . Nadat hij door zijn behandelaar meerdere malen was verzocht om op zijn kamer te blijven, voldeed hij hier niet aan, ten gevolge waarvan de behandelaar de deur van zijn kamer op slot heeft gedraaid. De verdachte heeft toen brand gesticht op zijn kamer, door met een aansteker een laken in brand te steken, met het doel hiermee de behandelaar te dwingen de deur te openen.
Brandstichting is een ernstig misdrijf, omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare en zeer gevaarzettende situaties kunnen ontstaan. Het veroorzaakt grote angst en onrust in de samenleving en in dit geval bij de personeelsleden en patiënten van een kliniek.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 mei 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit, te weten voor (onder meer) een vernieling bij vonnis van 7 december 2022.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van deskundige op de terechtzitting
Psychiater [naam01] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 juni 2023. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van zwakbegaafdheid en een ongespecificeerde neurocognitieve
stoornis. Verder is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale persoonlijkheidstrekken, een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol, een matige stoornis in het gebruik van cocaïne en een matige stoornis in het gebruik van een hypnoticum of anxiolyticum. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
De copingvaardigheden van de verdachte zijn beperkt als gevolg van de zwakbegaafdheid, de neurocognitieve stoornis en de persoonlijkheidsproblematiek. Als gevolg van de zwakbegaafdheid en de neurocognitieve stoornis overziet de verdachte complexe situaties minder goed en heeft hij weinig probleemoplossende vaardigheden, waardoor eerder conflicten zullen ontstaan en er meer sociale problemen zullen zijn. Zijn persoonlijkheidsproblematiek zorgt er vervolgens voor dat hij, geconfronteerd met problemen en conflictsituaties, eerder geneigd is om met agressie en/of wetsovertredingen op dergelijke situaties te reageren. Als gevolg hiervan kon hij niet omgaan met het conflict met zijn begeleiders bij Ipse de Bruggen en kon hij zich niet neerleggen bij het gedwongen verblijf in zijn kamer. Hierdoor besloot hij over te gaan tot de brandstichting.
Het advies is om het ten laste gelegde bij een bewezenverklaring in een verminderde mate
aan de verdachte toe te rekenen. De beperkte copingvaardigheden van de verdachte waren direct van invloed op het ten laste gelegde gedrag. Deze invloed was duidelijk en direct, waarbij ook nog de mogelijkheid was om na te denken over het gedrag en mogelijke handelingsalternatieven. Bovendien was er bij de verdachte geen stoornis die het denken en handelen volledig bepaalde. Er is daarom geen aanleiding om het ten laste gelegde bij een bewezenverklaring niet aan hem toe te rekenen.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Een inventarisatie van beschermende factoren laat zien dat er bij de verdachte momenteel geen beschermende factoren worden gevonden als hij zonder aanvullende interventies uit detentie gaat. Om het risico op recidive te verlagen is het op termijn van belang dat de verdachte in een woonomgeving komt met voldoende toezicht en ondersteuning. Bovendien is het nodig dat de verdachte behandeling krijgt voor zijn persoonlijkheidsproblematiek. Het is in het licht van de recente mislukte plaatsing in een kliniek voor SGLVG van Ipse de Brugge en de blijvende gedragsproblemen in het PPC niet realistisch om te verwachten dat de verdachte in een reguliere forensische kliniek afdoende kan worden beveiligd. Derhalve is het advies om de verdachte in een FPC te plaatsen, aangezien dit de kliniek is met het hoogste beveiligingsniveau. Het advies is daarbij om een kliniek te kiezen met expertise op het gebied van patiënten met een verstandelijke beperking. Van daaruit zal indien mogelijk moeten worden toegewerkt naar begeleid of beschermd wonen. Tijdens de behandeling is het nodig dat de verdachte de vaardigheden leert die nodig zijn om meer zelfstandig te kunnen functioneren. Ook kan worden geprobeerd om hem te trainen in het benutten van zijn beperkte cognitieve mogelijkheden, zodat hij minder wordt gehinderd door zijn beperking op dit vlak. Daarnaast is het nodig om de persoonlijkheidsproblematiek te behandelen, zodat de gestoorde regulatie van agressieve impulsen wordt verminderd en er, als de verdachte eenmaal een woonplek heeft, minder snel incidenten ontstaan. Verder is het ook nodig dat het middelengebruik van de verdachte in remissie blijft en de benzodiazepines worden afgebouwd. Tijdens de behandeling is een forensische insteek nodig, zodat ook expliciet aandacht wordt besteed aan recidivepreventie.
Met betrekking tot het juridisch kader is van belang dat een langdurige klinische behandeling op het beveiligingsniveau van een FPC nodig is, terwijl de verdachte hier niet voor is gemotiveerd. Waarschijnlijk zal deze behandeling langere tijd moeten worden voortgezet. Derhalve kan de psychiater niet anders adviseren dan om Tbs met dwangverpleging op te leggen. Behandeling op basis van een voorwaardelijk strafdeel bood daarbij onvoldoende borging om recidive te voorkomen. Behandeling op basis van een zorgmachtiging ontbeert het nodige forensische toezicht. Behandeling op basis van Tbs met voorwaarden zal niet mogelijk zijn, omdat een langer durende klinische behandeling nodig wordt geacht en de verdachte niet mee zal willen werken aan de voorwaarden, aangezien hij niet wil worden opgenomen in een kliniek. Ook waren in de kliniek vrijheidsbeperkende maatregelen nodig om de behandeling mogelijk te maken, hetgeen niet mogelijk is in het kader van Tbs met voorwaarden. Ook als de verdachte wel zou willen meewerken aan een dergelijke opname, is het de vraag hoe duurzaam dit meewerken zal zijn, waarbij het vanuit de aard van de problematiek lastig is om deze medewerking vol te houden.
Psycholoog [naam02] heeft tevens een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 12 juni 2023. Dit rapport komt ten aanzien van de diagnostiek en het advies overeen met het rapport van de psychiater.
Ook heeft Reclassering Nederland een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 juni 2023. Het advies van de reclassering ligt in lijn met de adviezen van de gedragsdeskundigen.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
Tot slot is [naam03] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, als deskundige gehoord op de zitting van 20 juni 2023. Zij heeft kort gezegd benadrukt dat de reclassering het noodzakelijk acht dat de verdachte behandeling ondergaat en dat de verdachte meerdere malen duidelijk aan de deskundige heeft aangegeven dat hij niet naar een kliniek toe wil. De deskundige heeft hierbij opgemerkt dat de verdachte zegt dat hij zich aan een oplegging van de maatregel van Tbs met voorwaarden wil houden, maar dat de problematiek dusdanig is, dat enkel de wil onvoldoende zal zijn om dit voorwaardelijke traject te laten slagen, nu ook sprake is van een deel onmacht. Bovendien is de consequentie van een voorwaardelijk kader dat de verdachte mogelijk in een faalsituatie terecht komt.
Op grond van al het voorgaande acht de deskundige – ook nu de verdachte ter zitting heeft gezegd dat hij tóch naar een kliniek zou willen – de maatregel van Tbs met voorwaarden onuitvoerbaar en blijft zij bij haar advies om een Tbs met dwangverpleging op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Voorts onderschrijft de rechtbank de conclusie dat oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk is. De algemene veiligheid van personen of goederen eisen de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van het bewezen verklaarde feit en het gevaar voor herhaling.
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr.
Voorts wordt vastgesteld dat het strafbare feit waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd geen misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Gelet hierop kan de totale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege een periode van vier jaar niet te boven gaan.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte thans zeer gemotiveerd is om mee te werken aan terbeschikkingstelling met voorwaarden en heeft verzocht met oplegging daarvan - al dan niet in combinatie met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest - te volstaan. De rechtbank heeft echter in het slagen van een voorwaardelijk traject onvoldoende vertrouwen. Hierbij slaat de rechtbank acht op hetgeen zich heeft afgespeeld sinds de voorwaardelijke veroordeling van 7 december 2022, in combinatie met voornoemde deskundigenadviezen, waaruit - kort gezegd - blijkt dat oplegging van terbeschikkingstelling met voorwaarden een gepasseerd station is. Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege passend en geboden.

8..Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 10-134149-22)

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 7 december 2022 van de meervoudige kamer van deze rechtbank (parketnummer 10-134149-22) is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De proeftijd is ingegaan op 22 december 2022 en zal eindigen op 20 december 2025.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, zodat na de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel slechts één regime van kracht is. Nu de verdachte zich in de onderhavige strafzaak (de hoofdzaak) reeds vier maanden in voorlopige hechtenis bevindt, zal deze periode kunnen worden verrekend met het ten uitvoer te leggen voorwaardelijk opgelegde strafdeel.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de detentie zo snel mogelijk te beëindigen en oppert dat de rechtbank ofwel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan opleggen voor de duur die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest, ofwel de vordering van de officier van justitie kan toewijzen, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie.
8.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank acht dit echter niet opportuun, gelet op de oplegging van de Tbs-maatregel en zal de vordering om die reden afwijzen.
Verrekening van de voorlopige hechtenis in de onderhavige strafzaak (de hoofdzaak) met het ten uitvoer te leggen voorwaardelijk opgelegde strafdeel (opgelegd bij vonnis van 7 december 2022) is bovendien niet mogelijk, nu de wet hiervoor geen ruimte biedt.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 7 december 2022 van de meervoudige kamer van deze rechtbank (parketnummer 10-134149-22) aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. D.F. Smulders en A. Kortrijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
primair
hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2023 tot en met 21 februari 2023 te [plaats01]
opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer van [naam kliniek01] aan de [straatnaam01] ,
door in die kamer open vuur in aanraking te brengen en/of te laten komen met een hoeveelheid textiel, althans enig in die kamer aanwezig brandbaar materiaal ten gevolge waarvan dat textiel/dat brandbaar materiaal geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor een of meer belendende/andere kamer(s)/ruimte(n), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of voorwerpen te duchten was
en/of levensgevaar voor een ander en/of anderen, namelijk de medebewoners en/of medewerkers van die kliniek, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair
hij in of omstreeks 20 februari 2023 tot en met 21 februari 2023 te [plaats01]
opzettelijk en wederrechtelijk de cel/kamer van verdachte in [naam kliniek01] en/of de voorwerpen op die kamer, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die tbs-kliniek, toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij in of omstreeks 20 februari 2023 tot en met 21 februari 2023 te [plaats01]
aangever 910389 heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die aangever dreigend de woorden toe te voegen "als ik jou morgen tegen kom ga ik jou zeker slaan tegen je hoofd", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.