ECLI:NL:RBROT:2023:5962

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
10261762
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering op basis van artikel 7:628 en 7:632 BW met betrekking tot een nul-urencontract en verrekening van verlofuren

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2023, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres01] en [gedaagde01] over een loonvordering. [eiseres01] was in dienst bij [gedaagde01] op basis van een nul-urencontract en eiste betaling van achterstallig loon, omdat zij meende dat [gedaagde01] ten onrechte bedragen met haar loon had verrekend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres01] recht had op loon op basis van een 32-urige werkweek, ondanks dat zij niet altijd voor dat aantal uren was ingeroosterd. De rechter oordeelde dat de reden voor het niet werken in redelijkheid niet voor rekening van [eiseres01] kwam, vooral gezien de omstandigheden rondom de ziekte van haar moeder. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde01] niet mocht verrekenen met het loon van [eiseres01] en dat zij recht had op een totaalbedrag van € 1.374,62 bruto aan achterstallig loon, inclusief wettelijke verhoging en rente. Daarnaast werd [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten, die op € 716,- werden vastgesteld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10261762 CV EXPL 22-39762
datum uitspraak: 7 juli 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
woonplaats: [woonplaats01] (gemeente [gemeente01] ),
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. R.J. Michielsen,
tegen
[gedaagde01], die handelt onder de naam [handelsnaam01]
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] (gemeente [gemeente01] ),
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. P.A. Kerkhof.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 23 december 2023, met producties;
  • de conclusie van antwoord met eis in voorwaardelijke reconventie (tegeneis), met producties;
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, met productie;
  • de spreekaantekeningen van mr. Kerkhof.
1.2.
Op 17 mei 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres01] is op 26 april 2021 in dienst getreden van [gedaagde01] , die een supermarkt exploiteert, op basis van een nul-urencontract. Met ingang van 1 februari 2022 zijn partijen een wekelijkse arbeidsduur overeengekomen van 32 uur. Per die datum heeft ook een eindafrekening plaatsgevonden van opgebouwde verlofuren, ADV-uren en vakantiegeld.
2.2.
Het loon van [eiseres01] wordt elke vier weken uitbetaald en bedroeg laatstelijk € 1.129,91 bruto exclusief vakantiegeld op basis van een 32-urige werkweek.
2.3.
In mei 2022 is de moeder van [eiseres01] ernstig ziek geworden.
2.4.
Op 26 augustus 2022 heeft [eiseres01] haar arbeidsovereenkomst met [gedaagde01] opgezegd. Vanaf 5 september 2022 tot het einde van het dienstverband op 26 september 2022 heeft [eiseres01] vanwege ziekte niet gewerkt.
2.5.
[gedaagde01] heeft diverse bedragen met het loon van [eiseres01] verrekend. In loonperiode 8-2022 is een brutobedrag van € 273,73 (31 uur x € 8,83) aan “onbetaald verlof 100%” in mindering gebracht op het loon. In loonperiode 9-2022 is een brutobedrag van € 451,12 (51,09 uur x € 8,83) aan “onbetaald verlof 100%” en een nettobedrag van € 673,17 aan “inhouding voorschot” in mindering gebracht op het loon.
2.6.
In loonperiode 10-2022 (de eindafrekening) is een brutobedrag van € 612,10 (69,32 uur x € 8,83) aan “ingehouden vakantieuren (BT)” in mindering gebracht op het opgebouwde vakantiegeld van € 245,60 bruto. De eindafrekening bedraagt een negatief bedrag van € 325,08.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 1.746,53 bruto met de wettelijke verhoging en rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres01] baseert haar eis op het volgende. [gedaagde01] heeft ten onrechte bedragen met het loon van [eiseres01] verrekend. In week 19 tot en met 21 van 2022 was [eiseres01] ziek en had zij dus recht op loon. Daarnaast werd [eiseres01] stelselmatig voor minder dan 32 uur per week ingeroosterd, terwijl zij wel voor 32 uur beschikbaar was. [eiseres01] heeft daarom ook recht op loon over de uren die ze niet heeft gewerkt. Het bedrag van € 1.746,53 is als volgt opgebouwd:
  • achterstallig salaris periode 8-2022 € 273,73 bruto
  • achterstallig salaris periode 9-2022 € 1.129,91 bruto
  • saldo vakantiegeld € 245,60 bruto
  • saldo niet-genoten vakantie-uren € 93,60 bruto
De vertraging in de betaling is in overwegende mate te wijten aan [gedaagde01] . Daarom maakt [eiseres01] aanspraak op de maximale wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW) en de wettelijke rente.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Als gevolg van de ziekte van de moeder van [eiseres01] , was [eiseres01] (kennelijk) genoodzaakt om regelmatig naar het ziekenhuis te gaan. Om die reden, die voor rekening van [eiseres01] komt, heeft zij zeer regelmatig minder dan 32 uur per week gewerkt. [eiseres01] heeft zich in die periode nooit ziekgemeld. Wel is afgesproken dat [eiseres01] voor de uren dat zij niet zou worden ingeroosterd, verlofuren zou opnemen. Het verlofsaldo werd al snel negatief, maar met [eiseres01] is ook afgesproken dat zij op enig moment meer uren zou gaan werken dan 32 uur per week. [eiseres01] heeft de arbeidsovereenkomst echter vroegtijdig opgezegd, waardoor er nog steeds sprake was van een groot negatief verlofsaldo. Daarom heeft [gedaagde01] een gedeelte van de negatieve verlofuren (151,41 uur) al tijdens het dienstverband verrekend met het salaris van [eiseres01] . De eis van [eiseres01] moet dan ook worden afgewezen, waaronder begrepen de wettelijke verhoging en wettelijke rente. Bij toewijzing van de eis, moet de wettelijke verhoging worden afgewezen dan wel gematigd, omdat [gedaagde01] op goede gronden mocht menen dat hij tot verrekening mocht overgaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
Onder de voorwaarde dat in conventie wordt geoordeeld dat [eiser01] niet tot verrekening van het negatieve aantal verlofuren had mogen overgaan staande de arbeidsovereenkomst c.q. ter gelegenheid van de eindafrekening en [eiser01] in conventie wordt veroordeeld tot het nabetalen van enig bedrag aan loon aan [verweerster01] , eist [eiser01] samengevat:
  • [verweerster01] te veroordelen aan hem te betalen € 2.793,21 met rente;
  • [verweerster01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5.
[eiser01] baseert zijn eis op het volgende. [verweerster01] heeft salaris ontvangen over uren die zij niet heeft gewerkt. De reden van het niet werken komt niet voor rekening voor [gedaagde01] , maar voor [verweerster01] . Daarom heeft [verweerster01] op grond van artikel 7:628 BW geen recht op loon over die uren. Het gaat in totaal om 292,9 uren die primair onverschuldigd zijn uitbetaald. Subsidiair stelt [eiser01] zich op het standpunt dat [verweerster01] ongerechtvaardigd is verrijkt. Daarom moet [verweerster01] € 2.793,21 (292,9 uur x € 8.83 x 1,08) aan [eiser01] betalen.
3.6.
[verweerster01] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de tegeneis.
3.7.
Op de overige stellingen van partijen die van belang zijn voor de uitkomst van de procedure gaat de kantonrechter hierna in.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Artikel 7:632 BW bepaalt dat tijdens het dienstverband een werkgever slechts in een aantal situaties het loon mag verrekenen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat iedere verrekening, ongeacht de omschrijving op de loonstrook, betrekking had op een (volgens [gedaagde01] ) negatief verlofsaldo. Het verrekenen van een negatief verlofsaldo valt echter niet onder een van de situaties genoemd in artikel 7:632 BW. Alleen al daarom mocht [gedaagde01] niet overgaan tot de verrekeningen genoemd in 2.5. Hoewel aan het einde van het dienstverband een werkgever een ruimere verrekeningsbevoegdheid heeft, geldt dat ook dan ten minste het toepasselijke minimumloon moet worden gerespecteerd (artikel 7:632 lid 2 BW). Dat heeft [gedaagde01] ook niet gedaan (zie 2.6), zodat [eiseres01] zich op goede gronden verzet tegen die verrekeningen. De voorwaarde waaronder [gedaagde01] zijn tegeneis heeft ingesteld, gaat aldus in vervulling.
4.2.
De kern van het gehele geschil (in conventie en reconventie) spitst zich toe op de vraag of [eiseres01] recht heeft op loon op basis van een 32-urige werkweek, terwijl zij die uren niet altijd heeft gewerkt. Voor het antwoord op die vraag is artikel 7:628 BW van belang. Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW is de werkgever verplicht het loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen. Voor de aanspraak op loon is dan ook beslissend of de oorzaak van het niet verrichten van de arbeid meer in de risicosfeer van de werknemer ligt dan in die van de werkgever. Indien een werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht, geldt als uitgangspunt dat zij, om aanspraak te kunnen maken op loon, bereid moet zijn geweest de bedongen arbeid te verrichten.
4.3.
Het uitgangspunt is dus dat [eiseres01] recht heeft op haar loon van € 1.129,91 bruto per vier weken op basis van een 32-urige werkweek, tenzij de reden van het niet werken in redelijkheid voor haar risico komt. De kantonrechter beoordeelt hierna per periode of [eiseres01] aanspraak kan maken op loon. Daarbij gaat zij uit van het overzicht van de gewerkte uren dat [gedaagde01] als productie 3 heeft overgelegd. Weliswaar komt dat overzicht niet geheel overeen met het overzicht dat [eiseres01] heeft overgelegd, maar [gedaagde01] heeft zijn overzicht voldoende onderbouwd door een uitdraai van de urenadministratie over te leggen, die vervolgens niet concreet door [eiseres01] is betwist. Voor de leesbaarheid en begrijpelijkheid van dit vonnis, volgt hieronder het urenoverzicht van [gedaagde01] :
Week 5 tot en met 18: recht op loon over 448 uur (14 x 32)
4.4.
Uit het overzicht volgt dat [eiseres01] al vanaf de eerste week van de nieuwe arbeidsomvang van 32 uur (week 5), nooit voor dat aantal uren is ingeroosterd. Dat speelde dus al ruim voor de ziekte van haar moeder. [gedaagde01] heeft ter zitting gesteld dat [eiseres01] niet genoeg beschikbaar was om haar voor 32 uur in te roosteren, omdat zij anders wel was ingeroosterd. Er was namelijk meer dan voldoende werk voor [eiseres01] , aldus [gedaagde01] . De uren die zij niet werkte, registreerde [gedaagde01] als verlofuren. Volgens [gedaagde01] gebeurde dat met medeweten en instemming van [eiseres01] . [eiseres01] betwist dat alles en voert aan dat zij wel voldoende beschikbaar was en zeker meer had kunnen werken dan de uren waarvoor zij werd ingeroosterd.
4.5.
Desgevraagd heeft [gedaagde01] ter zitting niet goed kunnen uitleggen waarom [eiseres01] in deze periode stelselmatig voor te weinig uren werd ingeroosterd. De stelling, die op geen enkele wijze is onderbouwd en door [eiseres01] wordt betwist, dat [eiseres01] onvoldoende beschikbaar was, verwerpt de kantonrechter. [gedaagde01] heeft nog toegelicht dat een “kleine vaste kern” van medewerkers op vaste dagen werkt en [eiseres01] werd ingezet om de gaten in het rooster op te vullen. Kennelijk was [eiseres01] volgens [gedaagde01] niet voldoende beschikbaar om die gaten op te vullen. Van een werknemer kan echter niet worden verwacht dat zij de gehele week beschikbaar is om gaten op te vullen - de supermarkt van [gedaagde01] is 90 uur per week open - terwijl zij een arbeidsduur heeft van 32 uur. Kortom, de omstandigheid dat [eiseres01] in deze periode minder heeft gewerkt dan haar arbeidsduur, komt in redelijkheid voor rekening van [gedaagde01] . Hij is daarom gehouden het loon te betalen (wat hij ook heeft gedaan). Achteraf kan [gedaagde01] geen aanspraak maken op terugbetaling of verrekening van deze uren in het kader van negatief verlofsaldo, te meer nu nergens uit is gebleken dat [gedaagde01] [eiseres01] hier vooraf voor heeft gewaarschuwd, laat staan dat ergens uit is gebleken dat partijen daarover overeenstemming hebben bereikt.
Week 19: recht op loon over 32 uur
4.6.
Week 19 is de week waarin de moeder van [eiseres01] ernstig ziek werd en [eiseres01] daardoor (vanzelfsprekend) was aangeslagen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat geen sprake is geweest van een expliciete ziekmelding van [eiseres01] . Volgens [eiseres01] heeft zij gebeld met de bedrijfsleider om de situatie uit leggen, die aangaf haar te zullen uitroosteren. Uit het overzicht volgt ook dat [eiseres01] die week niet heeft gewerkt. Van een goed werkgever mag worden verwacht dat zij een (zeer jonge) werknemer enige tijd en ruimte gunt om dergelijk slecht nieuws te verwerken, onder doorbetaling van het loon. Dat is tijdens de mondelinge behandeling ook erkend door [gedaagde01] , waarbij hij zelf aangaf dat een week in zo’n situatie gepast is. Daarbij sluit de kantonrechter ook aan. Dat betekent dat [eiseres01] recht heeft op loon op basis van 32 uur in week 19. [gedaagde01] heeft deze uren niet mogen verrekenen en kan ook achteraf geen aanspraak maken op betaling van deze uren op grond van onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
Week 20 en 21: recht op loon over 26,5 uur
4.7.
In week 20 en 21 is [eiseres01] weer (gedeeltelijk) aan het werk gegaan. Volgens [eiseres01] is zij meerdere malen naar huis gestuurd door de bedrijfsleider, omdat zij overstuur was. Volgens [gedaagde01] heeft [eiseres01] zelf een aantal keer besloten om naar huis te gaan vanwege haar emotionele toestand. Dat [eiseres01] naar huis is gestuurd, staat dus niet vast. Wel staat vast dat [eiseres01] zich niet heeft ziekgemeld en beperkt inzetbaar was. Hoe moeilijk de situatie voor [eiseres01] ook was, komt het niet (volledig) werken in deze periode wel in redelijkheid voor haar risico. Dat betekent dat zij slechts aanspraak kan maken op loon over de uren die zij wel heeft gewerkt (7,5 + 19 = 26,5) en [gedaagde01] geen loon hoeft te betalen over de overige uren (64 – 26,5 = 37,5).
Week 22 tot en met 35: recht op loon over 448 uur (14 x 32)
4.8.
Ook in deze periode heeft [eiseres01] structureel minder dan 32 uur gewerkt. Volgens [gedaagde01] kwam dat omdat [eiseres01] minder beschikbaar was vanwege ziekenhuisbezoeken met haar moeder. [eiseres01] betwist dat en voert aan dat zij alleen met haar moeder naar het ziekenhuis ging als zij niet was ingeroosterd. De kantonrechter acht het buitengewoon onwaarschijnlijk dat [eiseres01] in deze periode wel voor 32 uur had kunnen worden ingeroosterd, gelet op de voorgeschiedenis in week 5 tot en met 18 (zie r.o 4.5). De omstandigheid dat [eiseres01] in deze periode minder dan 32 uur per week heeft gewerkt, komt dus in redelijkheid (net als in de weken 5 tot en met 18) niet voor haar risico. Dat betekent dat [eiseres01] recht heeft op loon over 32 uur en [gedaagde01] geen aanspraak kan maken op verrekening of betaling van de niet-gewerkte uren op grond van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking.
4.9.
Tussen partijen is overigens niet in geschil dat [eiseres01] in week 28 tot en met 30 vakantie heeft opgenomen en dus recht heeft op doorbetaling van het loon. Vanzelfsprekend strekken die uren (3 x 32 = 96 uur) wel in mindering op het vakantiedagensaldo (waarover hierna in r.o. 4.12 meer)
Week 36 tot en met 38; recht op loon over 96 uur (3 x 32)
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres01] in deze periode recht heeft op loon tijdens ziekte op grond van artikel 7:629 BW.
Conclusie: [gedaagde01] moet € 1.374,62‬ bruto betalen aan [eiseres01]
4.11.
In conventie luidt de conclusie als volgt. In totaal heeft [eiseres01] recht op loon over 1.050,5 uur (448 + 32 + 26,5 + 448 + 96). [gedaagde01] heeft slechts 37,5 uur op goede gronden mogen verrekenen (zie r.o. 4.7). Dat staat gelijk aan een brutobedrag van € 331,13 (37,5 uur x € 8,83). In totaal heeft [gedaagde01] , uitgaande van de onbetwiste berekening van [eiseres01] , echter een brutobedrag van € 1.403,64‬ verrekend. Dat betekent dat [eiseres01] nog aanspraak kan maken op € 1.072,51 aan achterstallig loon (€ 1.403,64 - € 331,13). Het vakantiegeld van € 245,60 bruto mocht [gedaagde01] ook niet verrekenen en is dus toewijsbaar.
4.12.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres01] erkend dat zij recht had op 24 vakantiedagen per jaar op basis van een 40-urige werkweek, in plaats van 25 vakantiedagen zoals de dagvaarding vermeldt. De berekening van het saldo niet-genoten vakantie-uren in de dagvaarding is dus onjuist, in die zin dat uitgegaan moet worden van 102,4 uur aan opgebouwde vakantie-uren in plaats van 106,6 uur. [gedaagde01] heeft niet betwist dat [eiseres01] 96 uur heeft opgenomen. Dat betekent dat bij het einde van het dienstverband nog een saldo aan niet-genoten vakantie-uren resteerde van 6,4 uur, wat overeenkomst met een bedrag van € 56,51 bruto (6,4 uur x € 8,83). Dat bedrag wordt ook toegewezen.
4.13.
Omdat [gedaagde01] voornoemde bedragen te laat heeft betaald, wijst de kantonrechter de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW toe. In de gegeven omstandigheden ziet de kantonrechter geen aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen, omdat uit de beoordeling volgt dat [gedaagde01] niet op goede gronden kon menen dat hij tot verrekening mocht overgaan. De wettelijke rente over de toewijsbare bedragen wordt toegewezen zoals hierna onder de beslissing vermeld.
4.14.
Uit de beoordeling hiervoor volgt ook dat dat de tegeneis van [gedaagde01] wordt afgewezen.
Proceskosten
4.15.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten in conventie aan de kant van [eiseres01] , die procedeert op basis van een toevoeging, tot vandaag vast op € 86,- aan griffierecht en € 398,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 199,-). In reconventie worden deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vastgesteld op € 232,- aan salaris voor de gemachtigde (½ x 2 punten x € 232,-). Dit is totaal € 716,-. Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 116,- (½ punt x € 232,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.16.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen € 1.374,62 bruto aan achterstallig loon, met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en het aldus verhoogde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag dat volledig is betaald;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten in conventie en in reconventie, die aan de kant van [eiseres01] tot vandaag worden vastgesteld op € 716,-, welk bedrag rechtstreeks aan de gemachtigde van [eiseres01] moet worden betaald;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en in het openbaar uitgesproken.
49039