In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser01], en zijn werkgever, BTN B.V. De werknemer had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en wilde in dienst treden bij een concurrent, [bedrijf01]. BTN B.V. beroept zich op een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst, dat de werknemer verbiedt om binnen 12 maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor een concurrent te werken. De werknemer verzocht de rechter om het concurrentiebeding te schorsen, omdat hij meende dat het beding onbillijk was en dat BTN onvoldoende belang had bij handhaving ervan.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 mei 2023 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De werknemer stelde dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder was gaan drukken en dat BTN geen belang had bij de instandhouding ervan. BTN voerde aan dat de werknemer toegang had tot bedrijfsgevoelige informatie en dat zijn overstap naar [bedrijf01] schadelijk zou zijn voor hun bedrijfsbelang. De kantonrechter oordeelde dat BTN niet voldoende had aangetoond dat de werknemer daadwerkelijk toegang had tot vertrouwelijke informatie die schade zou kunnen toebrengen aan BTN.
De rechter concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de werknemer uitviel. De werknemer had voldoende aannemelijk gemaakt dat hij onbillijk werd benadeeld door het concurrentiebeding, vooral gezien zijn lange dienstverband en de mogelijkheid tot een positieverbetering bij [bedrijf01]. De kantonrechter schorste het concurrentiebeding, zodat de werknemer in dienst kon treden bij de concurrent, en veroordeelde BTN in de proceskosten. Dit vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.