Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[gedaagde01] ,
1..De procedure
- de dagvaardingen van 14 februari 2022, met bijlagen;
- het antwoord van Credis q.q.;
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [gedaagde01] , met bijlagen;
- de conclusie van antwoord in het incident van [eiseres01] ;
- het vonnis in incident van 22 juli 2022, waarbij het [gedaagde01] is toegestaan om Credis q.q. in vrijwaring op te roepen (
- het tussenvonnis van 23 september 2022, waarbij een mondelinge behandeling is gelast.
2..De beoordeling
opmerking kantonrechter: [gedaagde01] en [naam01]) niet [lukt] om 500,- per maand af te lossen” en dat “we (
opmerking kantonrechter: [gedaagde01] en [naam01]) ook de aflossing bij mama [kunnen] verlagen” en dat die e-mails worden afgesloten met “liefs [naam01] en [gedaagde01] ” en “Groetjes [gedaagde01] ”, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen, ook als daarbij in aanmerking wordt genomen dat enige tijd vanaf de en/of-rekening van [gedaagde01] en [naam01] op de geldlening is afgelost en dat [gedaagde01] en [naam01] samen bij [eiseres01] zijn geweest om over het lenen van een geldbedrag te praten. Dit zijn namelijk geen omstandigheden die, in samenhang bezien, enkel tot de conclusie kunnen leiden dat [gedaagde01] ook partij is geweest bij de overeenkomst van geldlening. Denkbaar is immers dat [gedaagde01] , zoals zij zelf heeft aangevoerd, slechts met [naam01] mee is gegaan omdat [eiseres01] het geldbedrag anders nooit aan [naam01] zou lenen. Dit laatste heeft [eiseres01] tijdens de mondelinge behandeling ook bevestigd. Dat in de e-mailcorrespondentie over “ons” en “wij” wordt gesproken en dat enige tijd vanaf de en/of-rekening van [gedaagde01] en [naam01] op de geldlening is afgelost, valt verder te verklaren door het feit dat [gedaagde01] en [naam01] destijds een gemeenschappelijke huishouding voerden.