ECLI:NL:RBROT:2023:585

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
9701291 / CV EXPL 22-5471
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geldlening tussen eiseres en gedaagde met betrekking tot Credis Inkomens- en Vermogensbeheer B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een overeenkomst van geldlening. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. G.E. Hamer, heeft een bedrag van € 25.000,00 geleend aan [naam01], met als omschrijving 'Volgens afspraak'. Eiseres vordert dat gedaagden, waaronder Credis Inkomens- en Vermogensbeheer B.V. (in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam01]), het restantbedrag van de lening van € 16.750,00 betalen, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagde [gedaagde01] betwist dat zij partij is bij de lening en voert aan dat de lening enkel met [naam01] is aangegaan. Credis q.q. heeft aanvankelijk betwist dat [naam01] geld heeft geleend, maar heeft dit verweer tijdens de mondelinge behandeling laten varen. De kantonrechter oordeelt dat eiseres alleen Credis q.q. kan aanspreken voor het restantbedrag, omdat niet is komen vast te staan dat de lening ook met [gedaagde01] is aangegaan. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres tegen [gedaagde01] af, maar kent de vordering tegen Credis q.q. toe, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De proceskosten worden toegewezen aan de zijde van eiseres tegen Credis q.q. en aan de zijde van [gedaagde01] tegen eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9701291 / CV EXPL 22-5471
datum uitspraak: 27 januari 2023 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
wonende in [woonplaats01],
eiseres,
gemachtigde: mr. G.E. Hamer te Apeldoorn,
tegen

1..[gedaagde01] ,

wonende in [woonplaats02],
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge,
en
2. Credis Inkomens- en Vermogensbeheer B.V.in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam01] ,
gevestigd in Sommelsdijk, gemeente Goeree-Overflakkee,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [naam02] .
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] , ‘ [gedaagde01] ’ en ‘Credis q.q.’ genoemd. De onder bewind gestelde persoon wordt hierna ‘ [naam01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 14 februari 2022, met bijlagen;
  • het antwoord van Credis q.q.;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [gedaagde01] , met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord in het incident van [eiseres01] ;
  • het vonnis in incident van 22 juli 2022, waarbij het [gedaagde01] is toegestaan om Credis q.q. in vrijwaring op te roepen (
  • het tussenvonnis van 23 september 2022, waarbij een mondelinge behandeling is gelast.
1.2.
Op 16 januari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [eiseres01] aanwezig, vergezeld van een vriend en bijgestaan door mr. S.S. van Gijn, die waarnam voor de gemachtigde van [eiseres01] . [gedaagde01] was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens Credis q.q. was haar vertegenwoordiger aanwezig.

2..De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiseres01] heeft op 1 maart 2013 via internetbankieren een bedrag van € 25.000,00 op de bankrekening van [naam01] overgemaakt, met als omschrijving “Volgens afspraak”. Volgens [eiseres01] heeft zij dit bedrag aan [gedaagde01] en [naam01] geleend en zouden [gedaagde01] en [naam01] het geleende bedrag in maandelijkse termijnen van € 500,00 aan [eiseres01] terugbetalen. In de periode van 31 juli 2013 tot en met 31 augustus 2017 is in totaal een bedrag van € 8.250,00 aan [eiseres01] betaald, deels vanaf een en/of-rekening van [gedaagde01] en [naam01] (in de periode van 31 juli 2013 tot en met 1 september 2016) en deels vanaf de privérekening van [naam01] (in de periode van 29 september 2016 tot en met 31 augustus 2017), steeds met als omschrijving “aflossing lening”.
Wat wil [eiseres01] in deze zaak?
2.2.
[eiseres01] eist in deze zaak dat [gedaagde01] en [naam01] worden veroordeeld om aan haar het restantbedrag van de geldlening ten bedrage van € 16.750,00 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
Wat is het verweer van [gedaagde01] ?
2.3.
[gedaagde01] voert meerdere verweren aan tegen de eis van [eiseres01] . In de eerste plaats stelt [gedaagde01] zich op het standpunt dat [eiseres01] de geldlening alleen met [naam01] is aangegaan en niet ook met [gedaagde01] . Volgens [gedaagde01] had [naam01] een hypothecaire schuld uit een eerder huwelijk ter grootte van € 25.000,00 bij de WestlandUtrecht Bank en is die schuld met het van [eiseres01] geleende bedrag op 5 maart 2013 afgelost. Verder voert [gedaagde01] aan dat zij en [naam01] ten tijde van het verstrekken van de geldlening nog niet waren getrouwd, zodat - anders dan [eiseres01] stelt - geen sprake is van een huishoudelijke schuld als bedoeld in artikel 1:85 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’). Daarnaast hebben [eiseres01] en [naam01] , volgens [gedaagde01] , ter zake een schriftelijke overeenkomst van geldlening gesloten, waar de naam van [gedaagde01] niet op voorkomt. [gedaagde01] is dan ook geen partij bij die overeenkomst. Tot slot zijn in het echtscheidingsconvenant tussen [gedaagde01] en [naam01] enkel eventuele belastingschulden opgenomen en niet de schuld aan [eiseres01] . Concluderend is [gedaagde01] dan ook van mening dat zij niet door [eiseres01] kan worden aangesproken tot betaling van het restantbedrag van de geldlening.
Wat is het verweer van Credis q.q.?
2.4.
Credis q.q. heeft aanvankelijk betwist dat [naam01] geld van [eiseres01] heeft geleend, maar dit verweer heeft zij tijdens de mondelinge behandeling laten varen. Credis q.q. is wel van mening dat [naam01] slechts voor 50% van de geldlening verantwoordelijk is.
Het oordeel van de kantonrechter: Credis q.q. moet het restantbedrag van de geldlening aan [eiseres01] betalen.
2.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan [eiseres01] alleen Credis q.q. aanspreken tot betaling van het restantbedrag van de geldlening. Er kan namelijk niet worden vastgesteld dat [eiseres01] de geldlening, naast [naam01] , ook met [gedaagde01] is aangegaan. Daartoe overweegt de kantonrechter als volgt.
2.6.
Voorop gesteld wordt dat Credis q.q. uiteindelijk heeft erkend dat [naam01] een (mondelinge) overeenkomst van geldlening met [eiseres01] is aangegaan. Dit betekent dat Credis q.q. in ieder geval door [eiseres01] kan worden aangesproken tot betaling van het restantbedrag van de geldlening.
2.7.
In deze procedure is niet komen vast te staan dat [eiseres01] de (mondelinge) overeenkomst van geldlening ook met [gedaagde01] heeft gesloten. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat [gedaagde01] onderbouwd heeft weersproken dat de overeenkomst van geldlening ook met haar is aangegaan. Het lag daarom op de weg van [eiseres01] om nader, met stukken, te onderbouwen dat de overeenkomst van geldlening ook met [gedaagde01] is aangegaan. Dat heeft [eiseres01] niet gedaan. De enkele omstandigheid dat [gedaagde01] in e-mailcorrespondentie aan [eiseres01] schrijft dat het “ons (
opmerking kantonrechter: [gedaagde01] en [naam01]) niet [lukt] om 500,- per maand af te lossen” en dat “we (
opmerking kantonrechter: [gedaagde01] en [naam01]) ook de aflossing bij mama [kunnen] verlagen” en dat die e-mails worden afgesloten met “liefs [naam01] en [gedaagde01] ” en “Groetjes [gedaagde01] ”, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen, ook als daarbij in aanmerking wordt genomen dat enige tijd vanaf de en/of-rekening van [gedaagde01] en [naam01] op de geldlening is afgelost en dat [gedaagde01] en [naam01] samen bij [eiseres01] zijn geweest om over het lenen van een geldbedrag te praten. Dit zijn namelijk geen omstandigheden die, in samenhang bezien, enkel tot de conclusie kunnen leiden dat [gedaagde01] ook partij is geweest bij de overeenkomst van geldlening. Denkbaar is immers dat [gedaagde01] , zoals zij zelf heeft aangevoerd, slechts met [naam01] mee is gegaan omdat [eiseres01] het geldbedrag anders nooit aan [naam01] zou lenen. Dit laatste heeft [eiseres01] tijdens de mondelinge behandeling ook bevestigd. Dat in de e-mailcorrespondentie over “ons” en “wij” wordt gesproken en dat enige tijd vanaf de en/of-rekening van [gedaagde01] en [naam01] op de geldlening is afgelost, valt verder te verklaren door het feit dat [gedaagde01] en [naam01] destijds een gemeenschappelijke huishouding voerden.
2.8.
Ook is geen sprake van een huishoudelijke schuld zoals bedoeld in artikel 1:85 BW, omdat [eiseres01] niet heeft weersproken dat [gedaagde01] en [naam01] ten tijde van het lenen van het bedrag van € 25.000,00 niet waren getrouwd en het aangaan van een geldlening van € 25.000,00 bovendien geen voor de gewone gang van de huishouding aangegane verbintenis is.
2.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de eis van [eiseres01] tot betaling van het restantbedrag van de geldlening van € 16.750,00 tegenover Credis q.q. wordt toegewezen en tegenover [gedaagde01] wordt afgewezen.
De buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente.
2.10.
De buitengerechtelijke incassokosten worden tegenover Credis q.q. toegewezen tot een bedrag van € 940,00. [eiseres01] heeft Credis q.q. bij brief van 23 november 2021 immers slechts dat bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten aangezegd. Verder heeft [eiseres01] overigens aan alle voorwaarden voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
2.11.
De wettelijke rente wordt ook toegewezen tegenover Credis q.q., omdat [eiseres01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en Credis q.q. dat niet heeft betwist.
De proceskosten.
2.12.
Credis q.q. krijgt voor het grootste deel ongelijk tegenover [eiseres01] en moet daarom de proceskosten van [eiseres01] betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt die kosten tot vandaag vast op € 107,22 aan dagvaardingskosten, € 693,00 aan griffierecht en € 746,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 373,00). Dit is in totaal € 1.546,22. Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet Credis q.q. een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).
2.13.
[eiseres01] krijgt ongelijk tegenover [gedaagde01] en moet daarom de proceskosten van [gedaagde01] betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt die kosten tot vandaag vast op € 373,00 (één punt). Voor kosten die [gedaagde01] maakt na deze uitspraak moet [eiseres01] een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad.
2.14.
Dit vonnis wordt voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Credis q.q. om aan [eiseres01] te betalen € 17.715,70 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 16.750,00 vanaf 1 februari 2022 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt Credis q.q. in de proceskosten die aan de kant van [eiseres01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.546,22;
3.3.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten die aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag worden vastgesteld op € 373,00;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
38671