In deze zaak, die op 24 januari 2023 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.M. Krommendijk, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M. van der Chijs. Eiseres stelt dat zij sinds 6 mei 2019 op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst is bij gedaagde en dat zij sinds september 2022 ten onrechte geen loon meer heeft ontvangen. Eiseres vordert betaling van het achterstallige loon van € 1.663,95 bruto per maand, vermeerderd met wettelijke verhogingen, rente en buitengerechtelijke incassokosten, alsook de verstrekking van salarisspecificaties en vergoeding van proceskosten.
Gedaagde erkent dat er sinds september 2022 geen loon meer is betaald, maar stelt dat eiseres niet meer voor hem werkt, maar voor een andere onderneming, [bedrijf02], als gevolg van een overgang van onderneming. De kantonrechter oordeelt dat zonder bewijslevering niet kan worden vastgesteld dat eiseres nog in dienst is bij gedaagde, waardoor de vordering van eiseres niet kan worden toegewezen. De kantonrechter wijst de vordering af en veroordeelt eiseres in de proceskosten van gedaagde, die zijn vastgesteld op € 498,00.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in kort geding procedures en de noodzaak voor eiseres om haar stellingen te onderbouwen, wat in dit geval niet mogelijk was zonder bewijslevering. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken en de proceskosten zijn aan eiseres opgelegd.