ECLI:NL:RBROT:2023:5780

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
ROT 23/1532 e.v.
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschriften tegen besluiten kinderopvangtoeslag en dwangsommen

In deze zaak heeft eiseres op 27 september 2022 bezwaarschriften ingediend tegen drie besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, genomen op 18 augustus 2022, met betrekking tot haar kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaarschriften inhoudelijk samenhangen en dat er op basis van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) slechts één dwangsom verbeurd wordt voor deze drie zaken. Dit is echter niet van toepassing op de bezwaarschriften tegen twee andere besluiten van dezelfde datum, die betrekking hebben op een tegemoetkoming wegens opzet/grove schuld en de vaststelling van het definitieve compensatiebedrag. Voor deze besluiten heeft de rechtbank afzonderlijke dwangsommen vastgesteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de termijn voor het beslissen op de bezwaren is overschreden en dat de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke is gesteld. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op de bezwaren. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres.

De uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg op 3 juli 2023, waarbij de rechtbank in het openbaar heeft beslist. De griffier heeft de uitspraak op dezelfde dag verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/1532, ROT 23/1533, ROT 23/1534, ROT 23/1535, ROT 23/1536
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2023 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaken tussen

[Naam], uit [Plaats], eiseres,

gemachtigde: mr. J.F. Cheung,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 27 september 2022 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend tegen de besluiten van verweerder van 18 augustus 2022 met de kenmerken UHT-DH A, UHTO OGS B, UHT-DC I, UHT-DH5 A en UHT-DC-I A.
Bij brieven van 9 februari 2023 heeft eiseres verweerder in alle vijf de bezwaren in gebreke gesteld.
Op 6 maart 2023 heeft eiseres voor de vijf bezwaren afzonderlijk beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op de bezwaren, waarbij eiseres de rechtbank heeft verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsommen vast te stellen en verweerder op te dragen binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen.
Verweerder heeft op 20 maart 2023 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
2. Bij besluiten van 18 augustus 2022 heeft verweerder aan eiseres een definitief compensatiebedrag van € 49.018,- toegekend (kenmerk UHT-DC I), een tegemoetkoming wegens opzet/grove schuld toegekend (kenmerk UHT-O OGS B) en bepaald dat de kinderopvangtoeslag over de periodes van mei tot en met december 2008, 2010, 2011, januari tot en met juli 2013 en 2014 tot en met 2019 niet wordt aangepast (kenmerken UHTDC-I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A). Eiseres heeft hiertegen afzonderlijk bezwaar gemaakt.
3. Niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op de bezwaren is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet gebleken is dat verweerder alsnog heeft beslist op de bezwaren.
4. Verweerder erkent dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en dat een maximale dwangsom is verbeurd. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de beroepen allemaal betrekking hebben op hetzelfde rechtsbelang, namelijk de (hoogte van de) compensatie van eiseres. Hierdoor doet toewijzing van één standaarddwangsom recht aan de situatie en de bedoeling van een dwangsom.
4.1.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Raad) van 4 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1815) volgt dat op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb niet in ieder geval waarin het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist over meerdere besluiten, evenzovele dwangsommen verschuldigd zijn als er besluiten hadden moeten worden genomen. In die uitspraak heeft de Raad overwogen dat een uitzondering op het beginsel, dat per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is, behoort te gelden in de situatie waarin aanvragen – inclusief bezwaarschriften – (nagenoeg) gelijktijdig zijn gedaan en inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd. Verder heeft voor ieder besluit te gelden dat sprake moet zijn geweest van een desbetreffende schriftelijke ingebrekestelling.
4.2.
In dit geval zijn de bezwaarschriften tegen de besluiten van 18 augustus 2022 met de kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A gelijktijdig ingediend en hangen deze inhoudelijk met elkaar samen. Eiseres heeft één aanvraag ingediend voor een herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag. Dat verweerder naar aanleiding daarvan drie afzonderlijke besluiten heeft genomen doet aan deze samenhang niets af. Een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat voor deze drie zaken slechts één dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:55c van de Awb deze dwangsom vaststellen op € 1.442,-.
4.3.
Dit geldt echter niet voor de bezwaarschriften tegen de besluiten van 18 augustus 2022 met de kenmerken UHT-O OGS B en UHT-DC I, die zien op respectievelijk een tegemoetkoming wegens opzet/grove schuld en de vaststelling van het definitieve compensatiebedrag. Deze besluiten en bezwaren verschillen zodanig van de besluiten met de kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT-DH5 A en de bezwaren daartegen, dat de rechtbank hiervoor met toepassing van artikel 8:55c van de Awb afzonderlijke dwangsommen vaststelt op tweemaal € 1.442,-.
5. Omdat verweerder nog geen besluiten op de bezwaren heeft genomen bepaalt de rechtbank verder dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk tien weken.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat een termijn recht moet doen aan de reële mogelijkheden om op de bezwaren te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. In dit geval is sprake van bijzondere omstandigheden om van de standaardtermijn van twee weken af te wijken. In algemene zin geldt dat verweerder een veel groter aantal aanvragen voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag heeft ontvangen dan was voorzien. Dat geldt ook voor het aantal bezwaren. Deze aanvragen en bezwaarschriften moeten zorgvuldig worden beoordeeld. Dit heeft tot gevolg gehad dat de bezwaren nog niet zijn afgehandeld. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een beslistermijn van twaalf weken, die is gaan lopen na de indiening van het verweerschrift. Omdat deze termijn op het moment van de uitspraak al is verstreken, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb af te wijken van de standaardtermijn van twee weken. Verweerder was zich er op het moment van het indienen van het verweerschrift van bewust dat hij de beslistermijn had overschreden en had de procedure zoals omschreven in het verweerschrift toen al kunnen starten. Hij heeft daarmee niet hoeven wachten op deze uitspraak.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom voor het beroep wegens het uitblijven van een beslissing op het bezwaar tegen het besluit met kenmerk UHT-O OGS B vast op van € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom voor het beroep wegens het uitblijven van een beslissing op het bezwaar tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I eveneens vast op van € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. Voor de beroepen wegens het uitblijven van besluiten op de bezwaren tegen de besluiten met de kenmerken UHTDCI A, UHT-DH A en UHTDH5 A geldt dat er één dwangsom verschuldigd is, die € 100,- per dag bedraagt dat de termijn overschreden wordt en nog niet op alle bezwaren tegen deze besluiten is beslist, met het maximum van € 15.000,-.
7. De beroepen zijn dus gegrond. Verweerder moet drie keer het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.255,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 0,5, waarbij drie beroepschriften als samenhangende zaken en dus als één beroepschrift worden beschouwd en twee beroepschriften afzonderlijk worden meegerekend). De rechtbank is van oordeel dat deze zaken van licht gewicht zijn, omdat deze alleen gaan over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
  • stelt de door verweerder te betalen reeds verbeurde dwangsom vast op driemaal € 1.442,-;
  • draagt verweerder op binnen twee (2) weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de bezwaren van eiseres;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij in de zaak die ziet op het besluit met kenmerk UHT-O OGS B de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij in de zaak die ziet op het besluit met kenmerk UHT-DC I de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij in de zaken die zien op de besluiten met de kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT DH5 A de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder driemaal het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.255,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van H.S.S. Isfour, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 juli 2023.
De griffier is verhinderd
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.