ECLI:NL:RBROT:2023:576

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
C/10/638397 / HA ZA 22-422
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van een dealerovereenkomst en schadevergoeding wegens bodemverontreiniging

In deze zaak vorderden de eiseressen, [eiseres01] en [eiseres02], de vernietiging van een dealerovereenkomst met Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V. en schadevergoeding wegens bodemverontreiniging op een perceel dat zij hadden gekocht. De eiseressen stelden dat zij bij het aangaan van de overeenkomst niet op de hoogte waren van de volledige omvang van de bodemverontreiniging, en dat Shell hen hierover had misleid. De rechtbank behandelde de vorderingen en concludeerde dat de eiseressen bekend waren met de verontreiniging en dat hun vorderingen waren verjaard. De rechtbank oordeelde dat de eiseressen niet binnen de wettelijke termijn van drie jaar na ontdekking van de dwaling of bedrog hun vorderingen hadden ingesteld. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseressen af en veroordeelde hen in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 25 januari 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/638397 / HA ZA 22-422
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres01],
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
2.
[eiseres02] voorheen handelend onder de naam [handelsnaam01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiseressen,
advocaat mr. L.L. Metselaar te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHELL NEDERLAND VERKOOPMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.M.A. Sluysmans te Den Haag.
Eiseressen worden hierna afzonderlijk [eiseres01] en [eiseres02] genoemd en gezamenlijk [eiseressen01] Gedaagde wordt hierna Shell genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 maart 2022, met producties 1 tot en met 16;
  • het herstelexploot van 26 april 2022;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 5;
  • de akte inbrengen productie van Shell, met productie 6;
  • de aanvullende producties 17 en 18 van [eiseressen01] ;
  • de mondelinge behandeling van 21 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam01] (hierna: [naam01] ) is van 30 september 1977 tot 31 december 1997 bestuurder geweest van [eiseres01] . De vennootschap is per 31 december 1997 ontbonden. [naam01] is tevens bestuurder geweest van de besloten vennootschap [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ). De vennootschap is per 25 september 2009 ontbonden.
2.2.
Centraal in deze zaak staat een perceel grond gelegen aan het adres [adres01] te [naam02] , kadastraal bekend als gemeente Enschede [sectie01] nummer [nummer01] (hierna: het perceel). Het perceel heeft een oppervlakte van 1.451 m² en omvat een flatgebouw met woningen, garageboxen, bergingen en een benzinestation.
2.3.
Het perceel was eigendom van Nationale Nederlanden B.V. (hierna: NN). Shell huurde een deel van het perceel met daarop een benzinestation. Het benzinestation werd geëxploiteerd door [bedrijf01] .
2.4.
In de periode vanaf 1989 tot en met 1993 zijn in opdracht van Shell bodemonderzoeken verricht door de besloten vennootschap Milieubedrijf Heidemij Advies B.V. (hierna: Heidemij). Heidemij heeft in maart 1989, juni 1993 en november 1993 rapporten uitgebracht. In deze rapporten wordt de aard en de omvang van de zich op/onder het perceel bevindende bodem- en grondwaterverontreiniging weergegeven.
2.5.
Op 22 maart 1994 heeft [eiseres01] het perceel van NN gekocht. Het perceel is op 26 juli 1994 geleverd aan [bedrijf01] in de hoedanigheid van lastgever van [eiseres01] .
2.6.
[eiseres01] en [bedrijf01] zijn met Shell op 21 april 1994 een dealerovereenkomst aangegaan. Daarnaast zijn [eiseres01] en [bedrijf01] met Shell huur en wederhuur overeengekomen van het gedeelte van het perceel dat Shell eerder van NN huurde.
2.7.
In artikel 3.a van de dealerovereenkomst (hierna: de afkoopbepaling) is – voor zover van belang – het volgende bepaald:

3.aAfkoop milieuvervuiling
Wij zijn met u overeengekomen dat wij ter finale afdoening van onze eventuele aansprakelijkheid terzake van de vervuiling van grond en/of grondwater op en nabij het verkooppunt aan u zullen voldoen de somma van fl. 205.000,= (…). U verplicht zich met inachtneming van het bepaalde in de AMVB voor tankstations zelf voor sanering van grond en grondwater zorg te dragen. Uitbetaling van dit bedrag zal plaatsvinden nadat de hieronder bedoelde zekerheid is gesteld. U vrijwaart ons van eventuele aanspraken van derden terzake van de hiervoor bedoelde verontreiniging, aanspraken van de overheid daaronder uitdrukkelijk begrepen.”
2.8.
Op 24 juni 1994 heeft [naam01] het volgende faxbericht aan [naam03] van NN verstuurd. De inhoud luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Shell geeft een vergoeding voor ± 550 m² reinigen in 1998. Overige grond ± 903 m² grond welke niet gecontroleerd is wil Shell voor de verkoper laten, zodat er geen zicht is op eventuele vervuiling dan wel de kosten voor het opruimen. Rapport voor de 550m² grond zal ik u toe laten komen.”
2.9.
Heidemij heeft op 8 juni 1995 een fax gestuurd aan [naam01] met daarin de resultaten naar aanleiding van een aanvullend bodemonderzoek op het perceel. Het ging hierbij om onderzoek naar de verontreiniging van de ± 903 m² grond (en het grondwater) van het perceel dat niet al in 1993 in kaart was gebracht. Partijen twisten over de vraag in opdracht van wie dit bodemonderzoek is verricht.
2.10.
Op 8 januari 1999 heeft [eiseres02] het perceel gekocht van [bedrijf01] . Het perceel is op 19 oktober 1999 aan [eiseres02] geleverd. Mevrouw De Jong was de vertegenwoordiger van de toenmalige eenmanszaak Benzine De Jong.
2.11.
In 1999 is in opdracht van [eiseressen01] bodemonderzoek verricht door De Klinker Milieu Adviesbureau (hierna: De Klinker). Hiervan heeft De Klinker op 12 juli 1999 een rapport uitgebracht. Uit het rapport blijkt onder meer dat op/onder het perceel en het aangrenzende perceel sprake is van ernstige en urgente verontreiniging in de grond en het grondwater.
2.12.
In oktober 1999 is in opdracht van Benzine De Jong een saneringsplan opgesteld door de besloten vennootschap R&B Milieu Advies B.V. (hierna: R&B Milieu Advies).
2.13.
Uit het evaluatierapport van R&B Milieu Advies van januari 2001 blijkt dat in september 2000 de bodem van beide percelen succesvol is gesaneerd en dat de bodem aan de streefwaarde(n) voldoet. In totaal is bij de sanering 745,88 ton met brandstof verontreinigde grond ontgraven en afgevoerd. De conclusie met betrekking tot het grondwater is echter dat niet wordt verwacht dat de verontreiniging binnen twee jaar wordt teruggebracht richting de streefwaarde.
2.14.
In de periode tussen 2000 en 2014 zijn in opdracht van [eiseressen01] meerdere bodemonderzoeken verricht door R&B Milieu Advies. Uit de onderzoeken blijkt dat op/onder het perceel opnieuw bodem- en grondwaterverontreiniging is ontstaan.
2.15.
Op 8 mei 2019 stuurt de heer [naam04] , projectmanager milieu van Shell, aan [naam01] een e-mailbericht met als bijlage – onder meer – een kopie van het “Afperkend onderzoek bij [naam tankstation01] aan de [adres02] [plaats01] ”. Dit is het rapport uit november 1993 hierboven genoemd (r.o. 2.4) en in dit rapport werden ook de eerder onderzoeken en rapporten uit 1989 en maart 1993 aangehaald (hierna: Heidemij 1993 rapport).
2.16.
Bij brief van 29 september 2021 heeft [eiseressen01] Shell aansprakelijk gesteld voor de door [eiseressen01] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de bodemverontreiniging op het perceel. Shell heeft de aansprakelijkheid afgewezen en verwezen naar de afkoopbepaling in de dealerovereenkomst.

3..Het geschil

3.1.
[eiseressen01] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
- vernietiging van de dealerovereenkomst van 21 april 1994 op grond van bedrog dan wel dwaling; voor wat betreft de afkoopbepaling;
- veroordeling van Shell tot vergoeding aan [eiseressen01] van alle materiële en immateriële schade die [eiseressen01] heeft geleden, lijdt en zal lijden en die in causaal verband staat tot de milieuverontreiniging die ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten tussen Shell en [eiseressen01] op/onder het perceel aanwezig was en waarmee Shell bekend was, nader op te maken bij staat;
subsidiair
- een verklaring voor recht dat Shell onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseressen01]
- veroordeling van Shell tot vergoeding aan [eiseressen01] van alle materiële en immateriële schade die [eiseressen01] heeft geleden, lijdt en zal lijden en die in causaal verband staat tot de milieuverontreiniging die ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten tussen Shell en [eiseressen01] op/onder het perceel aanwezig was en waarmee Shell bekend was, nader op te maken bij staat;
primair en subsidiair
- veroordeling van Shell in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseressen01] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Shell bij de totstandkoming van de dealerovereenkomst bewust de bij haar bekende informatie omtrent de aard en omvang van de bodemverontreiniging op/onder het perceel niet met [eiseressen01] heeft gedeeld waardoor [eiseressen01] niet op de hoogte was van het feit dat er meer bodemverontreiniging aanwezig was dan dat zij tijdens het aangaan van de dealerovereenkomst dacht. Meer in het bijzonder verwijt [eiseressen01] Shell dat zij het Heidemij 1993 rapport heeft achtergehouden. [eiseressen01] was de dealerovereenkomst met deze afkoopbepaling niet aangegaan als zij bekend was geweest met de informatie uit het Heijdemij 1993 rapport. [eiseressen01] stelt dat daarmee de dealerovereenkomst is ontstaan onder invloed van bedrog aan de zijde van Shell, danwel dat [eiseressen01] heeft gedwaald. Op grond dwaling, dan wel bedrog dient de dealerovereenkomst te worden vernietigd en is Shell gehouden om de door [eiseressen01] geleden schade en nog te lijden schade te vergoeden. Subsidiair legt [eiseressen01] onrechtmatig handelen door Shell aan haar vorderingen ten grondslag.
3.3.
Shell voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen van [eiseressen01] met veroordeling van [eiseressen01] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.

4..De beoordeling

4.1.
Tegen zowel de primaire vorderingen als de subsidiaire vorderingen voert Shell een verjaringsverweer. Dit verweer heeft de meest verstrekkende gevolgen en wordt daarom als eerst behandeld. Ten aanzien van de vorderingen op grond van de door [eiseressen01] gestelde dwaling, bedrog en het onrechtmatig handelen van Shell slaagt het beroep op verjaring. De vorderingen van [eiseressen01] worden dan ook afgewezen. De rechtbank licht hieronder verder toe hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
Verjaring dwaling
4.2.
Een rechtsvordering tot vernietiging wegens dwaling verjaart op grond van het bepaalde in artikel 3:52 lid 1 sub c BW drie jaar nadat de dwaling is ontdekt. Degene die zich op de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging beroept, dient te stellen en zonodig te bewijzen dat aan de voorwaarden waaronder de verjaring intreedt, is voldaan. Shell stelt ten aanzien van de verjaring dat [eiseressen01] vanaf het sluiten van de dealerovereenkomst en ten minste vanaf 1999 (het rapport van De Klinker) op de hoogte was van de inhoud van het Heidemij 1993 rapport. In ieder geval in 1999 wist [eiseressen01] van de aard en de omvang van de bodemverontreiniging en was zij ermee bekend (voor zover daarvan al sprake is) te hebben gedwaald. De vordering tot (gedeeltelijke) vernietiging van de dealerovereenkomst heeft [eiseressen01] niet binnen de drie jaar nadat de gestelde dwaling is ontdekt ingesteld, waardoor haar vordering is verjaard.
4.3.
Voor de beoordeling van het verjaringsverweer van Shell is van belang om vast te stellen op welk moment [eiseressen01] bekend is geworden met het feit dat op/onder het perceel meer bodemverontreiniging aanwezig was dan [eiseressen01] tijdens de totstandkoming van de dealerovereenkomst dacht. Hierbij is relevant dat [eiseressen01] wist dat er van enige bodemverontreiniging sprake was. Daarvoor was immers de afkoopbepaling in de dealerovereenkomst opgenomen. De rechtbank begrijpt het standpunt van [eiseressen01] als volgt: Bij de afkoopbepaling is ten onrechte geen rekening gehouden met een ernstige bodemverontreiniging onder meer bij peilpunt 21. [eiseressen01] kon met deze verontreiniging geen rekening houden ten tijde van het sluiten van de dealerovereenkomst, want deze informatie (onder meer over peilpunt 21) stond in het Heidemij 1993 rapport en ondanks dat [eiseressen01] Shell had gevraagd om een afschrift van het Heidemij 1993 rapport heeft zij dat nooit ontvangen (tot in mei 2019). Shell wist wel van de verontreiniging, want zij had het Heidemij 1993 rapport wel.
4.4.
De rechtbank neemt in aanmerking dat in 1999 het rapport van De Klinker verscheen, uitgebracht in opdracht van [eiseressen01] Uit dit rapport blijkt (volgens [eiseressen01] voor haar voor het eerst) dat er een ernstige verontreiniging is bij peilpunt 21. Bij peilpunt 21 bevindt zich een lekkende aardgasleiding van Enexis, zo stelt [eiseressen01]
4.5.
De rechtbank is het met Shell eens dat met het uitbrengen van het rapport van De Klinker in 1999 [eiseressen01] in ieder geval bekend is geraakt met de volledige omvang van de bodemverontreiniging, meer in het bijzonder ook de verontreiniging bij peilpunt 21. In ieder geval was [eiseressen01] bekend met de volledige omvang van de bodemverontreiniging en de kosten daarvan op het moment dat de bodem is gesaneerd in 2000.
4.6.
Het voorgaande betekent dat [eiseressen01] in 1999 en uiterlijk in 2000 bekend is geworden met het feit dat op/onder het perceel meer bodemverontreiniging aanwezig was dan [eiseressen01] tijdens de totstandkoming van de dealerovereenkomst dacht en dat zij bij het sluiten van de dealerovereenkomst had gedwaald over de omvang van de verontreiniging. Nu [eiseressen01] Shell op 29 september 2021 aansprakelijk heeft gesteld, is daarmee de verjaringstermijn van drie jaar ruimschoots verstreken. Het beroep op verjaring slaagt waardoor de vordering van [eiseressen01] tot vernietiging van de dealerovereenkomst op grond van dwaling niet kan worden toegewezen.
Verjaring bedrog
4.7.
Een rechtsvordering tot vernietiging wegens bedrog verjaart op grond van het bepaalde in artikel 3:52 lid 1 sub c BW drie jaar nadat het bedrog is ontdekt. Ook hiervoor geldt dat degene die zich op de verjaring beroept, dient te stellen en zonodig te bewijzen dat aan de voorwaarden waaronder de verjaring intreedt, is voldaan. Shell stelt ten aanzien van de verjaring dat [eiseressen01] vanaf het sluiten van de dealerovereenkomst en ten minste vanaf 1999 op de hoogte was van de inhoud van het Heidemij 1993 rapport. [eiseressen01] wist van de aard en de omvang van de bodemverontreiniging en zij was bekend (voor zover daarvan al sprake is) met het bedrog. De vordering tot (gedeeltelijke) vernietiging van de dealerovereenkomst heeft [eiseressen01] niet binnen de drie jaar nadat het gestelde bedrog is ontdekt ingesteld, waardoor haar vordering is verjaard.
4.8.
Voor de beoordeling van het verjaringsverweer van het bedrog is van belang om vast te stellen op welk moment [eiseressen01] bekend is geworden met het feit dat op/onder het perceel meer bodemverontreiniging aanwezig was dan [eiseressen01] dacht op het moment van het sluiten van de dealerovereenkomst. De rechtbank verwijst in dat kader naar hetgeen is opgemerkt in r.o. 4.5. Daarnaast is voor het gaan lopen van de verjaringstermijn bij bedrog óók van belang het moment waarop [eiseressen01] wist dat Shell tijdens het aangaan van de dealerovereenkomst op de hoogte was van de volledige aard en omvang van de bodemverontreiniging, waaronder ook de verontreiniging onder peilpunt 21 en Shell deze informatie bewust voor [eiseressen01] heeft achtergehouden. Kort gezegd: Wanneer wist [eiseressen01] wat Shell wist in 1994?
4.9.
Shell stelt dat zij tijdens het aangaan van de dealerovereenkomst het Heidemij 1993 rapport met [eiseressen01] heeft gedeeld. [eiseressen01] wist dus al in 1994 wat Shell wist over de bodemverontreiniging. Dat het Heidemij 1993 rapport in 1994 al bekend was bij [eiseressen01] blijkt volgens Shell uit de fax van 24 juni 1994 aan [naam03] (r.o. 2.8) waarin [naam01] schrijft dat hij het Heidemij 1993 rapport aan NN zal doen laten toekomen. Daarnaast blijkt uit het rapport van De Klinker uit 1999 dat De Klinker beschikte over het Heijdemij 1993 rapport. Opdrachtgever van De Klinker was [eiseressen01] , zodat De Klinker het rapport wel van [eiseressen01] moet hebben ontvangen. Dat kan alleen wanneer [eiseressen01] toen al (in 1999) over het Heidemij 1993 rapport beschikte.
4.10.
[eiseressen01] voert als verweer dat zij tijdens het aangaan van de dealerovereenkomst het Heidemij 1993 rapport niet van Shell heeft ontvangen ondanks meerdere verzoeken daartoe. Met de tekst in de fax van 24 juni 1994
(“rapport voor de 550m² grond zal ik U toe laten komen”) bedoelde [naam01] dat hij de rapporten aan NN zou doen toekomen
zodrahij zelf in het bezit was van de rapporten, zo verklaarde [naam01] tijdens de mondelinge behandeling. Hij had het Heidemij 1993 rapport op dat moment niet. [eiseressen01] heeft op de mondelinge behandeling aangeboden alle correspondentie over te leggen waaruit blijkt dat zij, zonder resultaat, Shell veelvuldig om een afschrift van het Heijdemij 1993 rapport heeft verzocht. Pas na meerdere verzoeken heeft [eiseressen01] in mei 2019 de volledige rapporten van Shell ontvangen (r.o.2.15). Op dat moment is [eiseressen01] erachter gekomen dat Shell opzettelijk informatie omtrent de bodemverontreiniging heeft achtergehouden.
4.11.
Hierbij is in de eerste plaats van belang dat de tekst
“toe laten komen”in de fax van 24 juni 1994 op twee manieren kan worden uitgelegd. Zowel de lezing van [naam01] als de lezing van Shell is mogelijk. De fax van 24 juni 1994 is daarmee niet ondersteunend voor het standpunt van Shell.
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat De Klinker bij het opstellen van zijn rapport de beschikking gehad over het Heidemij 1993 rapport. Dat blijkt uit de tekst:
“De relevante resultaten uit het onderzoek zijn tevens verwerkt in onderhavige rapportage”onder de opsomming van de Heidemij onderzoeken uit 1989 en 1993. Onbetwist is dat [eiseressen01] opdrachtgever was van De Klinker. Shell heeft aangevoerd dat de verwerking van het Heidemij 1993 rapport in het rapport van De Klinker van 1999 en de positie van [eiseressen01] als opdrachtgever van De Klinker leidt tot de logisch gevolgtrekking dat De Klinker het Heidemij 1993 rapport wel van haar opdrachtgever [eiseressen01] moet hebben ontvangen. [eiseressen01] heeft tijdens de mondelinge behandeling dit standpunt van Shell slechts betwist met de blote stelling dat zij het Heidemij 1993 rapport nooit aan De Klinker gegeven heeft. Gelet op de gemotiveerde stellingname van Shell had van [eiseressen01] verwacht mogen worden dat zij haar verweer gemotiveerd had onderbouwd. Dit had zij bijvoorbeeld kunnen doen door een verklaring in het geding te brengen van De Klinker die haar standpunt ondersteunt dat het Heidemij 1993 rapport via een andere weg dan [eiseressen01] bij De Klinker terecht was gekomen. Ook had [eiseressen01] dit kunnen doen door voorafgaand aan de mondelinge behandeling de stukken in het geding te brengen ter onderbouwing van haar stelling dat zij meermaals bij Shell om het Heidemij 1993 had rapport had gevraagd, maar dit niet had gekregen. Nu [eiseressen01] dit niet heeft gedaan, heeft zij de gemotiveerde stelling van Shell dat zij ten tijde van het rapport van De Klinker over het Heidemij 1993 rapport beschikte, onvoldoende gemotiveerd betwist. Op basis hiervan wordt dan ook als vaststaand aangenomen dat [eiseressen01] in 1999 in het bezit was van het Heidemij 1993 rapport. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank aan het door [eiseressen01] tijdens de mondelinge behandeling gedane bewijsaanbod niet toe.
4.13.
Het voorgaande betekent dat [eiseressen01] in 1999 zowel bekend was met het feit dat op/onder het perceel meer bodemverontreiniging aanwezig was dan [eiseressen01] tijdens de totstandkoming van de dealerovereenkomst dacht én dat zij wist dat Shell bij het sluiten van de dealerovereenkomst op de hoogte was van de volledige omvang van de bodemverontreiniging (inclusief peilpunt 21). [eiseressen01] was aldus in 1999 bekend met het door haar gestelde bedrog van Shell. Nu [eiseressen01] Shell op 29 september 2021 aansprakelijk heeft gesteld, is daarmee de verjaringstermijn van drie jaar ruimschoots verstreken. Het beroep op verjaring slaagt waardoor de vordering van [eiseressen01] tot vernietiging van de dealerovereenkomst op grond van bedrog niet kan worden toegewezen.
Verjaring onrechtmatige daad
4.14.
Een rechtsvordering tot vergoeding van schade uit onrechtmatige daad verjaart op grond van het bepaalde in artikel 3:310 lid 1 BW door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. De rechtbank behandelt eerst de laatstgenoemde verjaringstermijn.
4.15.
[eiseressen01] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven de onrechtmatig daad in te vullen met het bedrog en/of de dwaling en voert dus geen andere zelfstandige grond voor het onrechtmatig handelen van Shell aan. Het gaat dus opnieuw om het verwijt dat Shell tijdens het aangaan van de dealerovereenkomst bewust informatie heeft achtergehouden waardoor [eiseressen01] ten tijde van het sluiten van deze overeenkomst niet op de hoogte was van het feit dat er meer bodemverontreiniging aanwezig was dan dat zij dacht. Voor de beoordeling van het verjaringsverweer van twintig jaar dient te worden vastgesteld wat in dat feitencomplex de schadeveroorzakende gebeurtenis is.
4.16.
Shell stelt dat als schadeveroorzakende gebeurtenis moet worden aangemerkt het moment waarop de dealerovereenkomst is gesloten. [eiseressen01] heeft daartegen aangevoerd dat als schadeveroorzakende gebeurtenis dient te worden uitgegaan van het moment dat de door [eiseressen01] geleden schade het in de afkoopbepaling genoemde bedrag van fl 205.000,- te boven ging. Indien de rechtbank uitgaat van de door [eiseressen01] genoemde – voor haar meest gunstige – schadeveroorzakende gebeurtenis geldt het volgende. In 2000 heeft de bodemsanering van het perceel en het aangrenzende perceel plaatsgevonden. Ook zijn er door [eiseressen01] in 1998 en 1999 kosten met betrekking tot de sanering gemaakt. Volgens [eiseressen01] komen de totale saneringskosten over de jaren 1998, 1999 en 2000 uit op een bedrag van € 553.520,00. De afkoopsom die Shell aan [eiseressen01] heeft betaald bedraagt fl. 205.000,00, wat omgerekend naar euro’s neerkomt op een bedrag van ongeveer € 93.000,00. In ieder geval in 2000 is de schade van [eiseressen01] het bedrag van de afkoopsom dus te boven gegaan. [eiseressen01] heeft de saneringskosten betaald en was er daarom in 2000 mee bekend dat de saneringskosten het bedrag van de afkoopsom ruimschoots overschreden. Dat wil zeggen dat, wanneer het uitgangspunt van [eiseressen01] wordt gevolgd, de schadeveroorzakende gebeurtenis in het jaar 2000 heeft plaatsgevonden. Nu [eiseressen01] Shell in 2021 aansprakelijkheid heeft gesteld, is de termijn van twintig jaar verstreken en is daarmee de vordering op grond van onrechtmatige daad verjaard. De subsidiaire vorderingen worden dan ook afgewezen.
Proceskosten
4.17.
[eiseressen01] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Shell worden begroot op:
  • griffierecht € 676,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.802,00
4.18.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
4.19.
De kostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat de vordering daartoe is gegrond op de wet en zij niet is weersproken door [eiseressen01]

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseressen01] in de proceskosten, aan de zijde van Shell tot op heden begroot op € 1.802,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na het wijzen van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wijsman-van Veen en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 25 januari 2023.
[3304/2990/1582]