Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[handelsnaam01],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever over een ontslag op staande voet. Werkneemster, die op 1 januari 2023 in dienst trad als verkoper administratie, werd op 13 maart 2023 op staande voet ontslagen. Werkneemster betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht de kantonrechter om te verklaren dat het ontslag niet rechtsgeldig was en om verschillende vergoedingen te betalen, waaronder een billijke vergoeding van € 8.600,00 en een gefixeerde schadevergoeding van € 8.640,00.
De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was gegeven. De werkgever had twee redenen opgegeven voor het ontslag, maar de kantonrechter concludeerde dat deze niet waren bewezen. Werkneemster had bovendien een ongeluk gehad en was arbeidsongeschikt, wat de werkgever niet had onderbouwd. De kantonrechter wees het verzoek van werkneemster toe en stelde dat zij recht had op een totaalbedrag van € 18.723,30, inclusief achterstallig loon, vakantietoeslag, en een transitievergoeding. De kantonrechter matigde de wettelijke verhoging tot 10% vanwege de financiële situatie van de werkgever.
Daarnaast werd de billijke vergoeding vastgesteld op nul, omdat de kantonrechter oordeelde dat werkneemster al voldoende vergoedingen ontving. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van het totale bedrag aan werkneemster, met wettelijke rente vanaf 1 juni 2023. De proceskosten werden ook aan de werkgever opgelegd. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat werkneemster het bedrag kon incasseren voordat een eventuele hoger beroep uitspraak gedaan zou worden.