In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam01] (eiseres) en [naam02] en [naam03] (gedaagden). De eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [straatnaam01] 107A te Rotterdam, omdat [naam02] het gehuurde niet zelf bewoonde en haar zoon [naam03] zonder recht of titel in de woning verbleef. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [naam02] sinds begin februari 2022 niet meer in de woning woont en dat er geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De huurovereenkomst is ontbonden, en [naam02] en [naam03] zijn veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast zijn zij hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 1.237,- aan achterstallige huur en € 584,- per maand aan huur en gebruiksvergoeding tot aan de ontruiming. De vordering van [naam02] en [naam03] tot medehuurderschap van [naam03] is afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een gemeenschappelijke huishouding en omdat [naam03] financieel niet in staat is om de huur zelfstandig te betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.