In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Waterweg Wonen en een gedaagde die zelf procedeert. De eiseres, Waterweg Wonen, vorderde betaling van huurachterstand en bijkomende kosten van de gedaagde. De procedure begon met een dagvaarding op 23 februari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 17 mei 2023. De gedaagde had een huurachterstand opgebouwd van € 4.587,92 tot en met maart 2023, maar heeft een deel van deze achterstand ingelopen door een betaling van € 5.153,11 op 31 maart 2023. Echter, de huur voor mei 2023 was niet tijdig betaald.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde € 565,19 aan huurachterstand, € 43,40 aan wettelijke rente en € 486,03 aan buitengerechtelijke incassokosten aan Waterweg Wonen moest betalen. De vordering tot betaling van toekomstige huurtermijnen werd afgewezen, omdat deze nog niet opeisbaar waren. De gedaagde werd als in het ongelijk gestelde partij beschouwd en moest de proceskosten van € 1.143,31 vergoeden. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Waterweg Wonen direct uitvoering kan geven aan de uitspraak, ongeacht een eventueel hoger beroep.