ECLI:NL:RBROT:2023:5445

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
10381662
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en betalingsverplichtingen in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Waterweg Wonen en een gedaagde die zelf procedeert. De eiseres, Waterweg Wonen, vorderde betaling van huurachterstand en bijkomende kosten van de gedaagde. De procedure begon met een dagvaarding op 23 februari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 17 mei 2023. De gedaagde had een huurachterstand opgebouwd van € 4.587,92 tot en met maart 2023, maar heeft een deel van deze achterstand ingelopen door een betaling van € 5.153,11 op 31 maart 2023. Echter, de huur voor mei 2023 was niet tijdig betaald.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde € 565,19 aan huurachterstand, € 43,40 aan wettelijke rente en € 486,03 aan buitengerechtelijke incassokosten aan Waterweg Wonen moest betalen. De vordering tot betaling van toekomstige huurtermijnen werd afgewezen, omdat deze nog niet opeisbaar waren. De gedaagde werd als in het ongelijk gestelde partij beschouwd en moest de proceskosten van € 1.143,31 vergoeden. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Waterweg Wonen direct uitvoering kan geven aan de uitspraak, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10381662 \ CV EXPL 23-6712
datum uitspraak: 16 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Waterweg Wonen,
vestigingsplaats: Vlaardingen,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Waterweg Wonen’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 23 februari 2023, met drie bijlagen;
  • de e-mail van [gedaagde01] van 16 maart 2023;
  • de brief van het Ministerie van Financiën aan [gedaagde01] van 1 maart 2023;
  • de e-mail van Waterweg Wonen van 4 mei 2023 met als bijlage een actuele huurspecificatie.
1.2.
Op 17 mei 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was slechts aanwezig [naam01] namens de gemachtigde van Waterweg Wonen.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde01] huurt van Waterweg Wonen de woning aan de [adres01] te [plaats01] (hierna: ‘het gehuurde’). De huurprijs is nu € 565,19 per maand. [gedaagde01] moet de huur elke maand vooraf betalen.
2.2.
In de betaling van de maandelijkse huurprijs is een achterstand ontstaan. Deze huurachterstand bedroeg tot en met de maand maart 2023 € 4.587,92.
2.3.
[gedaagde01] ontving in de maand maart 2023 een bedrag van € 10.000,00 van de overheid in het kader van de zogenaamde kindregeling. Op 31 maart 2023 heeft [gedaagde01] aan Waterweg Wonen € 5.153,11 betaald, waarmee zij haar huurachterstand heeft ingelopen en tevens de huur voor de maand april 2023 heeft betaald.
2.4.
De huur voor de maand mei 2023 heeft [gedaagde01] niet tijdig betaald.

3..Het geschil

3.1.
Waterweg Wonen vordert, na haar eis te hebben verminderd tijdens de mondelinge behandeling, samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan Waterweg Wonen te betalen € 565,19 aan huurachterstand tot en met mei 2023, € 43,40 aan verschenen rente tot aan de dag van dagvaarding, en
  • [gedaagde01] te veroordelen aan Waterweg Wonen te betalen € 565,19 per maand vanaf 1 juni 2023;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Waterweg Wonen baseert de eis op het volgende. [gedaagde01] is op grond van de huurovereenkomst tussen partijen verplicht om voorafgaand aan iedere maand de maandelijkse huur te betalen aan Waterweg Wonen. [gedaagde01] heeft in strijd met die verplichting een huurachterstand laten ontstaan. Aangezien [gedaagde01] de huurachterstand vervolgens heeft ingelopen, heeft Waterweg Wonen haar vorderingen om de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde01] te veroordelen om het gehuurde te ontruimen ingetrokken. [gedaagde01] heeft vervolgens echter niet op tijd de huur voor de maand mei 2023 betaald.
3.3.
[gedaagde01] heeft erkend dat zij een huurachterstand had. Zij had om uitstel van betaling verzocht in verband met het door haar te ontvangen bedrag van € 10.000,00.

4..De beoordeling

Huurachterstand, buitengerechtelijke incassokosten en rente

4.1.
Tussen partijen staat als onbetwist vast dat de huurachterstand op het moment van de mondelinge behandeling € 565,19 bedroeg. Dit bedrag is gebaseerd op de huur over de maand mei 2023. [gedaagde01] wordt veroordeeld om dit bedrag aan Waterweg Wonen te betalen.
4.2.
De tot aan de dag van dagvaarding (23 februari 2023) vervallen wettelijke rente van € 43,40 wordt toegewezen, omdat Waterweg Wonen genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist. Daarnaast staat tussen partijen als onbetwist vast dat de huurachterstand op de dag van dagvaarding € 4.022,73 bedroeg, en dat [gedaagde01] op 31 maart 2023 die achterstand heeft ingelopen. Over de tussenliggende periode is [gedaagde01] wettelijke rente verschuldigd over voornoemd bedrag. [gedaagde01] zal tot betaling daarvan worden veroordeeld.
4.3.
De buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 486,03 inclusief btw worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
Huurtermijnen vanaf 1 juni 2023
4.4.
De vordering tot betaling van de huurtermijnen vanaf 1 juni 2023 zal worden afgewezen. De verplichting van [gedaagde01] tot betaling van de huur is al opgenomen in de huurovereenkomst en de toekomstige huurtermijnen vanaf juli 2023 zijn nog niet opeisbaar. Voor de huur over de maand juni 2023 heeft te gelden dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde01] in verzuim verkeert. De kantonrechter benadrukt in dit kader dat [gedaagde01] verplicht is om de maandelijkse huur voorafgaand aan de desbetreffende maand aan Waterweg Wonen te betalen.
Proceskosten
4.5.
[gedaagde01] wordt als de in het ongelijk gestelde partij beschouwd en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Waterweg Wonen tot vandaag vast op € 128,31 aan dagvaardingskosten, € 487,00 aan griffierecht en € 528,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 264,00). Dit is totaal € 1.143,31. Voor kosten die Waterweg Wonen maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.6.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Waterweg Wonen te betalen € 565,19 aan huurachterstand, € 486,03 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw en € 43,40 aan verschenen wettelijke rente, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 4.022,73 vanaf 23 februari 2023 tot 31 maart 2023;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van Waterweg Wonen tot vandaag worden vastgesteld op € 1.143,31;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
48637