ECLI:NL:RBROT:2023:542

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
C/10/627048 / HA ZA 21-910
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na gebreken in woning door doorgezaagde gebintplaten en herstelkosten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers [eisers01] een schadevergoeding gevorderd van gedaagde [gedaagde01] vanwege gebreken in de door hen aangekochte woning. De rechtbank heeft op 4 januari 2023 een eindvonnis uitgesproken na een tussenvonnis van 20 juli 2022. De kern van de zaak betreft de begroting van de schade, waarbij een onderscheid gemaakt moet worden tussen herstelkosten en overige schade, met inachtneming van een aftrek nieuw-voor-oud. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning niet voldeed aan de eigenschappen voor normaal gebruik, zoals gegarandeerd door gedaagde. De rechtbank heeft de door eisers ingediende offertes voor herstelwerkzaamheden beoordeeld en vastgesteld dat de kosten voor het herstel van de dakconstructie en andere noodzakelijke werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een aftrek nieuw-voor-oud op de herstelkosten van de dakconstructie, maar dat er wel een aftrek van 50% van toepassing is op de kosten voor de betonfundering, omdat deze een waardevoordeel opleveren. Uiteindelijk heeft de rechtbank een totaalbedrag van € 25.592,70 aan schadevergoeding toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/627048 / HA ZA 21-910
Vonnis van 4 januari 2023
in de zaak van

1..[eiser01] ,

2.
[eiser02],
beiden wonende te Winterswijk Woold,
eisers,
advocaat mr. M.B. van Munster te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. H.R. Flipse te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eisers01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 juli 2022 (hierna: het tussenvonnis) en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte uitlaten en tevens overlegging producties 15 tot en met 18 van [eisers01] ;
  • de antwoordakte en tevens akte overleggen aanvullende productie 16 van [gedaagde01] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

Het tussenvonnis

2.1.
[gedaagde01] heeft bij antwoordakte aangevoerd dat het tussenvonnis enkele feitelijke onjuistheden bevat. Het eerste punt is dat het tussenvonnis ten onrechte onder r.o. 2.2 vermeldt dat [gedaagde01] echtgenoot reeds zou zijn overleden. Hoewel niet zo zeer relevant voor de beoordeling, wil de rechtbank dit toch rechtzetten. Kennelijk is sprake geweest van een misvatting op dit punt. De rechtbank betreurt dit.
Doorzagen van de gebintplaten
2.2.
Het tweede punt van [gedaagde01] heeft betrekking op hetgeen is overwogen onder r.o. 4.9 tot en met 4.11 van het tussenvonnis. [gedaagde01] voert aan dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de betimmeringen op zolder in 1994 zijn aangebracht. Volgens [gedaagde01] zijn de betimmeringen al in 1966/1967 tijdens de ingrijpende verbouwing van de boerderij aangebracht. In dat kader heeft [gedaagde01] aanvullend een onlangs door haar gevonden taxatierapport van Enning Makelaardij d.d. 4 maart 1993 overgelegd waaruit blijkt dat toen al sprake was van een “
vaste trap naar de zolder met één afgetimmerde werkkamer”. Daarnaast verwijst [gedaagde01] naar een foto uit de reeds in het geding gebrachte verkoopbrochure, waarop te zien zou zijn dat geen sprake is van een “bordesje” zoals in r.o. 4.10 van het tussenvonnis genoemd.
2.3.
De rechtbank merkt in dit kader op dat de eisen van een goede procesorde met zich meebrengen dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven bindende eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde01] van mening is dat de desbetreffende beslissingen in het tussenvonnis op een onjuiste feitelijke grondslag zijn gebaseerd.
2.4.
De rechtbank ziet in hetgeen door [gedaagde01] is aangevoerd, los van het feit dat [eisers01] hier niet op hebben kunnen reageren, geen aanleiding om van de in het tussenvonnis genomen eindbeslissing terug te komen. Dat in 1993 al sprake was van een afgetimmerde kamer op zolder doet niks af aan het feit dat er in 1994 nog aanvullende werkzaamheden zijn verricht in opdracht van [gedaagde01] , waaronder het plaatsen van het VELUX-dakraam en de bijbehorende aftimmeringen. Dit heeft [gedaagde01] zelf ter zitting verklaard en is ook terug te lezen in de brief van 5 november 2020 van [gedaagde01] . Op de bovenste foto op pagina 5 van productie 4 bij dagvaarding is het betreffende VELUX-dakraam te zien. Dit is een ander raam dan die op de foto uit de verkoopbrochure te zien is. Op de foto van het VELUX-dakraam is wel degelijk een “bordesje” (een aanloop) naar het dakraam te zien. Ook is te zien op die foto dat de betreffende gebintplaat precies ter hoogte van het dakraam is afgezaagd, zodat vrije doorgang ontstaat naar het in het schuine dak geplaatste dakraam (zoals reeds overwogen in het tussenvonnis onder r.o. 4.10) én dat dit dakraam (door die lage plaatsing in het dak) uitzicht biedt op het veld in plaats van op de lucht. De rechtbank concludeert dat hetgeen namens [gedaagde01] als argumenten is aangevoerd waarom de beslissing in het tussenvonnis op een onjuiste feitelijke grondslag berust, niet tot een ander oordeel leidt.
2.5.
De rechtbank gaat over tot de verdere beoordeling na het tussenvonnis.
Doorgezaagde gebintplaten
2.6.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat de woning die door [gedaagde01] is geleverd vanwege (de schade ten gevolge van) de doorgezaagde gebintplaten niet de eigenschappen bezat die nodig waren voor een normaal gebruik als woonhuis in de zin van artikel 6.3 van de koopovereenkomst. Omdat de opbouw van de vordering van [eisers01] nog niet helder was, zijn [eisers01] toegelaten om bij akte hun vordering op dit punt inzichtelijk te maken en te onderbouwen.
Ingevolge artikel 6.3 van de koopovereenkomst moet daarbij een onderscheid worden gemaakt tussen herstelkosten enerzijds en overige (aanvullende) schade anderzijds, waarbij [gedaagde01] slechts aansprakelijk is voor overige (aanvullende) schade indien haar een verwijt kan worden gemaakt. Beoordeeld moet dus worden of [gedaagde01] alleen herstelkosten vordert, of ook aanvullende schade. Daarnaast zal worden beoordeeld of en in hoeverre een aftrek nieuw-voor-oud van toepassing is.
2.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gesteld en vast komen te staan om de schade te kunnen begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is.
2.8.
[eisers01] hebben ter onderbouwing van de kosten die verband houden met het herstel van de doorgezaagde gebintplaten twee offertes d.d. 10 augustus 2022 van [naam01] van Huiskamp Bouwbedrijf B.V. in het geding gebracht (producties 15 en 16 van [eisers01] ). Productie 15 ziet op werkzaamheden aan de houten dakconstructie zelf, voor een totaal bedrag van € 4.156,22 incl. BTW. Productie 16 ziet op werkzaamheden aan de uitgescheurde gevels en vloeren, met inbegrip van het stutten van de muren, het afgraven van de bestaande vloer en fundering en storten van een betonfundering teneinde het instortingsgevaar te beperken, en het opnieuw leggen van de bestaande houten vloer. Het betreft in totaal het bedrag van € 25.303,33 incl. BTW. Volgens [eisers01] houden al deze kosten verband met herstelwerkzaamheden die noodzakelijk waren om de woning weer voor normaal gebruik geschikt te maken.
2.9.
[gedaagde01] betwist dat [eisers01] de door hen aangevoerde kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Zij stelt dat, indien dit de daadwerkelijke kosten zouden zijn, [eisers01] de facturen hadden moeten overleggen in plaats van offertes die gedagtekend zijn op 10 augustus 2022. Dit verweer wordt gepasseerd. De facturen die [eisers01] in een eerder stadium in het geding hebben gebracht betreffen facturen die zien op kosten die gemaakt zijn zowel voor herstel van gebreken waarvoor [gedaagde01] aansprakelijk is (doorgezaagde gebintplaten, niet-geïsoleerde vloer), als op herstel van gebreken waarvoor [gedaagde01] in het tussenvonnis niet aansprakelijk is geacht (hemelwaterafvoer rechtstreeks naar fundering, schade aan stucwerk door vocht, dakgoten niet in orde, gat in dakconstructie/lekkage). Deze facturen zijn niet door de rechtbank op specifieke werkzaamheden voor het één of het ander te splitsen. Ook is ter zitting door [eisers01] toegelicht dat nog niet alle gebreken waren hersteld. [eisers01] heeft daarom terecht (alsnog) offertes laten opstellen met betrekking tot herstel van juist de gebreken waarvoor [gedaagde01] aansprakelijk is geoordeeld. Deze offertes kunnen, anders dan facturen, dienen voor een begroting van de schade die [gedaagde01] aan [eisers01] moet vergoeden.
Vergoeding voor herstel dakconstructie
2.10.
Door [gedaagde01] is niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat kosten voor het herstel van de dakconstructie te beschouwen zijn als ‘herstelkosten’ in de zin van artikel 6.3 van de koopovereenkomst. Deze kosten komen dan ook voor vergoeding in aanmerking. Wel betwist [gedaagde01] de hoogte van deze herstelkosten zoals door [eisers01] gevorderd.
2.11.
[eisers01] baseren hun vordering op de offerte van Huiskamp van 10 augustus 2022 (prod. 15) ad € 4.156,22 (€ 3.434,89 excl. BTW). In de eerder door [eisers01] overgelegde offerte van Huiskamp voor deze kosten, van 11 november 2020 (prod. 6, pagina 2, onder “houten draagkonstruk”), werden de werkzaamheden nog begroot op € 2.677,65 excl. BTW. Ter zitting (11 april 2022) hebben [eisers01] verklaard dat de herstelwerkzaamheden aan de dakconstructie op dat moment nog niet waren verricht. De kosten zijn tussen november 2020 en augustus 2022 met een bedrag van € 757,24 excl. BTW gestegen. Dit betreft een stijging van de bouwkosten met 28,2%. In aanmerking genomen dat het een feit van algemene bekendheid is dat de bouwkosten juist in de jaren na het uitbreken in Nederland van de corona-pandemie (maart 2020) zeer aanzienlijk zijn gestegen, en dat niet van [eisers01] mocht worden verwacht dat zij zonder de uitkomst van de onderhavige procedure af te wachten, alle gebreken onmiddellijk lieten herstellen, is de rechtbank van oordeel dat de offerte in productie 15 een betere basis biedt voor de schadebegroting. De rechtbank ziet geen aanleiding om de inhoud van die laatste offerte, of de onafhankelijkheid van bouwbedrijf Huiskamp, in twijfel te trekken. De kosten komen de rechtbank niet onredelijk voor. [gedaagde01] heeft bovendien niets aangevoerd waaruit blijkt dat de daadwerkelijke herstelkosten aanzienlijk lager zouden liggen.
2.12.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een aftrek nieuw-voor-oud toe te passen op het herstel van de dakconstructie. Het ligt niet voor de hand dat het vervangen/herstellen van de ontbrekende kleine delen van de dakconstructie, de constructie als geheel hebben verbeterd. Ook is de dakconstructie aan te merken als een essentieel onderdeel van de woning, dat niet kan ontbreken en in een juiste staat en conditie dient te verkeren. Het herstellen van de gebreken in de dakconstructie levert dan ook niet een (waarde)voordeel voor [eisers01] op.
2.13.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank een bedrag van € 4.156,22 toe voor het herstel van de dakconstructie.
Vergoeding voor het stutten van de woning, het herstel van gevels en de vloer, en het storten van een betonfundering onder de woning
2.14.
Naast de kosten voor het herstel van de dakconstructie, hebben [eisers01] ook kosten gevorderd volgens de andere offerte van Huiskamp van 10 augustus 2022 (prod. 16) voor – kort gezegd:
"sloopwerken” (waaronder kosten voor stabiliseren en onderstutten van metselwerk t.b.v. ontgraven onder fundering en stortkosten sloopafval);
“grondwerken” (waaronder ontgraven onder bestaande fundering, afvoeren grond en hulp bij machinaal grondwerk);
“betonwerk” (met inbegrip van bekisten/ontkisten, verzwaarde funderingsvoet, beton en staalvezelwapening, shovelhuur t.b.v. betonstort);
“metselwerk” (verzakt metselwerk weer opvijzelen tot oorspronkelijke positie, naad en scheuren reinigen en vullen met chemische mortel, uitgevallen hoeken restaureren en voegwerk herstellen);
“houten draagcontstrukt” (voor vloer).
[gedaagde01] betwist dat deze offerte als ‘directe’ herstelkosten voor vergoeding in aanmerking komt, maar laat na om dit verder te onderbouwen.
De rechtbank deelt het standpunt van [eisers01] dat deze werkzaamheden nodig waren om de woning weer voor normaal gebruik geschikt te maken, zoals dat door [gedaagde01] is gegarandeerd en waarvoor [eisers01] ook hebben betaald. Zoals in het tussenvonnis is geoordeeld is de woning kennelijk zo instabiel geworden door de doorgezaagde gebintplaten dat na de bouwvak van 2020 een risico bestond op het doorscheuren en het uiteindelijke instorten van muren. [eisers01] hebben dit risico kunnen beperken door de woning een stabiele ondergrond te geven in de vorm van een betonfundering. De bijkomende kosten (het onderstutten van de muren, het ontgraven van de grond, het bekisten, de bewapening en het herstellen/maken van een houten balkconstructie voor de houten vloer) zijn allemaal kosten die hiermee samenhangen. Deze kosten betreffen herstelkosten, en niet, zoals [gedaagde01] meent, overige (aanvullende) schade. Aanvullende schade, zoals bijvoorbeeld kosten voor overnachten in een hotel, wordt niet gevorderd.
2.15.
Meer in het bijzonder merkt de rechtbank ook de kostenpost voor het opvijzelen van de muren en herstellen van het metselwerk aan als herstelkosten verband houdende met de doorgezaagde gebintplaten in de dakconstructie. [gedaagde01] wijst op de extreme droogte van de zomers van 2018 en 2019, en naar omvangrijke renovatiewerkzaamheden die [eisers01] aan het dak zouden hebben laten uitvoeren, zoals het verwijderen van asbest en het leggen van nieuwe dakpannen. Het standpunt van [gedaagde01] dat de scheurvorming alternatieve oorzaken kan hebben is echter naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft in het tussenvonnis onder r.o. 4.13 reeds overwogen dat de doorgezaagde gebintplaten de algehele constructie van de woning kwetsbaar hebben gemaakt, ook voor droge zomers. Voorts is gesteld noch gebleken dat de beweerdelijke werkzaamheden door [eisers01] aan het dak zijn uitgevoerd vóórdat [naam01] na de bouwvak van 2020 zijn constateringen deed met betrekking tot de noodzaak van het stutten van de woning, en overigens zou een dakconstructie bestand moeten zijn tegen werkzaamheden als het verwijderen van asbest en het leggen van nieuwe dakpannen.
2.16.
De offerte van Huiskamp van 10 augustus 2022 voor voornoemde herstelwerkzaamheden sluit op € 25.303,33 incl. BTW. Ook hier geldt dat dezelfde werkzaamheden al in de eerdere offerte van Huiskamp van 11 november 2020 (prod. 6 [eisers01] ) waren opgenomen, maar de kosten zijn in beide offertes hetzelfde gebleven, met uitzondering van de kostenpost voor het metselwerk. Het metselwerk wordt in de offerte van 10 augustus 2022 begroot op € 1.921,82 en in de offerte van 11 november 2020 op € 1.309,69. Huiskamp licht dit echter toe in zijn nieuwste offerte: eerder waren maar 7 tubes materiaal meegenomen maar dat moesten er 32 zijn. Dat de kosten (met uitzondering dus van het metselwerk) hetzelfde zijn gebleven wordt door [eisers01] toegelicht: De aannemer hééft reeds de muren gestut, de vloer en fundering afgegraven en een betonvloer gestort, zodat het instortingsgevaar is geweken. De rechtbank is van oordeel dat de nieuwste offerte, gelet op de toelichting, een goede basis biedt voor de schadebegroting.
2.17.
[gedaagde01] heeft aangevoerd dat [eisers01] een voordeel hebben verkregen doordat het metselwerk en de vloeren zijn vernieuwd en doordat de fundering van de woning fors is verbeterd. Dat voordeel moet volgens [gedaagde01] in mindering worden gebracht op de schadevergoeding door middel van een aftrek nieuw-voor-oud (artikel 6:101 BW; artikel 6.3 van de koopovereenkomst). De rechtbank acht dit beroep gegrond om de navolgende reden.
Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding geldt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. De betonfundering was dan wel noodzakelijk om het instortingsrisico, dat was ontstaan door het gebrek in de dakconstructie, af te wenden, maar met de nieuw aangebrachte betonfundering kwam de woning wel over een veel betere fundering te beschikken dan de woning die oorspronkelijk door [eisers01] is gekocht. Dit levert een (waarde)voordeel op. De rechtbank begroot dit verkregen voordeel naar billijkheid op 50% van de gevorderde kosten (dus 50% van € 25.303,33 incl. BTW, zijnde € 12.651,66).
2.18.
Bij voormeld oordeel omtrent het verkregen voordeel heeft de rechtbank betrokken dat [eisers01] van te voren al wel waren gewezen op een mogelijke kostenpost - op termijn - voor herstel van scheuren/fundering. Makelaar [naam02] reageert per e-mail op foto’s van de scheuren die [eisers01] op 29 mei 2020 (nog voor de aankoop) hem voorlegden als volgt:
“Ik heb de eigenaar gevraagd naar de scheuren. Zij kon er geen verklaring voor geven, ze zijn inderdaad ontstaan na het maken van de verkoopfoto’s. Ik heb gisteren contact gezocht met aannemer [naam03] uit het Woold. Zij hebben eerder al eens een begroting gemaakt voor een complete (luxe) verbouwing van de boerderij voor een klant. Zij geven aan dat een mogelijke oorzaak de droogte is geweest. Zij hebben destijds in hun begroting een post opgenomen voor herstel van de scheuren/fundering. Ze berichten mij daar nog over.”
Die mogelijke kostenpost moet dus geacht worden in ieder geval deels bij de koopprijs te zijn ingecalculeerd. [eisers01] konden alleen niet voorzien dat herstel van de scheuren zo’n urgente en kostbare kwestie zou zijn. Tevoren was voor hen niet kenbaar dat de scheuren direct na de levering van de woning acuut en ernstig zouden worden, en dat dit veroorzaakt werd door een gebrek in de dakconstructie.
2.19.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank in totaal een bedrag van € 12.651,66 toe voor de hierboven besproken kosten.
Kosten vloerisolatie
2.20.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat, anders dan [gedaagde01] in de vragenlijst had ingevuld, geen vloerisolatie in de woonkamer lag en dat [gedaagde01] daarom aansprakelijk is voor de kosten van het aanbrengen hiervan. [eisers01] zijn toegelaten om hun vordering op dit punt inzichtelijk te maken en te onderbouwen. Daarnaast moet beoordeeld worden of en in hoeverre een aftrek nieuw-voor-oud van toepassing is.
2.21.
[eisers01] hebben ter onderbouwing van de kosten die verband houden met het aanbrengen van de vloerisolatie een (derde) offerte van 10 augustus 2022 van Huiskamp [naam01] (productie 18) overgelegd. De totale kosten komen volgens de offerte neer op een bedrag van € 10.648,27 excl. BTW (€ 11.558.29 minus € 940,02 voor de afgewezen kosten voor stukadoorswerken). Ook hiervoor geldt dat dezelfde werkzaamheden al in de eerdere offerte d.d. 11 november 2020 (productie 6 bij dagvaarding) waren opgenomen, maar dan tegen een lagere prijs. Ter zitting hebben [eisers01] toegelicht dat de vloerisolatie in de woonkamer op dat moment nog niet was uitgevoerd. Gelet op hetgeen reeds onder rechtsoverweging 2.11 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat productie 18 een betere basis biedt voor de schadebegroting dan de eerdere offerte uit productie 6.
2.22.
[gedaagde01] doet een beroep op de aftrek nieuw-voor-oud en stelt dat de aftrek minimaal 50 % zou moeten zijn. Zij laat echter na dit verder toe te lichten c.q. nader te adstrueren. [eisers01] hebben aangevoerd dat de aftrek beperkt is tot het isolatiemateriaal en niet van toepassing is op de sloopwerken, grondwerken, de betonvloer en houten vloer. Deze werkzaamheden zouden volgens [eisers01] overbodig zijn als er wel vloerisolatie lag. Volgens Lubbers gaat het isolatiemateriaal 40 tot 60 jaar mee, wat zij baseren op een verklaring van Huiskamp (productie 17).
De rechtbank oordeelt als volgt. [eisers01] hebben bij de aankoop van de woning rekening moeten houden met het feit dat de vloerisolatie op een gegeven moment sowieso vervangen moest worden. Het isolatiemateriaal gaat volgens [eisers01] immers ‘slechts’ 40 tot 60 jaar mee. [gedaagde01] heeft in de vragenlijst medegedeeld dát er vloerisolatie in de woonkamer lag, maar niet wanneer zij dit precies had aangebracht. Doordat de vloerisolatie is aangebracht kunnen Lubbers in ieder geval 40 tot 60 jaar vooruit. Dat levert een verbetering op ten aanzien van de situatie waarin [eisers01] niet wisten hoe lang de vloerisolatie nog mee zou gaan.
2.23.
Een aftrek van 50 %, zoals [gedaagde01] (zonder nadere motivering) wenst, komt op de rechtbank niet redelijk over. In plaats daarvan ziet de rechtbank als aanknopingspunt het feit dat [gedaagde01] , toen zij de mededeling deed over de vloerisolatie, in de veronderstelling was dat deze in 2012 was aangebracht (zie offerte van Wiggers uit 2012 in productie 9 bij conclusie van antwoord). Ten tijde van de aankoop van de woning zou de vloerisolatie in dat hypothetische geval dus 7 jaar oud zijn. Er vanuit gaande dat de isolatie 40 jaar mee gaat, levert dat een aftrek van 17,5 % op. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze aftrek over het totale bedrag verrekend te worden, inclusief de kosten voor sloopwerken, grondwerken, de betonvloer en terugleggen houten vloer. Deze kosten hadden namelijk altijd gemaakt moeten worden om de vloerisolatie te vervangen. Een aftrek van 17,5 % betekent: € 10.648,27 x 17,5 % = € 1.863,45.
2.24.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank een bedrag van € 8.784,82 toe voor het aanbrengen van de vloerisolatie.
2.25.
Hetgeen in totaal aan schadevergoeding wordt toegewezen komt neer op € 25.592,70 (€ 4.156,22 + € 12.651,66 + 8.784,82).
2.26.
Het vonnis zal, zoals gevorderd en niet weersproken, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
2.27.
De rechtbank neemt geen aparte beslissingen met betrekking tot nakosten en wettelijke rente daarover, onder verwijzing naar HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rechtsoverweging 2.3.
2.28.
[gedaagde01] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers01] worden begroot op:
- dagvaarding € 121,38
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat €
1.802,50 (2 ½ pnt x € 721,=)
Totaal € 2.875,88

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eisers01] te betalen een bedrag van
€ 25.592,70 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 17 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers01] tot op heden begroot op € 2.875,88 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag, te rekenen vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2023.
3597/2517/638