In deze zaak heeft de kantonrechter op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagde, waarbij eiseres vorderde dat gedaagde zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 400,00. Eiseres stelde dat dit bedrag op 24 augustus 2021 aan gedaagde was overgemaakt op basis van een overeenkomst van geldlening. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat eiseres er niet in is geslaagd om te bewijzen dat er daadwerkelijk een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat eiseres ontvankelijk was in haar eis en heeft bewijslevering gelast. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat de door eiseres ingebrachte bewijsmiddelen, waaronder een bankoverschrijving en een geluidsfragment, onvoldoende waren om de stelling van eiseres te onderbouwen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de enkele vermelding van het woord "lening" in de bankoverschrijving niet voldoende is om een overeenkomst van geldlening te bevestigen. Bovendien was de uitleg van het geluidsfragment niet eenduidig. Eiseres heeft geen andere bewijsmiddelen ingebracht die haar stelling ondersteunen. De kantonrechter heeft daarom de eis van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De proceskosten zijn vastgesteld op € 280,00, met wettelijke rente. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.