ECLI:NL:RBROT:2023:5256

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
9802046 / CV EXPL 22-10952
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van eis tot bewijs van overeenkomst van geldlening

In deze zaak heeft de kantonrechter op 16 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagde, waarbij eiseres vorderde dat gedaagde zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 400,00. Eiseres stelde dat dit bedrag op 24 augustus 2021 aan gedaagde was overgemaakt op basis van een overeenkomst van geldlening. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat eiseres er niet in is geslaagd om te bewijzen dat er daadwerkelijk een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat eiseres ontvankelijk was in haar eis en heeft bewijslevering gelast. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat de door eiseres ingebrachte bewijsmiddelen, waaronder een bankoverschrijving en een geluidsfragment, onvoldoende waren om de stelling van eiseres te onderbouwen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de enkele vermelding van het woord "lening" in de bankoverschrijving niet voldoende is om een overeenkomst van geldlening te bevestigen. Bovendien was de uitleg van het geluidsfragment niet eenduidig. Eiseres heeft geen andere bewijsmiddelen ingebracht die haar stelling ondersteunen. De kantonrechter heeft daarom de eis van eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De proceskosten zijn vastgesteld op € 280,00, met wettelijke rente. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9802046 / CV EXPL 22-10952
datum uitspraak: 16 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
wonende in [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: [gemachtigde01] (rolgemachtigde) te [plaats01] ,
tegen
[gedaagde01], die handelt onder de naam
[handelsnaam01],
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [naam01],
kantoorhoudende in [vestigingsplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D. Pieterse te Den Haag.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] q.q.’ genoemd. De onder bewindgestelde persoon wordt hierna ‘ [naam01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 4 november 2022 (‘het tussenvonnis’) en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de e-mail van 13 november 2022 van [eiseres01] , met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de op 31 januari 2023 gehouden mondelinge behandeling;
  • de akte van [eiseres01] , met een bijlage;
  • de (antwoord)akte van [naam01] .

2.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis, de mondelinge behandeling en de aktes.
2.1.
De kantonrechter blijft bij haar overwegingen en beslissingen in het tussenvonnis en neemt die hier over.
2.2.
In het tussenvonnis is geoordeeld dat [eiseres01] ontvankelijk is in haar eis en is een mondelinge behandeling gelast, omdat de kantonrechter behoefte had aan nadere inlichtingen van partijen met betrekking tot de stelling van [eiseres01] dat [naam01] geld van haar heeft geleend. Tijdens de mondelinge behandeling is hier met partijen over gesproken. Naar aanleiding van wat er is besproken en wat in de processtukken staat, heeft de kantonrechter [eiseres01] vervolgens toegelaten tot bewijslevering van feiten en omstandigheden waaruit
kan worden afgeleid dat zij de € 400,00 op 24 augustus 2021 heeft overgemaakt aan [naam01]
op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst van geldlening. [eiseres01] heeft daarna een akte genomen, waar [naam01] met een akte op heeft gereageerd.
[eiseres01] is er niet in geslaagd om het bewijs te leveren.
2.3.
In de kern gaat het in deze zaak over de vraag of het bedrag van € 400,00 op 24 augustus 2021 door [eiseres01] aan [naam01] is overgemaakt op grond van een tussen hen gesloten overeenkomst van geldlening. [eiseres01] stelt dat dit het geval is, maar [naam01] betwist dat. Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’) rust dan op [eiseres01] de last om te bewijzen dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening is gesloten, omdat zij zich op die overeenkomst beroept.
2.4.
De kantonrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling al geoordeeld dat wat [eiseres01] tot dan toe in de procedure als bewijs had ingebracht, waaronder de bankover-schrijving met de omschrijving “lening” en het geluidsfragment, daarvoor onvoldoende was. Het enkele vermelden van het woord “lening” in de omschrijving bij de bankoverschrijving zorgt er immers nog niet voor dat een overeenkomst van geldlening ontstaat; een dergelijke omschrijving kan altijd aan een bankoverschrijving worden toegevoegd. Uit de zinsnede in het geluidsfragment waar [eiseres01] aan refereert, kan ook niet worden afgeleid dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. Niet alleen is niet geheel duidelijk of [naam01] “dan stuur ik jou eh jou 400 euro” of “dan stuur ik jouw eh jouw 400 euro” zegt, maar bovendien is ook de uitleg die partijen aan deze zinsneden geven niet eenduidig en de kantonrechter kan op basis van het geluidsfragment niet vaststellen welke uitleg de juiste is. Ook in samenhang bezien zijn de enkele omschrijving van de bankoverschrijving en het geluidsfragment onvoldoende om te kunnen concluderen dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen.
2.5.
Gelet op het voorgaande lag het op de weg van [eiseres01] om - in het kader van de bewijslevering - andere bewijsmiddelen in het geding te brengen, die haar stelling ondersteunen dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen. Dat soort bewijsmiddelen heeft [eiseres01] echter niet in het geding gebracht. Zij heeft in haar akte volstaan met een herhaling van haar stelling dát tussen partijen een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen en zij heeft naar de al door haar in het geding gebrachte bewijsmiddelen verwezen. Ook in de bijlage die [eiseres01] bij haar akte heeft gevoegd - wat een verklaring van haarzelf betreft - komen geen nieuwe bewijsmiddelen naar voren, terwijl aan de verklaring van [eiseres01] zelf alleen al omdat die niet onder ede is afgelegd geen (doorslaggevende) betekenis kan worden toegekend. [eiseres01] heeft tot slot geen bewijs door middel van het horen van getuigen aangeboden.
2.6.
De conclusie luidt dan ook dat [eiseres01] er niet in is geslaagd om te bewijzen dat tussen haar en [naam01] een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen en dat zij uit hoofde van die overeenkomst op 24 augustus 2021 het bedrag van € 400,00 aan [naam01] heeft overgemaakt. Omdat de eis van [eiseres01] erop is gebaseerd dat tussen haar en [naam01] wel een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen, wordt die eis afgewezen.
2.7.
Voor zover [eiseres01] in de bijlage bij haar akte de grondslag van haar eis heeft willen veranderen, in die zin dat het bedrag van € 400,00 onverschuldigd door haar aan [naam01] is betaald als geen sprake zou zijn van een overeenkomst van geldlening, kan dit haar niet baten. In de eerste plaats heeft zij die verandering niet op de juiste manier gedaan. Een verandering van (de grondslag van) de eis moet namelijk in een conclusie of in een akte worden gedaan en dus niet in een bijlage bij een akte (zie artikel 130 lid 1 Rv). Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat een wijziging van de grondslag van de eis van [eiseres01] in dit stadium van de procedure te laat zou zijn en daarom in strijd zou zijn met de eisen van een goede procesorde. Aan de akte zijn namelijk al twee schriftelijke rondes en een mondelinge behandeling voorafgegaan. [eiseres01] heeft al die tijd kennelijk geen aanleiding gezien om (de grondslag van) haar eis te veranderen, terwijl zij daar wel de gelegenheid toe had. Gelet op het voorgaande wordt de voorgestane verandering van de grondslag van de eis van [eiseres01] buiten beschouwing gelaten.
[eiseres01] moet de proceskosten van [gedaagde01] q.q. betalen.
2.8.
[eiseres01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde01] q.q. tot vandaag vast op € 280,00 aan salaris voor de gemachtigde (3,5 punt x € 80,00). Voor kosten die [gedaagde01] q.q. maakt na deze uitspraak moet [eiseres01] een bedrag betalen van € 40,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt ook toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad.
2.9.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten die aan de kant van [gedaagde01] q.q. tot vandaag worden vastgesteld op € 280,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
38671