ECLI:NL:RBROT:2023:5240

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
C/10/647360 / FA RK 22-7872
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing van een minderjarige met wijziging hoofdverblijfplaats en voorlopige zorgregeling

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 13 juni 2023, is een verzoek tot verhuizing van een 16-jarige minderjarige, die geen contact meer heeft met haar andere ouder, behandeld. Het huwelijk van de ouders is op 27 oktober 2017 ontbonden en zij hebben gezamenlijk gezag over hun dochter, geboren in 2007. De minderjarige heeft sinds maart 2023 zonder toestemming van haar moeder haar hoofdverblijfplaats bij haar vader. De moeder verzoekt de rechtbank om de verhuizing van de minderjarige naar een andere gemeente te verbieden, terwijl de vader verzoekt om toestemming voor de verhuizing. De rechtbank overweegt dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de huidige situatie schadelijk is voor haar ontwikkeling. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af en verleent de vader vervangende toestemming voor de verhuizing. Tevens wordt de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader vastgesteld. De rechtbank benadrukt het belang van contactherstel tussen de minderjarige en de moeder en stelt een voorlopige zorgregeling vast waarbij de minderjarige iedere donderdagavond bij de moeder zal eten. De rechtbank benoemt ook een deskundige voor een ouderschapsonderzoek, om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en de belangen van de minderjarige te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, en de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot het deskundigenbericht is ontvangen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/647360 / FA RK 22-7872
Beschikking van 13 juni 2023 over een verhuizing, wijziging hoofdverblijfplaats en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam01], hierna: [naam01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat mr. S.E. de Geus te 's-Gravenhage,
t e g e n
[naam02], hierna: [naam02] ,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat mr. T. de Jong te Utrecht.
In deze zaak is als bijzondere curator opgetreden:
[naam03], ontwikkelingspsycholoog, mediator en psycholoog in [plaats01] , hierna: de bijzondere curator.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van [naam01] , ingekomen op 4 november 2022;
  • het bericht met bijlage van [naam01] van 11 november 2022;
  • het verslag van bevindingen van de bijzondere curator [naam03] van 7 april 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van [naam02] , ingekomen op 13 april 2023;
  • de berichten met bijlage van [naam02] van 14 en 17 april 2023;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen van [naam01] , ingekomen op 17 april 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 16 mei 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • [naam01] , bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam02] , bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam04] .
1.3.
De minderjarige is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt en de kinderrechter gesproken op 7 maart 2023 en 13 april 2023.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Het huwelijk van partijen is op 27 oktober 2017 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 20 oktober 2017 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige01] , geboren op
[geboortedatum01] 2007 te [geboorteplaats01] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
Partijen hebben op 2 oktober 2017 een ouderschapsplan opgesteld. Partijen hebben
het ouderschapsplan op 7 februari 2022 gewijzigd en aangevuld, onder meer inhoudende dat
de minderjarige in het kader van de regeling van de verdeling van de zorg- en
opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling) de ene week bij [naam02] en de andere week bij [naam01] verblijft.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van 19 januari 2023 van deze rechtbank heeft [naam01] gevorderd te bepalen dat [naam02] de zorgregeling, die vanaf 14 oktober 2022 niet wordt nageleefd, nakomt. Door de voorzieningenrechter is de overeenstemming van partijen over een voorlopige zorgregeling, inhoudende dat de minderjarige een weekend per veertien dagen bij [naam01] zal verblijven, opgenomen in het vonnis. Tevens is een opbouwregeling bepaald waarbij de minderjarige bij [naam01] verblijft als volgt:
  • op 4 februari 2023 gedurende drie uur;
  • op zaterdag 11 februari 2023 van 10:00 uur tot 20:00 uur;
  • in het weekend van 18 februari 2023 van zaterdag 10:00 uur tot zondag 12:00 uur;
  • in het weekend van 24 februari 2023 van zaterdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur;
  • met ingang van het weekend van 4 maart 2023 van vrijdag na de hockey tot maandag naar school.
Daarnaast is de vordering van [naam01] tot het verlenen van vervangende toestemming voor aanmelding van de minderjarige bij orthopedagoog [naam05] ingetrokken omdat partijen overeenstemming hebben bereikt over de wijze waarop een orthopedagoog zal worden aangezocht. Deze vordering is daarom afgewezen.
2.6.
Bij vonnis in kort geding van 22 februari 2023 van deze rechtbank zijn de vorderingen van [naam01] om vervangende toestemming te verlenen voor
aanmelding van de minderjarige bij orthopedagoog [naam05] en nakoming
van de voorlopige zorgregeling (zoals bepaald bij voormeld vonnis in kort geding van
19 januari 2023) op straffe van een dwangsom, afgewezen. De rechtbank heeft de bijzondere curator benoemd om de minderjarige zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen en bepaald dat de bijzondere curator schriftelijk verslag doet van haar bevindingen in onderhavige procedure.
2.7.
De minderjarige heeft vanaf 23 maart 2023, zonder toestemming van [naam01] , haar hoofdverblijfplaats bij [naam02] . Daarvoor had de minderjarige haar hoofdverblijfplaats bij [naam01] .

3..De beoordeling

3.1.
Verhuisverbod, verzoek tot verhuizing, vervangende toestemming inschrijving woonadres
3.1.1.
[naam01] verzoekt [naam02] te verbieden om met de minderjarige buiten [plaats02] , althans de [gemeente01] , te verhuizen en daar te verblijven, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, een gedeelte van de dag als volledige dag aan te merken, tot een maximum van € 50.000,-.
3.1.2.
[naam02] voert gemotiveerd verweer en verzoekt, bij wijze van zelfstandig verzoek, vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar [plaats03] te verhuizen en om de minderjarige in te schrijven in de [gemeente02] .
3.1.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
3.1.4.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen.
3.1.5.
De rechtbank overweegt als volgt. [naam02] heeft niet in het belang van de minderjarige gehandeld door zonder toestemming van [naam01] of die van de rechtbank de verhuizing door te zetten. [naam02] heeft hiermee [naam01] , maar ook de rechtbank, voor een voldongen feit geplaatst. Dit valt [naam02] zwaar aan te rekenen. De aankoop van een woning in [plaats03] door [naam02] heeft de relatie van partijen onder druk gezet. De onderlinge communicatie van partijen verloopt zeer slecht. De minderjarige bevindt zich in een loyaliteitsconflict doordat zij inmiddels in de strijd tussen haar ouders is verwikkeld. Zij wijst [naam01] af en wil op dit moment geen contact meer met haar. [naam02] is tot de mondelinge behandeling meegegaan in de niet-welwillende houding van de minderjarige ten aanzien van het contact met [naam01] , terwijl [naam02] haar verantwoordelijkheid als ouder had moeten nemen. Het is kwalijk dat de enige manier om de situatie niet verder te laten escaleren lijkt om [naam02] haar verhuisplannen te laten uitvoeren. Zeker omdat naar het oordeel van de rechtbank van een noodzaak voor een verhuizing niet is gebleken. [naam02] heeft haar stelling ten aanzien van de overlast van het verkeer en vrijkomende fijnstof in het licht van de gemotiveerde betwisting van [naam01] namelijk niet nader gemotiveerd, laat staan met stukken onderbouwd. De stelling van [naam02] dat de omgeving van [plaats03] meer mogelijkheden biedt voor een toekomstige school voor het kind van [naam02] ’ partner levert ook geen noodzaak voor een verhuizing op, omdat dit kind pas over anderhalf jaar naar de middelbare school gaat en bovendien niet is gebleken dat in de omgeving van [plaats02] geen passend onderwijs wordt aangeboden.
3.1.6.
De rechtbank deelt echter de zorgen van de raad en de bijzondere curator dat als de verhuizing niet door zou gaan omdat de rechtbank geen vervangende toestemming verleent, de minderjarige dat [naam01] zal verwijten. En dat is onwenselijk omdat aan contactherstel juist prioriteit moet worden gegeven, nu dat het belangrijkste is voor de minderjarige. Doordat de minderjarige [naam01] volledig afwijst, wijst zij namelijk een deel van zichzelf af wat schadelijk is voor haar ontwikkeling. De rechtbank hoopt dat een verhuizing van de minderjarige naar [plaats03] rust zal creëren in de situatie tussen partijen, zodat er gewerkt kan worden aan het herstellen van het contact tussen de minderjarige en [naam01] . [naam02] heeft in ieder geval aangeboden om het vervoer van de minderjarige van en naar [naam01] volledig voor haar rekening te nemen. De rechtbank oordeelt dat dit ook van [naam02] verwacht mag worden, enerzijds omdat [naam02] de afstand tussen de minderjarige en [naam01] zou vergroten en anderzijds omdat [naam01] geen rijbewijs heeft.
3.1.7.
Hoewel de noodzaak voor de verhuizing voor [naam02] ontbreekt, is de rechtbank, alle belangen tegen elkaar afwegend, van oordeel dat zij niet anders kan dan het verzoek van [naam02] tot het verlenen van vervangende toestemming voor de verhuizing met de minderjarige toe te wijzen. De belangen van de minderjarige, gelegen in het contactherstel met [naam01] , wegen zwaarder dan de wens van [naam01] dat de minderjarige in [plaats02] , althans de [gemeente01] , blijft wonen. Aan [naam02] zal dan ook vervangende toestemming voor de verhuizing met de minderjarige naar [plaats03] worden verleend en, daarmee samenhangend, om de minderjarige in te schrijven in de [gemeente02]. Het verzoek van [naam01] zal derhalve worden afgewezen.
3.1.8.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het in het belang van de minderjarige is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing. De nieuwe woning van [naam02] zal binnenkort worden opgeleverd. De rechtbank wil niet dat de minderjarige niet meteen zou kunnen verhuizen met het gezin van [naam02] naar deze woning, opnieuw vanuit de gedachte dat er zorgen zijn dat de minderjarige dit [naam01] zal verwijten.
3.2.
Hoofdverblijfplaats
3.2.1.
[naam02] verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar zal zijn.
3.2.2.
[naam01] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven geen verweer te voeren tegen voormeld verzoek als het verzoek van [naam02] ten aanzien van de verhuizing wordt toegewezen.
3.2.3.
Omdat de rechtbank aan [naam02] vervangende toestemming voor de verhuizing met de minderjarige naar [plaats03] zal verlenen, zal de rechtbank het verzoek toewijzen. Het verzoek is op de wet is gegrond en gelet op voorgaande niet weersproken. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet.
3.3.
Zorgregeling
3.3.1.
[naam01] verzoekt een door de rechtbank in goede justitie te bepalen zorgregeling vast te stellen. [naam01] heeft het overige deel van haar verzoek ten aanzien van de zorgregeling ingetrokken, zodat de rechtbank het ingetrokken deel van het verzoek zal afwijzen.
3.3.2.
[naam02] verzoekt, bij wijze van zelfstandig verzoek, eveneens een door de rechtbank in goede justitie te bepalen zorgregeling vast te stellen. [naam02] heeft het overige deel van haar verzoek ten aanzien van de zorgregeling ingetrokken, zodat de rechtbank het ingetrokken deel van het verzoek zal afwijzen.
3.3.3.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.3.4.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Aan het co-ouderschap wordt sinds 14 oktober 2022 geen uitvoering meer gegeven. Beide ouders zijn ontvankelijk in hun verzoek.
3.3.5.
Vanwege de aanwezigheid van een belangenstrijd, die gaat over de zorgregeling en het contact van de minderjarige met [naam01] , is bij voormeld vonnis in kort geding van 22 februari 2023 de bijzondere curator benoemd. Aan de bijzondere curator is onder meer verzocht om zowel met de minderjarige als met partijen in gesprek te gaan om te onderzoeken hoe de communicatie tussen partijen verloopt, waar de weerstand van de minderjarige tegen [naam01] in is gelegen en wat de minderjarige nodig heeft om uit het loyaliteitsconflict te komen. Naar aanleiding van deze gesprekken heeft de bijzondere curator een verslag opgesteld. Hieruit volgt dat ouders lijnrecht tegenover elkaar staan en dat hun strijd over de rug van de minderjarige wordt uitgevochten, waarbij zij haar belang volledig uit het oog verliezen. Bij de minderjarige is sprake van ouderafwijzing. Partijen lijken niet te begrijpen hoe schadelijk deze situatie is voor de minderjarige en lijken niet goed in staat hun eigen aandeel te erkennen. Zij leggen beiden de focus op wat de andere ouder allemaal niet goed doet. De bijzondere curator acht het noodzakelijk dat partijen hun communicatie verbeteren en hun ernstig verstoorde relatie herstellen. De bijzondere curator maakt zich zorgen over de minderjarige als partijen met elkaar in een strijd verwikkeld blijven.
3.3.6.
Voordat over de verzoeken ten aanzien van de zorgregeling kan worden beslist, heeft de rechtbank behoefte aan een onderzoek door een deskundige, zoals ook door de bijzondere curator is geadviseerd. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling laten weten te kunnen instemmen met de benoeming van [naam06] (Family Matters Rotterdam, [adres01] ) als deskundige om een ouderschapsonderzoek (ook wel forensische mediation genoemd) uit te voeren.
3.3.7.
De te benoemen deskundige heeft zich bereid verklaard als zodanig op te treden, desgevraagd te kennen gegeven geen binding met partijen te hebben en niet betrokken te zijn bij de tussen partijen in geschil zijnde problemen.
3.3.8.
De deskundige heeft de aan het onderzoek verbonden honorering en kosten begroot op € 4.500,- (inclusief BTW). Het traject zou medio juli 2023 of, als medio juli 2023 door de vakantieplanning van partijen niet lukt, anders eind september 2023, kunnen starten.
3.3.9.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat zij ieder de helft van het voorschot op de kosten van de deskundige zullen voldoen. De hoogte van het voorschot wordt vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag.
3.3.10.
De rechtbank zal de beslissing over het voorschot ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
3.3.11.
De rechtbank wijst partijen op het belang om zich ten volle in te zetten. In dit verband wijst de rechtbank op het niet-vrijblijvende karakter van dit deskundigenonderzoek dat zich aldus onderscheidt van hetgeen in het algemeen onder de term ‘mediation naast rechtspraak’ bekend is. De rechtbank wijst in dit verband op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv met toepassing waarvan het de rechtbank vrij staat om aan de houding die een partij tijdens een ouderschapsonderzoek onverhoopt zou innemen, de gevolgen te verbinden die de rechtbank geraden voorkomt.
3.3.12.
De opdracht behelst niet de beantwoording van diagnostische onderzoeksvragen die door middel van individuele psychodiagnostiek beantwoord moeten worden. Het is niet de bedoeling om via testen en toetsen de ouders en het kind als individu in kaart te brengen. De rechtbank staat niet voor dat er individuele psychodiagnostiek bij partijen zal worden gedaan. De vragen zien op onderzoek naar en het bevorderen van de mogelijkheden van partijen om met een groeiend vertrouwen in zichzelf en elkaar als ouders te leren omgaan met elkaar, na hun uiteengaan, op afstand en op die wijze een verantwoord contact tussen [naam01] en de minderjarige mogelijk te maken.
3.3.13.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak aanhouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling, teneinde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden. Deze krijgt de opdracht onderzoek te verrichten en daarbinnen, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, met beide ouders tezamen gesprekken te voeren, met het doel enerzijds het ouderschap na uiteengaan zodanig vorm te doen geven dat de minderjarige - gegeven de omstandigheden - zo goed als mogelijk zal kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te doen herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt.
3.3.14.
De rechtbank zal de in het dictum te vermelden vragen aan de deskundige ter beantwoording voorleggen. De deskundige dient de rechtbank te rapporteren over het verloop en de resultaten van het ouderschapsonderzoek. Tevens dient de deskundige de door de rechtbank gestelde vragen te beantwoorden en de rechtbank te adviseren over de zorgregeling tussen [naam01] en de minderjarige.
Voorlopige zorgregeling
3.3.15.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de minderjarige voorlopig iedere donderdagavond, met ingang van 25 mei 2023, zal eten met [naam01] , vooralsnog zonder aanwezigheid van de partner van [naam01] . [naam02] zal zorgdragen voor het brengen en halen van de minderjarige. De rechtbank zal deze overeenstemming opnemen in de beschikking. Bij het eerste moment zal [naam02] aanwezig zijn. Partijen zullen daarbij aan de minderjarige duidelijk maken dat het opnieuw opstarten van de zorgregeling een gezamenlijke beslissing is, omdat zij beiden staan achter contactherstel tussen de minderjarige en [naam01] . Het staat partijen vrij om de regeling in onderling overleg en in samenspraak met de minderjarige uit te breiden.
3.3.16.
De rechtbank wijst partijen erop – zoals dat ook tijdens de mondelinge behandeling is gebeurd – dat het streven moet zijn dat het contact tussen [naam01] en de minderjarige zo snel mogelijk wordt hersteld. Partijen dienen zich te realiseren dat niet-nakoming van de voorlopige zorgregeling de rechtbank aanleiding geeft om in de toekomst ambtshalve een dwangsom te verbinden aan de nakoming van een (door de rechtbank) vastgestelde zorgregeling dan wel een ander wettelijk dwangmiddel om te bevorderen dat contactherstel plaatsvindt.
3.4.
Overige
Brief minderjarige
3.4.1.
De rechtbank heeft de minderjarige per brief van de beslissing over de verhuizing en de voorlopige zorgregeling op de hoogte gebracht. De kinderrechter heeft de volgende brief naar de minderjarige gestuurd.
Beste [minderjarige01] ,
Je hebt op 7 maart 2023 en 13 april 2023 een gesprek gehad met twee verschillende kinderrechters. Je ouders hebben mij (en twee andere kinderrechters) gevraagd over een aantal dingen een beslissing te nemen. Namelijk over de verhuizing naar [plaats03] met je moeder [naam02] . En over het contact tussen jou en je moeder [naam01] . Je hebt tijdens beide gesprekken aangegeven graag te willen verhuizen naar [plaats03] . Je hebt ook aangegeven dat je geen contact meer met je moeder [naam01] wilt. Met deze brief willen we jou laten weten wat wij hebben besloten en waarom.
Op 16 mei jl. hebben wij je ouders gesproken. Wij zijn geschrokken van de situatie waar jij je in bevindt. Je ouders hebben daar met de rechters en gelukkig ook samen over gesproken. Zij hebben allebei dingen niet goed aangepakt en willen dit in de toekomst anders doen. De rechters zullen toestemming geven voor de verhuizing naar [plaats03] . De rechters denken namelijk dat als je niet zou mogen verhuizen je je moeder [naam01] daarvan de schuld zal geven waardoor jullie relatie nog verder verslechtert. Terwijl de rechters juist graag willen dat de situatie verbetert. Jouw ouders vinden het allebei belangrijk dat de situatie verbetert zodat jij weer contact hebt met je moeder [naam01] . Daarom hebben je ouders afgesproken samen hulp te zoeken bij iemand, een forensisch mediator. Je ouders kunnen dan werken aan hun onderlinge communicatie, en er kan ook in overleg met jou besproken worden wat een goede regeling voor het contact met je moeder [naam01] zou zijn. De rechters vinden het namelijk, net zoals je ouders, heel erg belangrijk dat het contact met je moeder [naam01] wordt hersteld. En dat hoeft zeker niet te zijn dat je weer de ene week bij je ene moeder woont en de andere week bij je andere moeder. Jullie kunnen samen de afspraken maken die jullie goed vinden.
Omdat je ouders het belangrijk vinden dat je weer contact hebt met je moeder [naam01] hebben zij afgesproken dat je iedere donderdagavond met je moeder [naam01] zal eten, om te beginnen in ieder geval zonder aanwezigheid van [naam07] . Je moeder [naam02] zal ervoor zorgen dat je wordt gebracht en gehaald.
De verhuizing naar [plaats03] is een nieuw begin voor je, maar laat het ook een nieuw begin zijn voor het contact met je moeder [naam01] . We hopen dat deze beslissing rust en duidelijkheid geeft en wensen je veel succes met alles.
Bijzondere curator
3.4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator. De rechtbank zal op die manier beslissen.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Omdat ten aanzien van de definitieve zorgregeling nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het verzoek van [naam01] ten aanzien van het verhuisverbod;
4.2.
verleent [naam02] vervangende toestemming om met de minderjarige naar [plaats03] te verhuizen en om de minderjarige in te schrijven in de [gemeente02];
4.3.
bepaalt dat deze vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van [naam01] ;
4.4.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij [naam02] zal zijn;
4.5.
wijst af het ingetrokken deel van het verzoek van [naam01] respectievelijk [naam02] ten aanzien van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
4.6.
neemt op de onderlinge regeling die partijen over de
voorlopige regelingvan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken hebben getroffen, te weten dat de minderjarige met ingang van 25 mei 2023 iedere donderdagavond zal eten met [naam01] , waarbij [naam02] zal zorgdragen voor het brengen en halen van de minderjarige;
4.7.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van de datum van deze beschikking als beëindigd;
4.8.
beveelt een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de volgende vragen:
  • Hoe is de relatie van de ouders met elkaar, in het bijzonder: is er een patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan herkenbaar en is deze omgang voor verbetering vatbaar?
  • Hoe is de relatie van de minderjarige met enerzijds [naam01] respectievelijk [naam02] individueel en anderzijds beide ouders tezamen?
  • In hoeverre is ieder van de ouders in staat om bij de uitvoering van een zorgregeling rekening te houden met de behoeften van de minderjarige?
  • In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor omgang met de minderjarige?
  • Wat betekent dit voor de zorgregeling van de minderjarige met de ouder die de minderjarige niet dagelijks verzorgt?
  • In hoeverre komen er bij de forensische mediation bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige?
4.9.
bepaalt dat partijen hun medewerking aan dit onderzoek zullen verlenen;
4.10.
benoemt tot deskundige die het onderzoek zal verrichten [naam06] (Family Matters Rotterdam, [adres01] );
4.11.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op het door de deskundige begrote bedrag van € 4.500,-;
4.12.
bepaalt dat [naam01] en [naam02] ieder de helft van het voorschot moeten overmaken binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
4.13.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot;
4.14.
bepaalt dat de griffier het procesdossier in kopie aan de deskundige doet toekomen;
4.15.
bepaalt dat het onderzoek zal plaatsvinden op een verder door de deskundige na overleg met de advocaten van partijen te bepalen plaats en tijd;
4.16.
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd;
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden;
4.17.
bepaalt dat de deskundige partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en daarvan doet blijken in het door de deskundige op te maken schriftelijk bericht;
4.18.
bepaalt dat de deskundige bij de inlevering van het bericht een gespecificeerde opgave doet van de kosten, inclusief honorarium;
4.19.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, ook ten aanzien van de beslissing over het voorschot;
en alvorens verder te beslissen:
4.20.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de definitieve regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt aangehouden tot
1 januari 2024 PRO FORMAin afwachting van het deskundigenbericht;
4.21.
bepaalt dat partijen op laatstgenoemde datum niet hoeven te verschijnen;
4.22.
verzoekt de griffier na ontvangst van het deskundigenbericht de zaak aanstonds weer op een mondelinge behandeling te plannen en partijen voor die mondelinge behandeling op te roepen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Woudstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. D.I. Hendriks-van Wel en mr. S.L. Raphael, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C. Vogel op 13 juni 2023.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt.