3.3.Zorgregeling
3.3.1.[naam01] verzoekt een door de rechtbank in goede justitie te bepalen zorgregeling vast te stellen. [naam01] heeft het overige deel van haar verzoek ten aanzien van de zorgregeling ingetrokken, zodat de rechtbank het ingetrokken deel van het verzoek zal afwijzen.
3.3.2.[naam02] verzoekt, bij wijze van zelfstandig verzoek, eveneens een door de rechtbank in goede justitie te bepalen zorgregeling vast te stellen. [naam02] heeft het overige deel van haar verzoek ten aanzien van de zorgregeling ingetrokken, zodat de rechtbank het ingetrokken deel van het verzoek zal afwijzen.
3.3.3.De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.3.4.De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Aan het co-ouderschap wordt sinds 14 oktober 2022 geen uitvoering meer gegeven. Beide ouders zijn ontvankelijk in hun verzoek.
3.3.5.Vanwege de aanwezigheid van een belangenstrijd, die gaat over de zorgregeling en het contact van de minderjarige met [naam01] , is bij voormeld vonnis in kort geding van 22 februari 2023 de bijzondere curator benoemd. Aan de bijzondere curator is onder meer verzocht om zowel met de minderjarige als met partijen in gesprek te gaan om te onderzoeken hoe de communicatie tussen partijen verloopt, waar de weerstand van de minderjarige tegen [naam01] in is gelegen en wat de minderjarige nodig heeft om uit het loyaliteitsconflict te komen. Naar aanleiding van deze gesprekken heeft de bijzondere curator een verslag opgesteld. Hieruit volgt dat ouders lijnrecht tegenover elkaar staan en dat hun strijd over de rug van de minderjarige wordt uitgevochten, waarbij zij haar belang volledig uit het oog verliezen. Bij de minderjarige is sprake van ouderafwijzing. Partijen lijken niet te begrijpen hoe schadelijk deze situatie is voor de minderjarige en lijken niet goed in staat hun eigen aandeel te erkennen. Zij leggen beiden de focus op wat de andere ouder allemaal niet goed doet. De bijzondere curator acht het noodzakelijk dat partijen hun communicatie verbeteren en hun ernstig verstoorde relatie herstellen. De bijzondere curator maakt zich zorgen over de minderjarige als partijen met elkaar in een strijd verwikkeld blijven.
3.3.6.Voordat over de verzoeken ten aanzien van de zorgregeling kan worden beslist, heeft de rechtbank behoefte aan een onderzoek door een deskundige, zoals ook door de bijzondere curator is geadviseerd. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling laten weten te kunnen instemmen met de benoeming van [naam06] (Family Matters Rotterdam, [adres01] ) als deskundige om een ouderschapsonderzoek (ook wel forensische mediation genoemd) uit te voeren.
3.3.7.De te benoemen deskundige heeft zich bereid verklaard als zodanig op te treden, desgevraagd te kennen gegeven geen binding met partijen te hebben en niet betrokken te zijn bij de tussen partijen in geschil zijnde problemen.
3.3.8.De deskundige heeft de aan het onderzoek verbonden honorering en kosten begroot op € 4.500,- (inclusief BTW). Het traject zou medio juli 2023 of, als medio juli 2023 door de vakantieplanning van partijen niet lukt, anders eind september 2023, kunnen starten.
3.3.9.Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat zij ieder de helft van het voorschot op de kosten van de deskundige zullen voldoen. De hoogte van het voorschot wordt vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag.
3.3.10.De rechtbank zal de beslissing over het voorschot ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
3.3.11.De rechtbank wijst partijen op het belang om zich ten volle in te zetten. In dit verband wijst de rechtbank op het niet-vrijblijvende karakter van dit deskundigenonderzoek dat zich aldus onderscheidt van hetgeen in het algemeen onder de term ‘mediation naast rechtspraak’ bekend is. De rechtbank wijst in dit verband op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv met toepassing waarvan het de rechtbank vrij staat om aan de houding die een partij tijdens een ouderschapsonderzoek onverhoopt zou innemen, de gevolgen te verbinden die de rechtbank geraden voorkomt.
3.3.12.De opdracht behelst niet de beantwoording van diagnostische onderzoeksvragen die door middel van individuele psychodiagnostiek beantwoord moeten worden. Het is niet de bedoeling om via testen en toetsen de ouders en het kind als individu in kaart te brengen. De rechtbank staat niet voor dat er individuele psychodiagnostiek bij partijen zal worden gedaan. De vragen zien op onderzoek naar en het bevorderen van de mogelijkheden van partijen om met een groeiend vertrouwen in zichzelf en elkaar als ouders te leren omgaan met elkaar, na hun uiteengaan, op afstand en op die wijze een verantwoord contact tussen [naam01] en de minderjarige mogelijk te maken.
3.3.13.De rechtbank zal de behandeling van de zaak aanhouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling, teneinde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden. Deze krijgt de opdracht onderzoek te verrichten en daarbinnen, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, met beide ouders tezamen gesprekken te voeren, met het doel enerzijds het ouderschap na uiteengaan zodanig vorm te doen geven dat de minderjarige - gegeven de omstandigheden - zo goed als mogelijk zal kunnen profiteren van beide ouders en anderzijds het vertrouwen over en weer tussen de ouders in zodanige mate te doen herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt.
3.3.14.De rechtbank zal de in het dictum te vermelden vragen aan de deskundige ter beantwoording voorleggen. De deskundige dient de rechtbank te rapporteren over het verloop en de resultaten van het ouderschapsonderzoek. Tevens dient de deskundige de door de rechtbank gestelde vragen te beantwoorden en de rechtbank te adviseren over de zorgregeling tussen [naam01] en de minderjarige.
3.3.15.Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de minderjarige voorlopig iedere donderdagavond, met ingang van 25 mei 2023, zal eten met [naam01] , vooralsnog zonder aanwezigheid van de partner van [naam01] . [naam02] zal zorgdragen voor het brengen en halen van de minderjarige. De rechtbank zal deze overeenstemming opnemen in de beschikking. Bij het eerste moment zal [naam02] aanwezig zijn. Partijen zullen daarbij aan de minderjarige duidelijk maken dat het opnieuw opstarten van de zorgregeling een gezamenlijke beslissing is, omdat zij beiden staan achter contactherstel tussen de minderjarige en [naam01] . Het staat partijen vrij om de regeling in onderling overleg en in samenspraak met de minderjarige uit te breiden.
3.3.16.De rechtbank wijst partijen erop – zoals dat ook tijdens de mondelinge behandeling is gebeurd – dat het streven moet zijn dat het contact tussen [naam01] en de minderjarige zo snel mogelijk wordt hersteld. Partijen dienen zich te realiseren dat niet-nakoming van de voorlopige zorgregeling de rechtbank aanleiding geeft om in de toekomst ambtshalve een dwangsom te verbinden aan de nakoming van een (door de rechtbank) vastgestelde zorgregeling dan wel een ander wettelijk dwangmiddel om te bevorderen dat contactherstel plaatsvindt.