ECLI:NL:RBROT:2023:5138

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/1432
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een slachthuis wegens onvoldoende bescherming van vlees tegen verontreiniging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres, een slachthuis, tegen een boete van € 5.000,- die haar is opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De boete is opgelegd wegens een overtreding van de Wet dieren, waarbij eiseres niet voldoende zorg heeft gedragen voor de bescherming van vlees tegen verontreiniging. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen het besluit van 1 oktober 2021, waarbij de boete werd opgelegd, en het bestreden besluit van 15 februari 2022, waarin de boete werd gehandhaafd.

De rechtbank constateert dat de toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 25 mei 2021 tijdens een inspectie heeft vastgesteld dat karkassen in de koelcel niet op de juiste wijze werden schoongemaakt en dat er zichtbare verontreiniging was. Eiseres betwist de bevindingen van de toezichthouder en stelt dat de alcoholdoekjes die werden gebruikt voor het schoonmaken van de karkassen niet in strijd zijn met de regelgeving. De rechtbank oordeelt echter dat de toezichthouder terecht heeft vastgesteld dat de vleesproducten niet in alle stadia van de productie voldoende beschermd waren tegen verontreiniging.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de boete terecht is opgelegd en dat de verhoging van het standaardboetebedrag naar € 5.000,- gerechtvaardigd is, gezien de eerdere overtredingen van eiseres. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 juni 2023.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1432

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Sukul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 5.000,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 1 oktober 2021 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 15 februari 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 26 mei 2021 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 25 mei 2021 omstreeks 15:15 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: [naam], functie: Medewerker Kwaliteitsdienst.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de karkassenkoelcel voor regulier toezicht.
Ik zag daar op de daartoe bestemde opknapplek ongeveer 30 reeds opgetakelde gevallen varkenskarkashelften. Deze hingen daar voor het verwijderen van zichtbare bezoedeling (vuil, vlees- en vet-resten) (zie foto's 1 en 2). Mij is bekend dat karkassen die in de snelkoeling of de koelcel op de grond vallen met een karkassenambulance naar een speciaal daarvoor ingerichte opknapplek in de karkassenkoelcel gebracht worden. Ze worden vervolgens opgetakeld, opgeknapt en geflambeerd, waarna ze in de reguliere lijnen bij de andere goedgekeurde varkenskarkassen worden geschoven.
De medewerker was de karkassen op de opknapplek aan het schoonmaken met alcoholdoekjes die niet geschikt zijn om bezoedeling te verwijderen (zie foto's 3 en 6). Zichtbare bezoedelde delen van de karkassen moeten weggesneden worden en niet met alcoholdoekjes schoongewreven worden. Tot slot moet het hele karkas geflambeerd worden. Toen ik de medewerker de karkassen met alcoholdoekjes zag schoonmaken, heb ik ingegrepen en heb ik hem geïnstrueerd hoe hij de karkassen moet opknappen. Na mijn instructies begon de medewerker de karkassen met een mes op te knappen. Ik bleef even toezien op het opknappen en zag toen dat een andere medewerker nog 2 varkenskarkashelften over de grond sleepte tot aan de opknapplek. Hij gebruikte dus niet de daartoe bestemde karkassenambulance. De vloer was niet volledig schoon omdat tijdensdag vlees- en vet-resten van de karkassen vallen en omdat de mensen hier met hun schoenen overheen lopen.
Ik ging op zoek naar de chef van de schone slachthal om hem op de hoogte te stellen van mijn bevindingen. Bij de stempelmachine trof ik [naam], medewerker kwaliteitsdienst, aan. Ik heb hem aangesproken en mijn bevindingen besproken. De kwaliteitsdienst is voor ons ook een aanspreekpunt om dergelijke zaken te bespreken. Vervolgens zijn we samen naar de karkassen in de koelcel gelopen. Op dat moment was een medewerker een van de karkassen aan het duwen aan de gewone lijn, waar de opgeknapte karkassen weer aan worden opgehangen. Toen ik dit karkas controleerde, zag ik dat het onvoldoende opgeknapt was (zie foto's 4 en 5) en heb ik opdracht gegeven om de zichtbaarverontreinigde karkassen alsnog volgens de mij bekende procedure op te knappen en te flamberen.
Ik zag dat levensmiddelen niet in alle stadia van de productie werden beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid, dan wel op zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“Levensmiddelen werden niet in alle stadia van de productie beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor het vlees ongeschikt kan worden voor menselijke consumptie, schadelijk kan worden voor de gezondheid, dan wel op een zodanige wijze kan worden verontreinigd dat het redelijkerwijze niet meer in die staat kan worden geconsumeerd.”
Volgens verweerder is dit een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder c, van de Regeling dierlijke producten, en gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid, en Bijlage II, hoofdstuk IX, onder 3, van Verordening 852/2004 [1] .
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 5.000,-. Dit is een verhoging van het standaardboetebedrag omdat volgens verweerder sprake is van recidive.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres betwist dat de zichtbare verontreiniging enkel verwijderd werd door het schoonwrijven met alcoholdoekjes zoals de toezichthouder veronderstelt. Deze doekjes werden namelijk enkel gebruikt bij condensvorming om uitrustingsstukken te reinigen zoals messen. Wel mag volgens eiseres met de doekjes ook andere vervuiling worden verwijderd, maar fecale bezoedeling op karkassen dient te worden opgeknapt door bijsnijden en dat is hier gebeurd, aldus eiseres. Eiseres voert aan dat er vanwege een calamiteit een aanzienlijk aantal karkashelften van de baan gevallen was. Zij kon hierdoor de karkassenambulance niet gebruiken maar heeft de karkassen zo snel mogelijk aan de hangbaan gehangen. Volgens eiseres wijst verweerder ten onrechte op punt 10 van Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, van Verordening 853/2004 [2] want de daarin vereiste onmiddellijke verwijdering ziet alleen op verontreiniging met uitwerpselen en is niet van toepassing op alle andere vormen van verontreiniging, aldus eiseres.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [3] mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
6.2.
De toezichthouder schrijft in het rapport dat een medewerker karkassen aan het schoonmaken was met alcoholdoekjes, dat hij toen heeft ingegrepen en dat hij de betreffende medewerker heeft geïnstrueerd waarna de medewerker de karkassen met een mes begon op te knappen. De rechtbank ziet in de enkele betwisting van eiseres dat de karkassen niet (alleen) met alcoholdoekjes werden schoongemaakt geen reden om aan de beschrijving van de toezichthouder in het rapport te twijfelen. De bij het rapport gevoegde foto’s bieden onvoldoende reden voor twijfel aan de juistheid van de constateringen in het rapport. Op foto 3 is weliswaar te zien dat een medewerker een mes schoonveegt met een alcoholdoekje (waarvoor die doekjes bedoeld zijn), maar het bijschrift bij de foto vermeldt ook niet meer dan “Gebruikte alcoholdoekjes”. Daarnaast is door de toezichthouder in het rapport verwezen naar foto 6 en die heeft als bijschrift “Medewerker die een alcoholdoekje aan het gebruiken was.” De foto zelf is weliswaar niet heel duidelijk (of de medewerker daadwerkelijk met een doekje langs een karkas wrijft is niet te zien), maar het biedt op zichzelf ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het bijschrift en de bevinding in het rapport dat een medewerker met alcoholdoekjes karkassen schoonmaakte. Voor zover eiseres bovendien stelt dat in dit geval de alcoholdoekjes wel op karkassen mochten worden gebruikt omdat sprake was van een niet fecale verontreiniging, slaagt deze grond niet. Wat er ook zij van de verwijzing van verweerder naar punt 10 van Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, van Verordening 853/2004, verweerder heeft eveneens verwezen naar het wettelijk gebruiksvoorschrift [4] van de alcoholdoekjes en daarin staat duidelijk dat ze alleen mogen worden gebruikt op oppervlakken en apparatuur. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat schoonwrijven van een karkas met een alcoholdoekje het probleem alleen maar groter zou maken omdat de aanwezige verontreiniging dan minder goed zichtbaar wordt en ook verder verspreid wordt over het karkas. Bovendien staat in de eigen werkinstructies van eiseres, zoals zij ter zitting ook heeft erkend, ook niet dat alcoholdoekjes mogen worden gebruikt voor verontreiniging op karkassen.
6.3.
In het rapport van bevindingen is ook geconstateerd dat een medewerker karkashelften over de grond sleepte en daarbij geen gebruik maakte van de karkassenambulance. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat dit eiseres in dit geval niet wordt aangerekend omdat het een calamiteit betrof.
6.4.
Wel rekent verweerder eiseres de andere constatering aan in het rapport, namelijk dat de toezichthouder een bezoedeld karkas aan de gewone lijn zag. In het rapport van bevindingen schrijft de toezichthouder dat hij na voorgaande constateringen even is weggelopen (naar de chef schone slachthal) en daarna in de koelcel zag dat een medewerker een karkas aan de gewone lijn duwde terwijl dat karkas onvoldoende was opgeknapt. Daarbij verwijst de toezichthouder naar foto 4 en 5 bij het rapport. Eiseres betwist niet dat dit karkas nog verontreinigd was, maar stelt dat dit karkas nog moest worden opgeknapt. Op de zitting heeft eiseres erop gewezen dat de karkassen zo snel mogelijk van de grond moesten worden gehaald en dus werden opgehangen daar waar ruimte was, aangezien de opknaplijn maar kort is. Zoals uit het rapport van bevindingen blijkt en eiseres ter zitting ook heeft erkend, hing dit verontreinigde karkas echter op een plek in de slachtlijn waar schone karkassen (horen te) hangen. Verweerder heeft navolgbaar toegelicht dat er risico op kruisbesmetting is als een verontreinigd karkas tegen schone karkassen aan komt die aan diezelfde lijn hangen. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet hoeft vast te staan dat het verontreinigd karkas ook daadwerkelijk andere karkassen heeft vervuild, gelet op de ruime norm van Bijlage II, hoofdstuk IX, onder 3, van Verordening 852/2004.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank staat gelet op het voorgaande voldoende vast dat een karkas werd schoongewreven met alcoholdoekjes en dat er een verontreinigd karkas hing op een plek aan de slachtlijn waar alleen schone karkassen horen te hangen. Daarmee staat voldoende vast dat eiseres levensmiddelen niet in alle stadia van de productie heeft beschermd tegen elke vorm van verontreiniging waardoor de levensmiddelen ongeschikt kunnen worden voor menselijke consumptie, schadelijk worden voor de gezondheid, dan wel op zodanige wijze kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijze niet meer in die staat kunnen worden geconsumeerd.
7. Verweerder heeft dus terecht de overtreding vastgesteld en was bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen. In de Bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren is voor deze overtreding een standaardboete van € 2.500,- vastgesteld. De wetgever heeft dus reeds een afweging gemaakt welke boete bij deze overtreding evenredig moet worden geacht. Het met Verordening 852/2004 gediende doel - bescherming van de volksgezondheid - staat voorop. De rechtbank vindt dit standaardboetebedrag als zodanig niet onredelijk. In dit geval heeft verweerder de boete verhoogd naar € 5.000,- omdat eiseres een keer eerder een boete heeft gekregen voor eenzelfde overtreding. Deze verhoging is in overeenstemming met artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren en de rechtbank vindt verhoging in dit geval ook niet onevenredig. De wetgever heeft er nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door het op te leggen bedrag te verhogen. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval. Verder heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd die reden zouden moeten zijn voor matiging en de rechtbank is daarvan evenmin gebleken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is dus ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004
2.Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong
3.Onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168
4.Te vinden in de Toelatingendatabank van het Ctgb onder toelatingsnummer 15588 N