ECLI:NL:RBROT:2023:5135

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
C/10/648567 / HA ZA 22-952
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en geschil over kindgebonden budget en alimentatie

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 7 juni 2023, zijn partijen, [eiser01] en [gedaagde01], in 2020 gescheiden en hebben zij een echtscheidingsconvenant opgesteld. De vrouw heeft echter nagelaten het kindgebonden budget op de gemeenschappelijke rekening te storten, wat aanleiding gaf tot een geschil. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van (wederzijdse) dwaling of strijd met het recht. De vordering van [eiser01] om het kindgebonden budget over de jaren 2015 tot en met 2022 te storten, wordt deels afgewezen wegens verjaring. De rechtbank wijst de vordering tot betaling van € 13.497,46 toe, vermeerderd met wettelijke rente, en compenseert de proceskosten tussen partijen. In reconventie wordt [eiser01] veroordeeld om bedragen die hij vanaf juli 2022 van de gemeenschappelijke rekening heeft onttrokken, aan [gedaagde01] te betalen. Tevens moet hij meewerken aan het wijzigen van het bankrekeningnummer bij de Sociale Verzekeringsbank voor de kinderbijslag ten behoeve van [kind02].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/648567 / HA ZA 22-952
Vonnis van 7 juni 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J. Nieuwstraten te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.A.E. Timmer te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 november 2022, met productie 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering van eis, met producties 8 tot en met 19;
  • de mondelinge behandeling van 19 april 2023 en de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde spreekaantekeningen van [eiser01] .

2.De feiten

2.1.
[eiser01] en [gedaagde01] zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 oktober 2020 is de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 19 oktober 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen hebben samen twee kinderen, te weten [kind01] (geboren op [geboortedatum01] 2004) en [kind02] (geboren op [geboortedatum02] 2006). Na de echtscheiding is
[kind01] ingeschreven op het adres van [gedaagde01] en [kind02] op het adres van [eiser01] .
2.3.
Van de echtscheidingsbeschikking maakte een door partijen ondertekend convenant deel uit, waarin partijen (ook) financiële regelingen voor de kinderen hebben getroffen (hierna: het convenant). Daaruit zijn de volgende bepalingen relevant:
"1. Uitgangspunt is dat partijen in het eigen levensonderhoud voorzien en dat de kosten van
de kinderen voor verzorging en opvoeding (minderjarig kind) dan wel levensonderhoud en
studie (meerderjarig kind) naar evenredigheid van draagkracht worden verdeeld.
2. Partijen stellen de huidige verhouding van de draagkracht vast op (60%) voor de man
(gebaseerd op het jaarsalaris per 1 juli 2010) en (40%) voor de vrouw (gebaseerd op het
jaarsalaris per 1 juli 2010). (…)
Kinderalimentatie
Ten aanzien van het levensonderhoud van de kinderen, houden partijen een
gemeenschappelijke rekening aan. [Rechtbank: hierna: de gemeenschappelijke rekening]
De man verstrekt een nettobedrag (de kosten gecorrigeerd
voor de kinderbijslag en andere uitkeringen), zulks kan worden opgevat als kinderalimentatie,
van € 489,95 per maand voor beide kinderen. Dit bedrag is exclusief de kosten ad € 208,-
voor de opvang aan huis op donderdag en vrijdag. In beginsel neemt de man deze kosten voor
zijn rekening. De vrouw verstrekt een nettobedrag (de kosten gecorrigeerd voor de
kinderbijslag en andere uitkeringen), zulks kan worden opgevat als kinderalimentatie van
€ 326,64 per maand voor beide kinderen. De hierboven genoemde verhouding van draagkracht
is aan de jaarlijkse herijking onderhevig, zoals bij de uitgangspunten is vermeld.
Levensonderhoud en studie
Zodra een kind meerderjarig is, dan verstrekt de man een bijdrage in de kosten van
levensonderhoud en studie van € (60% van het nog vast te stellen bedrag per kind) per maand,
te voldoen binnen twee weken na het einde van de maand door bijschrijving op een
gemeenschappelijke rekening. De vrouw verstrekt in deze een bijdrage van € (40% van het
nog vast te stellen bedrag per kind) per maand, eveneens te voldoen binnen twee weken na
het einde van de maand door bijschrijving op een gemeenschappelijke rekening. Zodra het
kind zijn eigen huishouding voert, zullen de bijdragen van de ouders op een rekening van het
kind gestort worden. De hierboven genoemde verhouding van draagkracht is aan de jaarlijkse
herijking onderhevig, zoals bij de uitgangspunten is vermeld.
Begin, wijziging en einde
1. De kinderalimentatie vangt aan per de lste kalendermaand volgend op de voltrekking van
de echtscheiding.
2. De kinderalimentatie en de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud en studie
worden jaarlijks geïndexeerd met het door de Minister van Justitie vastgelegde percentage
(www.lbio.nl), voor het eerst per 1 januari van het kalenderjaar volgende op de
voltrekking van de echtscheiding.
3. De kinderalimentatie en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie kan (in
onderling overleg schriftelijk) worden gewijzigd, wanneer een partij een wezenlijke daling
of stijging van zijn of haar inkomen ondergaat.
4. Partijen zijn er mee bekend dat een kinderalimentatie of een bijdrage in de kosten van
levensonderhoud en studie vervalt aan het einde van de maand waarin een kind zelf
redelijkerwijze in het levensonderhoud kan voorzien, niet langer studeert of de leeftijd
van zevenentwintig jaar bereikt.
Kinderbijslag en uitkeringen
De kinderbijslag en andere uitkeringen die voor een kind worden verleend, worden
bijgeschreven op een gemeenschappelijke rekening die partijen aanhouden voor de kinderen.
Onder "andere uitkeringen" wordt mede begrepen een mogelijke tegemoetkoming die de
man/vrouw van zijn/haar werkgever kan ontvangen in de kosten voor kinderopvang.
Studiespaarrekening
Voor de kinderen worden studiespaarrekeningen aangehouden welke door de man zal worden
beheerd. Partijen dragen spaarpremies bij naar rato van beider draagkracht. Met de premies
is circa C (het nog vast te stellen bedrag) per maand gemoeid. Partijen voeren overleg over
de precieze besteding, zodra een spaarrekening tot uitkering komt. De bedoeling is dat de
kinderen een gelijk voordeel genieten."
2.4.
Partijen hebben tevens afspraken gemaakt in een ouderschapsplan (hierna: het ouderschapsplan). De volgende bepalingen zijn relevant:
“10.
KOSTEN
A. Elke ouder betaalt, wanneer de kinderen bij hem/ haar verblijven, met eigen
inkomen, de aparte kosten. Aparte kosten zijn onder andere:
woonkosten, beddengoed, eten, drinken, opvang, babysit, telefoonkosten (o.a. naar de
andere ouder). Verzorging, huisapotheek, gezinsvakantie, eenmalige
vrijetijdsactiviteiten, uitstapjes opvang op kamp in een vakantieperiode
B. De vader betaalt met zijn eigen inkomen de vervoerkosten voor eventuele
overgangen van de ene ouder naar de andere.
C. De moeder voert het beheer over de gewone gezamenlijke en buitengewoon
gezamenlijke kosten. De moeder pleegt overleg met de vader ten aanzien van de
buitengewoon gezamenlijke kosten, wanneer deze de grens van EUR 100,--
overschrijdt.
D. De belastingvoordelen jegens de kinderen (kinderbijslag, bijdrage kinderopvang
etc.) komen ten goede van beide ouders.
E. De moeder betaalt de gewone gezamenlijke kosten voor de kinderen van het saldo
op de voor de kinderen gemeenschappelijk aangehouden rekening.
F. Gewone gezamenlijke kosten zijn:
kledingkosten, school- cq studiekosten, gezondheidskosten, kosten doorlopende
vrijetijdsactiviteiten, reiskosten interieurskosten”
2.5.
De kinderbijslag voor beide kinderen werd direct overgemaakt op de gemeenschappelijke rekening.
2.6.
[gedaagde01] heeft op haar bankrekening het kindgebonden budget ontvangen voor beide kinderen. Het kindgebonden budget voor [kind01] is per zijn achttiende jaar geëindigd.
2.7.
In een Whatsappbericht van 10 februari 2020 heeft [eiser01] aan [gedaagde01] geschreven, voor zover thans relevant:
“In het kader van banden doorsnijden; ik stop met de gemeenschappelijke rekening (…) Ik stop mijn bijdrage per direct”
[gedaagde01] heeft hierop gereageerd door te schrijven:
“Goed idee over gemeenschap rek stopzetten.”
Partijen zijn toen beiden gestopt met het betalen van gelden op de gemeenschappelijke rekening.
2.8.
Per brief van 6 april 2022 heeft de advocaat van [eiser01] aan [gedaagde01] verzocht om informatie vanaf 2011 omtrent de bedragen die zij aan kindgebonden budget heeft ontvangen, en verzocht deze ontvangen bedragen over te maken naar de gemeenschappelijke rekening.
2.9.
[eiser01] heeft vanaf juli 2022 de kinderbijslag voor [kind02] (per 1 juli 2022 ad
€ 356,16 per kwartaal en per 1 januari 2023 € 385,37 per kwartaal) na storting op de gemeenschappelijke rekening (steeds) overgemaakt naar zijn eigen bankrekening.
2.10.
Tussen partijen is ook een procedure bij de familierechter in de rechtbank Rotterdam aanhangig, onder zaaknummer C/10/ 646440. Daarin heeft [gedaagde01] verzocht om: (A) de hoofdverblijfplaats van [kind02] bij haar te bepalen met ingang van december 2019; (B) de zorgregeling te wijzigen, waardoor wordt vastgelegd dat [kind02] het grootste deel van de tijd bij haar is; en:
(C) te bepalen dat de regeling in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen uit het echtscheidingsconvenant wordt vernietigd, dan wel subsidiair zal worden beëindigd met bepaling van een nader door [eiser01] te bepalen bedrag per maand aan haar met ingang van 1 januari 2021.
Een mondelinge behandeling in de familiezaak was ten tijde van de mondelinge behandeling in deze (handels)zaak nog niet gepland.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser01] vordert - uitvoerbaar bij voorraad - :
“I. te verklaren voor recht dat de vrouw toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de
overeenkomst van partijen om de kinderbijslag en andere uitkeringen die voor een kind worden
verleend over te maken naar de gemeenschappelijke rekening;
tevens verzoekt heer [eiser01] de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
verklaard, mevrouw [gedaagde01] te veroordelen:
II. om binnen 2 dagen na betekening van het te wijzen vonnis, naar de gemeenschappelijke rekening
een bedrag van € 35.024,00 over te maken, zijnde het kindgebondenbudget over de jaren
2015 tot en met 2022;
III. om binnen 2 dagen na betekening van het te wijzen vonnis, medewerking te verlenen aan de
splitsing van het aanvragerschap van de kinderbijslag bij de Sociale Verzekeringsbank, inhoudend
dat de man per 1j anuari 2023 bij de Sociale Verzekeringsbank als aanvrager van de kinderbijslag
en het kindgebondbudget voor [kind02] wordt aangemerkt;
IV. de wettelijke rente over bedrag II;
V. betaling van de kosten van deze procedure en nasalaris.”
En bij wijze van vermeerdering van eis:
“VI. om binnen 2 dagen na betekening van het te wijzen vonnis, naar de gemeenschappelijke rekening een bedrag over te maken van € 1.570,53 zijnde het totaal van de bedragen over de jaren 2015 t/m 2020 die zij voor privé doeleinden aan de gemeenschappelijke rekeningen heeft onttrokken en niet heeft teruggestort.”
3.2.
[gedaagde01] voert verweer. Zij concludeert dat [eiser01] niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen dan wel dat de vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eiser01] in de kosten van het geding.
in reconventie
3.3.
[gedaagde01] vordert - uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [eiser01] in de kosten van het geding:
“- dat de man de geldbedragen die hij vanaf juli 2022 van de gezamenlijke bankrekening van partijen
aan kinderbijslag heeft onttrokken en aan zijn eigen bankrekening heeft overgemaakt ad € 685,16
vermeerderd met alle bedragen die de man in de toekomst uit dien hoofde nog van de gezamenlijke
bankrekening zal afhalen, alsnog binnen 1 week na betekening van het in deze te wijzen vonnis,
volledig zal overmaken aan het bankrekeningnummer van de vrouw;
- dat de man binnen 1 week na het in deze te wijzen vonnis, zijn medewerking zal verlenen aan het
wijzigen van het bankrekeningnummer bij de SVB waarop de kinderbijslag ten behoeve van [kind02]
zal worden uitbetaald, aldus dat deze betaling niet langer op de gemeenschappelijke bankrekening
van partijen zal geschieden, maar voortaan zal worden voldaan op bankrekeningnummer van de
vrouw;
- dat de man binnen 1 week na het in deze te wijzen vonnis, zijn volledige medewerking zal verlenen
aan het opzeggen van de gezamenlijke bankrekening van partijen bij de desbetreffende bank en
daartoe al het nodige zal verrichten;”
3.4.
[eiser01] voert verweer. Hij concludeert dat [gedaagde01] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen dan wel dat haar vorderingen moeten worden afgewezen.

4.De beoordeling

in conventie

Gevorderde eisvermeerdering
4.1.
[eiser01] heeft in zijn conclusie van antwoord in reconventie zijn eis vermeerderd. [gedaagde01] heeft processueel geen bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering
De rechtbank zal dan ook beslissen op basis van de vorderingen van [eiser01] inclusief de vermeerdering van eis.
Gevorderde verklaring voor recht
4.2.
[eiser01] heeft niet gemotiveerd wat het zelfstandige belang is van de door hem gevorderde verklaring voor recht.
Aan de gevorderde verklaring voor recht ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank zelfstandig belang naast de vordering van [eiser01] tot betaling (zie hiervoor onder 3.1, vordering II) waarvan de grondslag eveneens toerekenbare tekortkoming van [gedaagde01] in de nakoming van de(zelfde) overeenkomst van partijen is. Daarom wijst de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht af.
Gevorderd geldbedrag ad € 35.024,00 op de gemeenschappelijke rekening
4.3.
[eiser01] stelt dat [gedaagde01] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de afspraken uit het convenant. Het kindgebonden budget diende op grond van het convenant naar de gemeenschappelijke rekening te worden overgemaakt en dat heeft [gedaagde01] niet gedaan. Het gaat volgens [eiser01] om een bedrag van € 35.024,00 over de jaren 2015 tot en met 2022.
4.4.
Onbetwist tussen partijen is dat het kindgebonden budget een “andere uitkering” is zoals partijen hebben bedoeld in het convenant. Dat maakt dat in beginsel op grond van het convenant de verplichting bestaat voor beide partijen om (ook) ontvangen gelden aan kindgebonden budget te storten op de gemeenschappelijke rekening.
Verweer: verjaring
4.5.
[gedaagde01] voert aan dat de vordering van [eiser01] voor zover deze ziet op bedragen aan kindgebonden budget die zij vóór 6 april 2017 heeft ontvangen verjaard is. De verplichting om deze bedragen over te maken op de gemeenschappelijke rekening kan niet een periode betreffen die meer dan vijf jaar ligt vóór het eerste verzoek daartoe van [eiser01] aan [gedaagde01] . Het eerste verzoek van [eiser01] aan [gedaagde01] om de ontvangen bedragen aan kindgebonden budget over te maken op de gemeenschappelijke rekening betreft, onbetwist, de brief van 6 april 2022.
De rechtbank gaat hierin mee. De brief waarin [eiser01] het kindgebonden budget voor het eerst vordert van [gedaagde01] is van 6 april 2022. De rechtbank is daarbij van oordeel dat geen sprake is van één van de door [eiser01] genoemde gronden voor verlenging van de verjaring. Van de grond in sub b van artikel 3:321 BW is geen sprake omdat niet gesteld of gebleken is dat [eiser01] in deze procedure een minderjarig kind vertegenwoordigt. De grond genoemd in sub f van artikel 3:321 BW gaat ook niet op: van opzettelijk verborgen houden van een schuld of de opeisbaarheid daarvan is geen sprake. [eiser01] heeft niet aangetoond dat het kindgebonden budget dat door [gedaagde01] is ontvangen op haar eigen bankrekening met opzet voor hem verborgen is gehouden door [gedaagde01] . De e-mail van 30 november 2014 waarnaar hij verwijst (zie productie 18 van [gedaagde01] ) wijst eerder op het tegendeel. Daarin wijst [gedaagde01] [eiser01] op (veranderende regelgeving rondom) het kindgebonden budget. Daarmee is van verborgen houden, laat staan van gebleken opzet daartoe, geen sprake.
Verweer: rechtsverwerking
4.6.
Het volgende verweer van [gedaagde01] dat de rechtbank bespreekt is haar beroep op rechtsverwerking. Mag [eiser01] niet vorderen van [gedaagde01] dat zij het ontvangen bedrag aan kindgebonden budget betaalt aan de gemeenschappelijke rekening, omdat hij al die tijd zelf zijn deel van het kindgebonden budget niet heeft aangevraagd?
De rechtbank oordeelt dat dit verweer niet op gaat. Er resteerde voor [eiser01] namelijk geen deel van het kindgebonden budget om te zelf aan te vragen. [gedaagde01] ontving het kindgebonden budget voor beide kinderen en niet betwist is dat je maar één keer (per kind) het kindgebonden budget kunt ontvangen.
4.7.
Ten aanzien van rechtsverwerking voert [gedaagde01] een subsidiair verweer: omdat [eiser01] zelf is gestopt met betalen van zijn bijdrage (zie r.o. 2.3) op de gemeenschappelijke rekening, is zijn vorderingsrecht ook verwerkt en wel vanaf 10 februari 2020.
4.8.
De rechtbank verwijst naar de Whatsapp-communicatie tussen partijen van 10 februari 2020, zoals hiervoor weergegeven onder 2.7. [eiser01] heeft hierin aangegeven dat hij zijn bijdrage op de gemeenschappelijke rekening per direct stopte en [gedaagde01] heeft aangegeven het een goed idee te vinden te stoppen met de gemeenschappelijke rekening. Ter zitting hebben [eiser01] en [gedaagde01] allebei bevestigd dat het vanaf dat moment de bedoeling was dat [eiser01] alle kosten van [kind02] voor zijn rekening zou nemen - “ik betaal alles 100% tot 21 jaar” en [gedaagde01] alle kosten van [kind01] . Niet ter discussie staat dat partijen daarmee vanaf 10 februari 2020 nieuwe afspraken hebben gemaakt. De nieuwe afspraken tussen partijen vervingen de afspraken uit het convenant. Voor [gedaagde01] bestaat daarom vanaf 10 februari 2020 geen verplichting om de ontvangen betalingen van het kindgebonden budget over te maken op de gemeenschappelijke rekening. Partijen hadden immers afgesproken om te stoppen met de betalingen op de gemeenschappelijke rekening.
Verweer: het convenant moet worden vernietigd vanwege wederzijde dwaling
4.9.
[gedaagde01] heeft ter zitting aangevoerd dat sprake is van (wederzijdse) dwaling bij het sluiten van het convenant en dat het convenant, althans de afspraak omtrent de bijdragen voor de kinderen daarin, daarom vernietigd moet worden. Partijen hebben zich ten onrechte niet gehouden aan de Tremanormen voor het bepalen van de bijdragen voor de kinderen.
4.10.
Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en die bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, kan onder voorwaarden vernietigbaar zijn conform het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 BW. Gesteld noch gebleken is hier dat als partijen hadden geweten van de (juiste toepassing van de) Tremanormen omtrent het berekenen van de bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen, zij dan een andersluidend convenant, althans andersluidende afspraken over de bijdragen voor de kinderen zouden hebben gesloten. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste in de eerste zin van artikel 6:228 lid 1 BW genoemd, zoals aan het begin van deze alinea aangehaald.
Verweer: het convenant is onuitvoerbaar en moet daarom vernietigd worden
4.11.
[gedaagde01] heeft bij wijze van verweer verder nog gesteld dat het convenant vernietigd moet worden omdat het onuitvoerbare afspraken bevat.
De rechtbank constateert echter dat partijen, naar eigen zeggen zonder noemenswaardige problemen, twaalf jaar lang uitvoering hebben gegeven aan de afspraken in hun convenant. De door [gedaagde01] gestelde onuitvoerbaarheid is de rechtbank daarom niet gebleken.
Verweer: strijd met het recht
4.12.
[gedaagde01] voert aan dat de afspraken in het convenant in strijd zijn met het recht en haalt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 maart 2019 aan (ECLI:NL:GHARL: 2019:1973) waarbij zij stelt dat de hoogte van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van openbare orde is en niet volledig ter vrije bepaling aan de ouders.
De rechtbank overweegt op basis van het arrest van de Hoge Raad dat in 2021 is gewezen de hoofdregel is dat geen afspraken over kinderalimentatie mogen worden gemaakt tussen de ouders die afwijken van de normen
en die ten nadele zijn van de kinderen: dat levert strijd op met het recht (ECLI:NL:HR:2021:422). [gedaagde01] heeft echter niet gesteld en ook anderszins is niet gebleken dat de afspraken in het convenant met betrekking tot de bijdrage van beide ouders in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen ten nadele van de kinderen uitpakten. Zij heeft dit niet dan wel onvoldoende onderbouwd terwijl dit wel op haar weg had gelegen. De enkele stelling van [gedaagde01] dat sprake is van een wanverhouding tussen de bijdragen die de ouders zijn overeengekomen en de bijdragen zoals de rechter uitgaande van de Tremanormen zou hebben beslist is onvoldoende om aan te nemen dat de kinderen enig nadeel hebben geleden van de tussen partijen in het convenant vastgelegde afspraken.
Het ouderschapsplan
4.13.
Het ouderschapsplan dat in het geding is gebracht is niet door partijen ondertekend. [gedaagde01] heeft echter ter zitting bevestigd dat er een ouderschapsplan was en dat er één versie was. De rechtbank gaat daarom uit van de gemaakte afspraken tussen partijen zoals neergelegd in dit ouderschapsplan.
[gedaagde01] stelt dat zij zeer veel kosten voor de kinderen heeft voldaan en onderbouwt dit met overzichten in haar productie 3. Haar stelling daarbij is dat zij het op haar bankrekening ontvangen kindgebonden budget voor het bestrijden van deze kosten heeft aangewend en dat zij het kindgebonden budget daarom niet hoefde of hoeft te storten op de gemeenschappelijke rekening, zoals de man vordert.
4.14.
Artikel 10 A en F van het ouderschapsplan zijn relevant, zie hiervoor onder 2.4. In het licht van die bepalingen beschouwt de rechtbank de door [gedaagde01] opgesomde kosten als de kosten die
zijvoor de kinderen moet dragen als ze bij haar verblijven (artikel 10 sub A). Dit betekent dus dat dit geen kosten zijn die betaald moeten worden uit de gemeenschappelijke rekening (artikel 10 sub E en F), maar juist uit het eigen inkomen van die ouder bij wie het kind dan verblijft. Met andere woorden: daarvoor had het kindgebonden budget, dat op de gemeenschappelijke rekening moest worden gestort (zie r.o. 4.4.), niet aangewend mogen worden, althans schiet de verantwoording van [gedaagde01] middels haar overzichten te kort.
Berekening
4.15.
[gedaagde01] heeft de berekening van [eiser01] , zie randnummer 17 in de dagvaarding, niet betwist zodat de rechtbank deze berekening zal volgen. De overgebleven betalingsverplichtingen zien, gezien hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.5 en 4.8 op de periode 6 april 2017 tot 10 februari 2020. De rechtbank komt daarmee tot de volgende berekening:
- 2017: € 3.964,20 (6 april 2017- 31 december 2017)
- 2018: € 4.758,00 (hele jaar)
- 2019: € 4.249,00 (hele jaar)
- 2020: € 526,26 (1
- 2020: € 526,26januari 2020 - 10 februari 2020)
Totaal: € 13.497,46
Wettelijke rente
4.16.
[gedaagde01] heeft de gevorderde wettelijke rente niet betwist en de rechtbank zal deze dan ook toewijzen over het hiervoor berekende bedrag. [eiser01] heeft niets gesteld over de ingangsdatum van de wettelijke rente. Onduidelijk is op welke momenten [gedaagde01] de bedragen aan kindgebonden budget op haar eigen rekening heeft ontvangen en had moeten doorbetalen op de gemeenschappelijke rekening. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de wettelijke rente verschuldigd is vanaf 6 april 2022. Dit is de datum van de brief van de advocaat van [eiser01] aan [gedaagde01] waarin wordt gevorderd dat [gedaagde01] het ontvangen bedrag aan kindgebonden budget op de gemeenschappelijke rekening overmaakt.
4.17.
De rechtbank zal het verzoek van [eiser01] als verwoord onder III in het petitum van zijn dagvaarding afwijzen. Van splitsing (in tweeën) van het aanvragerschap kinderbijslag kan sowieso geen sprake meer zijn nu [kind01] inmiddels 18 jaar is en er dus slechts nog voor één kind, [kind02] , recht bestaat op kinderbijslag. Belangrijker is dat de rechtbank het als onredelijk beoordeelt wanneer de [eiser01] de kinderbijslag en het kindgebonden budget zou ontvangen voor [kind02] , nu [kind02] onbetwist voor het grootste deel van de tijd bij [gedaagde01] verblijft en [gedaagde01] daarmee feitelijk het grootste deel van de kosten voor [kind02] draagt. Partijen zijn daarmee feitelijk al weer afgeweken van de in februari 2020 gemaakte afspraken. Mocht de familierechter in de verzoekschriftprocedure hebben besloten over het hoofdverblijf van [kind02] , dan kan dit eventueel anders komen te liggen, maar dit is - als gezegd - aan de familierechter.
in reconventie
Gevorderde betaling van bedragen kinderbijslag voor [kind02] vanaf juli 2022
4.18.
De rechtbank is daarmee ook van oordeel dat de vordering van [gedaagde01] in reconventie, inhoudende dat [eiser01] de gelden aan kinderbijslag die hij vanaf juli 2022 heeft onttrokken aan de gemeenschappelijke rekening, aan [gedaagde01] moet voldoen, voor toewijzing gereed ligt. [eiser01] heeft deze onttrekkingen erkend en [gedaagde01] komen deze bedragen in redelijk toe, zoals hiervoor reeds overwogen door de rechtbank, omdat [kind02] in hoofdzaak bij haar verblijft en zij de kosten voor het levensonderhoud van [kind02] draagt.
Gevorderde medewerking [eiser01] aan uitbetaling kinderbijslag [kind02] op rekening [gedaagde01]
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering voor toewijzing gereed ligt, gezien hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.17 en 4.18.
Gevorderde opheffing gemeenschappelijke rekening
4.20.
Deze vordering zal de rechtbank afwijzen omdat de betaling van [gedaagde01] van de bedragen zoals berekend onder 4.15 juist dient plaats te vinden op de gemeenschappelijke rekening. De bedoeling is dat partijen deze bedragen zullen reserveren voor de verblijf overstijgende kosten van de kinderen zoals bijvoorbeeld (aankomende) studiekosten (na de middelbare school van de kinderen). De rechtbank geeft partijen daarbij in overweging een zogenaamde BEM-clausule te koppelen aan deze rekening.
4.21.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan de gemeenschappelijke rekening te betalen een bedrag van € 13.497,46, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 6 april 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiser01] om aan [gedaagde01] te betalen de bedragen die hij heeft afgehaald van de gemeenschappelijke rekening vanaf juli 2022 zijnde de kinderbijslag termijnen voor [kind02] ;
5.6.
veroordeelt [eiser01] om binnen 14 dagen na dit vonnis mee te werken aan het wijzigen van het bankrekeningnummer bij de Sociale Verzekeringsbank waarop de kinderbijslag ten behoeve van [kind02] zal worden uitbetaald, in een door de vrouw aan de wijzen bankrekeningnummer op haar naam;
5.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wijsman-van Veen en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023.
3246/2990