ECLI:NL:RBROT:2023:4920

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
10459250
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van gehuurde bedrijfsruimte op basis van huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Bedrijvencentrum Rotterdam B.V. en twee gedaagden, [gedaagde01] en [gedaagde02]. De eiseres, Bedrijvencentrum Rotterdam, heeft een vordering ingesteld tot ontruiming van een gehuurde bedrijfsruimte vanwege huurachterstand. De gedaagden zijn niet tijdig aan hun huurbetalingsverplichtingen voldaan, wat heeft geleid tot een achterstand van vier huurtermijnen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde01] niet is verschenen op de zitting, waardoor verstek is verleend. De gedaagde [gedaagde02] heeft wel deelgenomen aan de zitting, maar heeft geen gegronde redenen aangevoerd om de huurbetaling op te schorten.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van Bedrijvencentrum Rotterdam tegen [gedaagde01] en [gedaagde02] toewijsbaar zijn, omdat de huurachterstand substantieel is en er geen aanwijzingen zijn dat de gedaagden op korte termijn aan hun verplichtingen zullen voldoen. De rechter heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast zijn de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, een contractuele boete en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eiseres toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10459250 VV EXPL 23-185
datum uitspraak: 31 mei 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
Bedrijvencentrum Rotterdam B.V.,
vestigingsplaats: Amsterdam,
eiseres,
gemachtigden: mr. D.P. van den Bergh en mr. L.M. Zuurmond,
tegen

1..[gedaagde01] , die handelt onder de naam [bedrijf01],

woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde sub 1,
die niet is verschenen,
2. [gedaagde02], die handelt onder de naam [bedrijf02] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde sub 2,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Bedrijvencentrum Rotterdam’, ‘ [gedaagde01] ’ en ‘ [gedaagde02] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de dagvaardingen van 2 mei 2023, met bijlagen en van de akte eiswijziging, met bijlagen.
1.2.
Op 17 mei 2023 heeft een mondelinge behandeling in deze zaak plaatsgevonden. Op de zitting was namens Bedrijvencentrum Rotterdam [naam01] verschenen, bijgestaan door de gemachtigden van Bedrijvencentrum Rotterdam. [gedaagde02] is in persoon op de zitting verschenen. [gedaagde01] is niet op de zitting verschenen.
Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak besproken met degenen die daarbij aanwezig waren.
1.3.
Omdat [gedaagde01] niet verschenen is op de zitting, terwijl hij daartoe behoorlijk is opgeroepen, is tegen hem verstek verleend. [gedaagde01] heeft geen gebruik gemaakt van het recht van zuivering van verstek. Op grond van artikel 140 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt nu één vonnis gewezen, dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.

2..De feiten

2.1.
Tussen Bedrijvencentrum Rotterdam als verhuurster en [gedaagde01] en [gedaagde02] als huurders bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte (zoals bedoeld in artikel 7:230a BW) aan de [adres01] (hierna: het gehuurde). Op deze huurovereenkomst zijn algemene bepalingen van toepassing
2.2.
In de huurovereenkomst is de volgende bepaling opgenomen:

4.1De uit hoofde van deze huurovereenkomst door huurder aan verhuurder te verrichten periodieke betalingen als weergegeven in artikel 4.8 zijn in één bedrag bij vooruitbetaling verschuldigd in euro’s en moeten vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betalingen betrekking hebben zijn voldaan. (…)”
2.3.
De huurprijs bedraagt € 1.755,72 inclusief btw per maand.
2.4.
In de algemene bepalingen staat het volgende:

Betalingen
23.1
De betaling van de huurprijs en van al hetgeen verder krachtens deze huurprijs is verschuldigd, zal uiterlijk op de vervaldata in wettig Nederlands betaalmiddel – zonder opschorting, aftrek of verrekening met een vordering welke Huurder op Verhuurder heeft- geschieden door storting dan wel overschrijving op een door de Verhuurder op te geven rekening. Huurder kan alleen dan verrekenen als de vordering door de rechter is vastgesteld. (…)
23.2
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door Huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt Huurder aan Verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300 per maand. (…)”

3..Het geschil

3.1.
Bedrijvencentrum Rotterdam eist - na eisvermeerdering - samengevat:
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen om het gehuurde te ontruimen;
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk te veroordelen aan haar te betalen € 6.167,16 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand mei 2023, de contractuele boete zoals bedoeld in de algemene bepalingen van minimaal € 300,00 per huurtermijn en een vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 566,15.
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Bedrijvencentrum Rotterdam baseert de eis op het volgende.
[gedaagde01] en [gedaagde02] zijn stelselmatig tekortgeschoten in hun huurbetalingsverplichtingen tegenover Bedrijvencentrum Rotterdam en hebben een huurachterstand laten ontstaan van vier huurtermijnen, berekend tot en met de maand mei 2023. Dit rechtvaardigt, vooruitlopend op een ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure, een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. Er zijn geen aanwijzingen dat het betalingsgedrag van [gedaagde02] of [gedaagde01] op korte termijn zal veranderen en Bedrijvencentrum Rotterdam heeft er belang bij dat het gehuurde zo spoedig mogelijk vrijkomt, zodat zij het gehuurde aan een andere, tijdig betalende, huurder kan aanbieden om haar schade zo veel mogelijk te beperken. Van Bedrijvencentrum Rotterdam kan niet worden verlangd de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten.
Op grond van artikel 23.2 van de algemene bepalingen maakt Bedrijvencentrum Rotterdam aanspraak op een contractuele boete.
Bedrijvencentrum Rotterdam heeft buitengerechtelijke incassokosten moeten maken, die voor een vergoeding in aanmerking komen. Bedrijvencentrum Rotterdam stelt die kosten op € 566,14.
3.3.
Het verweer van [gedaagde02] , dat hij op de zitting heeft gevoerd, komt in de beoordeling aan de orde.

4..De beoordeling

4.1.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat de eisende partij heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor de gedaagde partij als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
de vorderingen tegen [gedaagde01]
4.2.
Tegenover [gedaagde01] komen de vorderingen die bij dagvaarding zijn ingediend de kantonrechter in het kader van dit kort geding niet ongegrond of onrechtmatig voor, zodat die vorderingen worden toegewezen, voor zover hierna niet anders blijkt.
4.3.
De kantonrechter laat de eisvermeerdering, die een vordering tot betaling van de huur over de maand mei 2023 inhoudt, tegenover [gedaagde01] buiten beschouwing, omdat deze eisvermeerdering niet aan hem is betekend.
4.4.
Zoals hierna blijkt, bedraagt de huurachterstand berekend tot en met de maand april 2023 € 3.511,44, zodat tegenover [gedaagde01] dat bedrag aan achterstallige huur wordt toegewezen.
4.5.
Met betrekking tot de gevorderde contractuele boete, merkt de kantonrechter op dat deze niet wordt toegewezen over toekomstige huurtermijnen.
4.6.
De ontruimingstermijn wordt bepaald op 14 dagen na de betekening van dit vonnis.
de vorderingen tegen [gedaagde02]
huurprijs en huurachterstand
4.7.
Het verweer dat [gedaagde02] heeft gevoerd komt erop neer dat hij het niet eens is met de hoogte van de huur, omdat de bedrijfsruimte de huurprijs van € 1.755,72 niet waard is, en daarom de huur niet meer heeft betaald. [gedaagde02] heeft daar in deze procedure echter geen rechtsgevolg aan verbonden. Wat daar ook van zij, het is niet aan de kantonrechter in dit kort geding om op basis van de stellingen van [gedaagde02] een lagere huurprijs vast te stellen.
Uit de algemene bepalingen blijkt bovendien dat tussen partijen de afspraak geldt dat [gedaagde02] , ongeacht een beroep op verrekening of opschorting, de volledige huurprijs moet blijven betalen totdat een vorderingsrecht van [gedaagde02] is vastgesteld door de rechter, waarmee verrekend kan worden. In dit kort geding heeft [gedaagde02] te weinig gesteld op basis waarvan een vorderingsrecht of opschortingsrecht van hem kan worden aangenomen. Daarmee is [gedaagde02] de huurprijs, zoals op grond van de huurovereenkomst geldt, onverkort verschuldigd aan Bedrijvencentrum Rotterdam. Uit de specificatie van de huurachterstand die Bedrijvencentrum Rotterdam heeft overgelegd blijkt dat bij de hoogte van de huurachterstand waar zij van uitgaat een bedrag van € 900,00 aan contractuele boete is inbegrepen. Dit brengt mee dat het door Bedrijvencentrum Rotterdam gestelde bedrag aan huurachterstand berekend tot en met de maand april 2023 van € 4.411,44 niet juist kan zijn. Van dat bedrag moet € 900,00 worden afgetrokken. Dat bedrag van € 3.511,44 wordt toegewezen als achterstallige huur berekend tot en met de maand april 2023. Voor [gedaagde02] komt daar het bedrag van € 1755,72 over de maand mei 2023 bovenop. [gedaagde02] heeft niet betwist dat hij dat bedrag niet betaald heeft.
Hierbij wordt nog meegewogen dat [gedaagde02] geen belang heeft gesteld bij afwijzing van de achterstallige huur, terwijl niet betwist is dat Bedrijvencentrum Rotterdam belang heeft bij zo spoedig mogelijke betaling van de huur in verband met haar liquiditeit.
artikel 6:265 BW
4.8.
Ten aanzien van de gevorderde ontruiming geldt dat beoordeeld moet worden wat de waarschijnlijkheid is dat de rechter in een bodemprocedure op grond van artikel 6:265 BW tot ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen zal overgaan. Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
In het kader van de toets aan de “tenzij-bepaling” mogen alle omstandigheden van het geval meegewogen worden.
ontruiming
4.9.
De kantonrechter acht het waarschijnlijk dat de bodemrechter op basis van de hoogte van de huurachterstand tot ontbinding van de huurovereenkomst zal overgaan, ook omdat geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit geconcludeerd moet worden dat ontbinding van de huurovereenkomst ondanks de hoogte van de huurachterstand niet gerechtvaardigd is. Het vooruitlopen op dat oordeel middels een veroordeling tot ontruiming acht de kantonrechter gerechtvaardigd. Immers, [gedaagde02] heeft geen specifiek belang gesteld bij behoud van het gehuurde dat zwaarder zou wegen dan het belang van Bedrijvencentrum Rotterdam bij een zo spoedig mogelijke ontruiming van het gehuurde.
De kantonrechter bepaalt de ontruimingstermijn ook voor [gedaagde02] op 14 dagen na betekening van dit vonnis, omdat de kantonrechter aanleiding ziet om aansluiting te zoeken bij de ontruimingstermijn die voor [gedaagde01] geldt.
Daarnaast geldt het volgende. De wet geeft alleen aan de deurwaarder de bevoegdheid om een gedwongen ontruiming uit te voeren. Daarbij kan de deurwaarder de hulp van politie en justitie inroepen. De gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren wordt daarom afgewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen, omdat [gedaagde02] geen verweer heeft gevoerd tegen deze vordering én omdat de hoogte daarvan de kantonrechter niet onredelijk voorkomt.
contractuele boete
4.11.
De contractuele boete wordt toegewezen, omdat [gedaagde02] daartegen geen verweer heeft gevoerd. Wel hecht de kantonrechter er waarde aan hierbij op te merken dat de boete niet over de toekomstige huurtermijnen wordt toegewezen.
proceskosten
4.12.
[gedaagde01] en [gedaagde02] krijgen voor het grootste deel ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Bedrijvencentrum Rotterdam tot vandaag vast op € 110,03 aan dagvaardingskosten voor [gedaagde02] en € 110,03 aan dagvaardingskosten voor [gedaagde01] , € 487,00 aan griffierecht en € 529,00 aan salaris voor de gemachtigde. [gedaagde01] en [gedaagde02] worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het griffierecht en het salaris voor de gemachtigde van in totaal € 1.016,00. Voor kosten die Bedrijvencentrum Rotterdam maakt na deze uitspraak moeten [gedaagde01] en [gedaagde02] een totaalbedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] om binnen 14 dagen na de datum van betekening van dit vonnis het gehuurde aan de [adres01] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde01] en [gedaagde02] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van Bedrijvencentrum Rotterdam te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan Bedrijvencentrum Rotterdam te betalen € 3.511,44 aan huurachterstand berekend tot en met de maand april 2023, vermeerderd met de contractuele boete zoals bedoeld in artikel 23.2 van de algemene bepalingen van € 300,00 per huurtermijn die niet (op tijd) betaald is en € 566,14 aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde02] daarbovenop om aan Bedrijvencentrum Rotterdam te betalen
€ 1.755,72 aan huur over de maand mei 2023, vermeerderd met de contractuele boete zoals bedoeld in artikel 23.2 van de algemene bepalingen van € 300,00;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in het deel van de proceskosten dat aan de kant van Bedrijvencentrum Rotterdam tot vandaag worden vastgesteld op € 1.016,00;
5.5.
veroordeelt [gedaagde01] daarbovenop tot betaling aan Bedrijvencentrum Rotterdam van € 110,03 aan dagvaardingskosten;
5.6.
veroordeelt [gedaagde02] daarbovenop tot betaling aan Bedrijvencentrum Rotterdam van € 110,03 aan dagvaardingskosten;
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
757