ECLI:NL:RBROT:2023:4912

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
10253300
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en buitengerechtelijke kosten in een geschil tussen twee B.V.'s

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen, [eiseres01] B.V. en [gedaagde01] B.V. [gedaagde01] had [eiseres01] ingeschakeld voor reparaties aan een vriescel, waarvoor facturen zijn verzonden. [gedaagde01] heeft een deel van de facturen betaald, maar betwistte de betaling van de derde factuur. Na een e-mailwisseling waarin [gedaagde01] aangaf niet te willen betalen, heeft [eiseres01] de vordering ter incasso uit handen gegeven aan haar gemachtigde. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] de gefactureerde bedragen verschuldigd is, maar dat de buitengerechtelijke kosten niet volledig toegewezen konden worden, omdat het inschakelen van de gemachtigde niet redelijkerwijs noodzakelijk was op dat moment. De rechter heeft [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van € 756,32, inclusief wettelijke handelsrente, en de proceskosten vastgesteld op € 693,94. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10253300 CV EXPL 22-39056
datum uitspraak: 26 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01] B.V.,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: Betalis B.V.,
tegen
[gedaagde01] B.V.,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats02] , gemeente [gemeente01] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: dhr. [naam01] .
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 19 december 2022, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van 29 december 2022, met bijlagen;
  • de akte van [eiseres01] ten behoeve van de mondelinge behandeling, met bijlagen;
  • de brief van [eiseres01] van 17 april 2023, met bijlagen.
1.2.
Op 12 april 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Daarbij waren aanwezig dhr. [naam02] (directie-assistent) namens
[eiseres01] , bijgestaan door dhr. [naam03] namens de gemachtigde van
[eiseres01] en dhr. [naam01] namens [gedaagde01] .

2.De feiten

2.1.
[gedaagde01] exploiteert een eetcafé. In juni 2022 heeft zij [eiseres01] ingeschakeld om een defecte vriescel te repareren. Het eerste contact tussen partijen in dit kader was telefonisch, waarbij [eiseres01] een prijsopgave heeft gedaan.
2.2.
Naar aanleiding hiervan hebben medewerkers van [eiseres01] op verschillende data in juni 2022 werkzaamheden verricht aan de vriescel bij [gedaagde01] .
2.3.
In verband daarmee heeft [eiseres01] de volgende facturen aan [gedaagde01] gestuurd:
Factuurnummer Factuurdatum Bedrag
[factuurnummer01] 15 juni 2022 € 2.748,73 (inclusief btw)
[factuurnummer02] 23 juni 2022 € 1.592,31 (inclusief btw)
[factuurnummer03] 30 juni 2022 € 716,32 (inclusief btw)
2.4.
De eerste factuur van € 2.748,73 heeft [gedaagde01] op 23 juni 2022 ontvangen en op 7 juli 2022 betaald aan [eiseres01] . De tweede factuur van
€ 1.592,31 heeft [gedaagde01] op 24 juni 2022 ontvangen en op 14 juli 2022 naar eigen zeggen ‘uit coulance’ aan [eiseres01] betaald. De derde factuur van € 716,32 heeft [gedaagde01] op 30 juni 2022 ontvangen en onbetaald gelaten.
2.5.
Op 12 en 13 juli 2022 heeft de volgende mailwisseling plaatsgevonden tussen partijen:
Op 12 juli 2022 van dhr. [naam01] van [gedaagde01] aan [eiseres01]
“(…) Dank voor de hele lange en zeer uitgebreide uitleg, maar we gaan het denk ik niet eens worden met elkaar. Ik wil derhalve nog éénmaal een toereikend aanbod doen naar jullie en dat is dat wij factuurnummer [factuurnummer02] per omgaande betalen ook al zijn deze werkzaamheden zonder ons akkoord uitgevoerd onder de strikte voorwaarde dat factuur [factuurnummer03] wordt gecrediteerd.
Factuur [factuurnummer03] staat bij ons in dispuut en zullen wij niet betalen, wij gaan niet akkoord met deze werkzaamheden en de factuur.
Het feit dat er een bon is afgetekend door iemand die daar niet bevoegd voor is betekend helemaal niets en ik zie dan ook eventuele vervolgstappen vanaf jullie kant met vertrouwen tegemoet. Ik hoop uiteraard wel dat het zover niet hoeft te komen. (…)”
Op 13 juli 2022 van [eiseres01] aan dhr. [naam01]
“(…)
Echter is er helaas geen onderhandeling mogelijk op de facturen, zoals eerder gezegd. Er zijn naar u uitgebreide mails verstuurd met de bijbehorende uitleg welke werkzaamheden en waarom deze werkzaamheden zijn uitgevoerd. Alle werkbonnen zijn ondertekend, inclusief handtekening en naam, zonder enig commentaar op een van de werkbonnen.
Wij hebben er alles aan gedaan om de installatie weer in juiste staat te laten draaien in overleg met u en uw vader en daarnaast zijn wij u al ruim tegemoet gekomen.
Wij geven u nog de ruimte om de 2 openstaande facturen
vóór vrijdag 15-7-22te betalen, anders zijn wij helaas genoodzaakt om deze facturen uit handen te geven ter incasso aan Betalis. (…)”
Op 13 juli 2022 van dhr. [naam01] aan [eiseres01]
“(…)
Dan mogen jullie de facturen wat mij betreft direct ter incasso aanbieden, ik ben volgens mij heel duidelijk geweest in mijn vorige mail.
Ook al vind ik het zonde van ieders tijd, het is wat het is. Ik zie de vervolgstappen met vertrouwen tegemoet. (…)”
2.6.
Op 14 juli 2022 ontving [gedaagde01] een e-mail van de gemachtigde van
[eiseres01] met de volgende inhoud:
“(…)
Wij zijn benaderd door onze klant, de besloten vennootschap [eiseres01] B.V. (…) dit in verband met een openstaande vordering. De nota’s cq facturen die aan de vordering ten grondslag liggen werden eerder al aan u gezonden. Ook ontving u al enkele herinneringen en/of aanmaningen van de eisende partij. Helaas heeft dit nog niet tot een betaling geleid.
Op dit moment is verschuldigd:
Hoofdsom € 2308,63
Rente € 2,52
Incassokosten € 346,29
(…)
Saldo te voldoen € 2657,44
Wij verzoeken u dit bedrag
binnen acht dagen na vandaagaan ons te betalen op bankrekening (…)”
2.7.
Hierop heeft dhr. [naam01] als volgt gereageerd op 14 juli 2022:
“(…)
De gegevens in uw mail zijn onjuist, wij hebben gisteren notanummer [factuurnummer02] ad € 1592,31 vanuit coulance betaald aan [eiseres01] ook al waren dit niet door ons geaccordeerde werkzaamheden.
Het openstaande bedrag is dus 716,32 en dit betreft een dispuut van eveneens niet geaccordeerde werkzaamheden welke nog niet eens buiten de wettelijke betaaldatum valt. Dit bedrag zal dan ook niet aan u worden betaald en ik zie uw vervolgstappen met vertrouwen tegemoet. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 1.100,28, met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres01] baseert de eis op het volgende.
[eiseres01] heeft werkzaamheden voor [gedaagde01] verricht, waarvoor [gedaagde01] moet betalen. De hoofdsom die [gedaagde01] aan [eiseres01] verschuldigd was bedroeg vóór 14 juli 2022 € 2.308,63, bestaande uit het bedrag van € 1.592,32 van de factuur met factuurnummer [factuurnummer02] en het bedrag van € 716,32 van de factuur met factuurnummer [factuurnummer03] . [gedaagde01] heeft deze bedragen, ondanks aanmaning daartoe, niet op tijd betaald aan [eiseres01] , waarop [eiseres01] haar vordering op [gedaagde01] ter incasso uit handen heeft gegeven aan haar gemachtigde. Die gemachtigde heeft buitengerechtelijke werkzaamheden verricht. [eiseres01] maakt tegenover [gedaagde01] aanspraak op een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 346,29.
Verder is [gedaagde01] vanaf de dag van verzuim de wettelijke handelsrente verschuldigd geworden aan [eiseres01] , waaronder een bedrag van € 37,67 aan vervallen rente.
Na aanmaning door de gemachtigde van [eiseres01] , heeft [gedaagde01] nog een bedrag van € 1.592,31 betaald aan [eiseres01] , zodat zij nu nog een totaalbedrag van
€ 1.100,28 vordert.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis. Wat [gedaagde01] aanvoert komt, voor zover van belang, in de beoordeling aan de orde.

4.De beoordeling

facturen terecht?

4.1.
Op de zitting is duidelijk geworden dat het verweer dat [gedaagde01] aanvankelijk voerde erop neer komt dat zij ervan mocht uitgaan dat de prijsopgave die tijdens het eerste contact is gedaan ongeveer zou overeenkomen met het totaal in rekening te brengen bedrag voor de werkzaamheden aan de vriescel en dat er een garantie gold dat de benodigde werkzaamheden voor dat bedrag verricht zouden worden, en dat er dus geen bedrag bij zou komen.
[eiseres01] heeft op de zitting een uitleg gegeven die het volgende inhoudt.
De werkzaamheden die uitgevoerd zijn, en waarvoor gefactureerd is, waren nodig om de vriescel weer volledig werkend te krijgen en de prijsopgave voor aanvang van de werkzaamheden hield geen garantie in.
Hierop heeft [gedaagde01] niet meer gereageerd met een gemotiveerde betwisting. Daarmee wordt zij geacht haar verweer niet langer te hebben gehandhaafd.
Er wordt hiermee in rechte van uitgegaan dat [gedaagde01] de gefactureerde bedragen voor verrichte werkzaamheden aan de vriescel volledig verschuldigd is aan [eiseres01] .
Partijen zijn het erover eens dat van de gefactureerde bedragen alleen het bedrag van
€ 716,32 nog open staat. Dit bedrag wordt toegewezen als hoofdsom.
wettelijke handelsrente
4.2.
Niet gesteld of gebleken is dat partijen met elkaar een uiterste dag van betaling zijn overeengekomen. De wettelijke handelsrente is daarmee verschuldigd vanaf 30 dagen na de dag waarop [gedaagde01] de betreffende facturen heeft ontvangen (artikel 6:119a lid 2 aanhef en sub a BW). Dit betekent dat [gedaagde01] over het gefactureerde bedrag van
€ 1.592,31 geen wettelijke handelsrente verschuldigd is geworden, omdat [gedaagde01] dat bedrag betaald heeft binnen de termijn van 30 dagen na ontvangst van de betreffende factuur. [gedaagde01] is de wettelijke handelsrente over het bedrag van
€ 716,32 wel verschuldigd geworden, omdat dit bedrag (nog) niet is betaald.
De wettelijke handelsrente wordt dan ook toegewezen vanaf 30 dagen na de dag van ontvangst van de factuur van € 716,32.
buitengerechtelijke kosten
4.3.
Het uitgangspunt voor toewijzing van een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is dat vereist is dat, in de gegeven omstandigheden, de verrichte werkzaamheden noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn.
[eiseres01] heeft haar vordering nog voor het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn en ook nog eens voor het verstrijken van de in de e-mail van 13 juli 2022 gegeven betalingstermijn ter incasso uit handen gegeven. Zij heeft daarbij direct aanspraak gemaakt op vergoeding van een bedrag van € 346,29 aan buitengerechtelijke kosten in verband met het inschakelen van haar gemachtigde, zo begrijpt de kantonrechter.
Naar het oordeel van de kantonrechter was er op dat moment nog geen sprake van dat het ter incasso uit handen geven van de vordering aan een gemachtigde redelijkerwijs noodzakelijk was. Hoewel de inhoud van de e-mail van 13 juli 2022 van dhr. [naam01] aan
[eiseres01] doet vermoeden dat [gedaagde01] niet bereid was nog een betaling te doen aan [eiseres01] , had [eiseres01] er redelijkerwijs rekening mee moeten houden dat sprake was van een uitlating in een opwelling, zoals [gedaagde01] ook min of meer heeft gesteld, en had zij redelijkerwijs het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn moeten afwachten of een aanmaning moeten sturen aan [gedaagde01] , waarin zij - kort gezegd - zou verzoeken om een bereidverklaring tot betaling, zoals bedoeld in artikel 6:80 lid 1 aanhef en sub c BW. Doordat [gedaagde01] snel na haar e-mail van
13 juli 2022 de tweede factuur volledig heeft betaald, is aannemelijk geworden dat de inhoud van de e-mail op dat moment niet gemeend was en er sprake was van een uitlating in een opwelling. [eiseres01] heeft op haar beurt daar te snel op gereageerd door de vordering ter incasso uit handen te geven.
Aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt daarom alleen het bedrag van € 40,00 toegewezen, dat op grond van artikel 6:96 lid 4 BW zonder aanmaning minimaal verschuldigd is na het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn in het geval van handelstransacties.
proceskosten
4.4.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op € 107,94 aan dagvaardingskosten, € 322,00 aan griffierecht en € 264,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 132,00). Dit is totaal € 693,94. Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 66,00 (1/2 punt x € 132,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.5.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
vordering in reconventie ingetrokken
4.6.
[gedaagde01] had aanvankelijk een vordering in reconventie ingediend, maar heeft deze vordering op de zitting, met instemming van [eiseres01] , ingetrokken.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen € 756,32 met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over € 716,32 vanaf 31 juli 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van [eiseres01] tot vandaag worden vastgesteld op € 693,94;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
757