ECLI:NL:RBROT:2023:4865

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
10395408 VZ VERZ 23-3020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een persoonlijk begeleider wegens ernstig verwijtbaar handelen en verduistering van cliëntgelden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder01], een persoonlijk begeleider bij Antes Zorg B.V. Het verzoek is ingediend door Antes op grond van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder01]. De feiten van de zaak tonen aan dat [verweerder01] herhaaldelijk substantiële geldbedragen heeft aangevraagd en gepind van de rekening van zijn cliënt, [naam04], zonder dat deze bedragen daadwerkelijk zijn besteed aan de beoogde aankopen. In plaats daarvan heeft [verweerder01] het geld contant opgenomen en niet verantwoord waar het aan is besteed. Dit heeft geleid tot een vertrouwensbreuk en een onherstelbare verstoring van de arbeidsrelatie. De kantonrechter oordeelde dat [verweerder01] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, wat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Tevens werd geoordeeld dat [verweerder01] geen recht heeft op een transitievergoeding, gezien de ernst van zijn handelen. De proceskosten zijn voor rekening van [verweerder01].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 10395408 VZ VERZ 23-3020
Uitspraak: 22 mei 2023
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
Antes Zorg B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.V.H. van Tricht,
tegen
[verweerder01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verweerder,
gemachtigde: [naam01].
Partijen zullen hierna “Antes” en “ [verweerder01] ” worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met producties;
  • het betekeningsexploot van 29 maart 2023;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de e-mail van 21 april 2023 met aanvullende producties aan de zijde van Antes.
1.2.
Op 24 april 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Namens Antes zijn verschenen [naam02] (Manager Bedrijfsvoering) en [naam03] (HR-adviseur), bijgestaan door de gemachtigde mr. E.V.H. van Tricht. [verweerder01] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [naam01] .

2..De feiten

2.1.
[verweerder01] , geboren [geboortedatum01], is sinds 1 november 2019 in dienst bij Antes. Laatstelijk is [verweerder01] voor 32 uur per week werkzaam in de functie Begeleider 3 tegen een bruto maandsalaris van € 2.494,25, exclusief emolumenten.
2.2.
Antes, onderdeel van de Parnassia Groep, is een GGZ-instelling die gespecialiseerd is in psychiatrie en verslaving en zich richt op het herstel van volwassenen en ouderen met (ernstig) psychiatrische aandoeningen.
2.3.
[verweerder01] is werkzaam op de afdeling intramurale begeleiding-beschermde woonvorm. De werkzaamheden van [verweerder01] bestaan uit het begeleiden van patiënten conform een begeleidingsplan. [verweerder01] is de persoonlijk begeleider van [naam04] (hierna: [naam04] ). De financiën van [naam04] worden beheerd door een beschermingsbewindvoerder (hierna: de bewindvoerder).
2.4.
[verweerder01] heeft op 2 december 2022 namens [naam04] aan de bewindvoerder gevraagd of er ruimte is voor het (onder begeleiding) aanschaffen van kleding, een tv en een tablet. Nadat de bewindvoerder hem heeft gevraagd om een begroting omdat voor uitgaven van meer dan € 1.500,- toestemming verleend moet worden door de rechtbank, heeft [verweerder01] geantwoord dat het gaat om:
“een TV van € 550, een Tablet € 350,[en]
Nette kleding en bijpassende schoenen voor de feestdagen € 400”.
2.5.
De bewindvoerder heeft als volgt gereageerd:
“Aangezien het bedrag onder de € 1.500,- blijft kunnen wij dit bedrag zonder tussenkomst van de Rb. overmaken. Is het wenselijk om dit volledige bedrag aan dhr. over te maken zodat hij dit met jullie kan aanschaffen of is het niet verstandig om dhr. toegang te geven tot een dergelijk bedrag? (…)”
2.6.
Daarop heeft [verweerder01] geantwoord:
“Het volledige bedrag mag overgemaakt worden er zijn afspraken gemaakt met dhr. en het team om dit alleen onder begeleiding te kunnen doen.”
2.7.
De bewindvoerder heeft diezelfde dag (2 december 2022) € 1.300,- gestort op de leefgeldrekening van [naam04] . Vervolgens zijn van deze rekening de volgende bedragen contant opgenomen: op 4 december 2022: € 500,-, op 6 december 2022: € 500,- en op 7 december 2022: € 300,-.
2.8.
Op 2 januari 2023 heeft [verweerder01] de volgende e-mail naar de bewindvoerder van [naam04] gestuurd:
“Ik wil graag namens [naam04] (…) een extra geld aanvraag doen voor het volgende.
Dhr. wilt onder begeleiding naar de IKEA o.a. om zijn kamer opnieuw in te richten, er is samen met de begeleiding gekeken naar zijn inboedel.
het gaat om een kleding kast, bureau, nachtkastje, een bed, een matras, verf en verlichting. het gaat bij elkaar om een bedrag van ongeveer ?1420-
ik hoor graag of het mogelijk is dan kan dhr. dit onder begeleiding gaan aanschaffen voor aankomende dinsdag of woensdag”
De bewindvoerder heeft op 3 januari 2023 € 1.420,- gestort op de leefgeldrekening van [naam04] . Vervolgens zijn van deze rekening de volgende bedragen contant opgenomen: op 3 januari 2023: € 500,-, op 4 januari 2023: € 500,- en op 5 januari 2023: € 420,-.
2.9.
Op 31 januari 2023 heeft [verweerder01] de volgende mail naar de bewindvoerder gestuurd:
“Ik wil graag namens [naam04] (…) extra geld aanvragen.
€ 1000 voor een fiets en slaapkamer artikelen”
2.10.
De bewindvoerder heeft hier diezelfde dag als volgt op gereageerd:
“Aangezien dhr. begin van deze maand al € 1.420 heeft ontvangen voor inrichtingskosten kamer komt hij met nogmaals € 1.000 boven de € 1.500 uit waardoor wij toestemming nodig hebben van de Rb. Graag ontvangen wij een specificatie van dit bedrag (€ 1.000). daarnaast vernemen wij graag waar hij het eerdere bedrag van € 1.420 aan heeft besteed.
Vervolgens zullen wij de Rb. dan om toestemming vragen.”
2.11.
[verweerder01] heeft hier op geantwoord:
“Dat is te begrijpen, dhr. heeft het bedrag € 1.420,00 onder begeleiding besteed aan inboedel voor zijn slaapkamer. (…)”.
2.12.
De bewindvoerder heeft, nadat de rechtbank toestemming heeft verleend, op 3 februari 2023 € 1.000,- gestort op de leefgeldrekening van [naam04] . Vervolgens zijn van deze rekening de volgende bedragen contant opgenomen: op 4 februari 2023: € 500,- en op 5 februari 2023: € 500,-.
2.13.
Op 17 februari 2023 is [verweerder01] door zijn leidinggevenden uitgenodigd voor een gesprek. [verweerder01] heeft aan deze uitnodiging geen gehoor gegeven. Op 21 februari 2023 heeft wel een gesprek plaatsgevonden. In het gespreksverslag staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“Aanleiding:
Op 13 februari 2023 is geconstateerd dat er in de periode vanaf 2 november 2022 tot en met 5 februari 2023 dagelijks dan wel wekelijks geld bedragen (c.a. 500) met pin opgenomen is van de leef rekening van [naam04] een client van beschermd woon locatie [adres01] . Er blijkt door de persoonlijk begeleider van [naam04] medewerker [verweerder01] op de volgende datums extra geld bedragen te zijn aangevraagd op 02-12-2022 € 1.300,-, 03-01-2023 € 1.420,- en 03-02-2023 € 1.000,- voor [naam04] bij de bevindvoerder. Het is niet duidelijk of het geld uitgegeven is aan waarvoor de aanvragen zijn gedaan. Ook is niet duidelijk waaraan het geld is uitgeven.
In totaal gaat het om een bedrag van ongeveer € 4.290,- wat in de periode van 2 november 2022 en 5 februari 2023 is aangevraagd en gepind. In het kader van hoor- en weder hoor is begeleider [verweerder01] uitgenodigd voor een gesprek met [naam01] manager bedrijfsvoering in aanwezigheid van [naam03] HR adviseur.
Bevindingen
Begeleider bevestigd dat hij de aanvragen voor extra geld heeft ingediend namens client [naam04] . Begeleider geeft aan kleding te hebben gehaald samen met client en het overige geld in een envelop gestopt te hebben. Begeleider geeft aan het geld van [naam04] in het postvakje van [naam04] geplaatst te hebben. Begeleider geeft aan dat het de afspraak was om [naam04] per week van leef geld te voorzien. Begeleider geeft aan dat hij het overzicht kwijt geraakt is van het budget van [naam04] . Begeleider geeft aan dat er momenten zijn geweest waarop hij samen met [naam04] geld heeft gepind. Hij geeft ook aan dat er momenten zijn geweest waarop hij zonder [naam04] geld heeft gepind. Begeleider geeft aan dat er geen bonnen zijn van de aankopen die zijn gedaan voor [naam04] . Begeleider geeft aan dat hij niet op de hoogte was van de afspraak dat er bonnen aangeleverd moest worden.
Begeleider geeft aan dat hij vergeten is te rapporteren dat hij extra geld had aangevraagd voor [naam04] . Hij geeft aan dat hij vergeten is de collega’s te informeren. Hij geeft aan [naam04] voorzien te hebben van meer geld naast zijn leefgeld, ongeveer 50 a 100 euro per keer. Hij geeft aan dit ook vergeten te zijn om te rapporteren in het dossier van [naam04] .
Begeleider geeft aan dat de spullen die in de aanvraag staan niet zijn gekocht voor [naam04] . Begeleider geeft aan dat hij niet weet waar het geld bedrag van in totaal € 3.720 euro aan is uitgegeven.
Begeleider bevestigd dat hij geld gepind heeft voor [naam04] in zijn vrije tijd na een nachtdienst.
Begeleider bevestigd dat hij eerder aangesproken is op privé gebruik van de afdelingspas. Begeleider geeft aan dat hij dat geld destijds heeft terugbetaald.
Manager bedrijfsvoering informeert begeleider dat er een onderzoek zal volgen in het team en dat medewerker voor een week tot vrijdag 24 februari 2023 geschorst is met behoud van salaris
(…).”
2.14.
Per brief van 23 februari 2023 heeft Antes [verweerder01] bericht dat de schorsing wordt verlengd tot 2 maart 2023 en dat hij op 2 maart 2023 om 9.00 uur op de locatie Carnissesingel 51 wordt verwacht om de uitkomst van het onderzoek te bespreken.
2.15.
Per e-mail van 28 februari 2023 heeft [verweerder01] verzocht de afspraak op 2 maart 2023 te verzetten naar 16.00 uur. In reactie op deze e-mail heeft [naam03] (hierna: [naam03] ) laten weten dat het Antes niet schikt om de afspraak te verzetten. [verweerder01] heeft hierop gereageerd dit jammer te vinden en dat bepaalde dingen in overleg moeten worden afgesproken. In reactie hierop schrijft [naam03] in een e-mail van 28 februari 2023 aan [verweerder01] het volgende:
“Op 21 februari ben je geschorst - met behoud van salaris - in het kader van nader onderzoek wegens vermoedelijk (ernstig) verwijtbaar handelen. Inmiddels hebben we nieuwe informatie ontvangen en willen we graag deze nieuwe informatie aan jou voorleggen en met jou bespreken. Jij dient echter op verzoek van werkgever wel beschikbaar te zijn voor werkzaamheden en/of een gesprek. Indien jij geen gehoor geeft aan een redelijke instructie van de werkgever kan jouw salaris stopgezet worden.
Het verzoek aan jou om donderdag 2 maart a.s. om 9.00 uur op locatie te komen voor een gesprek is een redelijk verzoek. Het is niet de bedoeling dat jij voorwaarden stelt aan het verzoek van werkgever om op gesprek te komen. Jij dient immers beschikbaar te zijn omdat jij salaris krijgt doorbetaald. Wil jij nader toelichten waarom jij verhinderd bent om op eerder genoemde datum en tijdstip op gesprek komen?”
2.16.
Op 2 maart 2023 om 9.00 uur is [verweerder01] , zonder verdere berichtgeving, niet op locatie bij Antes verschenen voor het gesprek.
2.17.
Op 3 maart 2023 heeft (de gemachtigde van) Antes [verweerder01] bericht dat zijn salaris met onmiddellijke ingang is stop gezet en dat een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de rechtbank zal worden ingediend.
2.18.
Op 15 maart 2023 heeft de bewindvoerder van [naam04] bij de politie aangifte gedaan van verduistering.

3..Het verzoek

3.1.
Antes verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder01] te ontbinden op grond van – kort gezegd – primair verwijtbaar handelen (artikel 7:669 lid 3 sub e BW), subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 sub g BW) en meer subsidiair omstandigheden die zodanig zijn dat van Antes redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3 sub i BW). Antes verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden tegen een zo vroeg mogelijke datum (artikel 7:671b lid 9 sub a en b BW) zonder toekenning van een vergoeding en [verweerder01] te veroordelen in de proceskosten.
Antes heeft daarbij, samengevat weergegeven, het volgende naar voren gebracht. [verweerder01] heeft in zijn functie van persoonlijk begeleider van [naam04] , die (ernstig) dementerend is en uit dien hoofde beschermd woonachtig is bij Antes, meermalen aan de bewindvoerder van [naam04] verzocht substantiële geldbedragen over te maken van de beheerrekening naar de persoonlijke leefgeldrekening van [naam04] . Dagelijks dan wel wekelijks zijn door [verweerder01] substantiële geldbedragen met de bankpas van [naam04] gepind. [verweerder01] heeft niet gerapporteerd dat hij (extra) geld had aangevraagd en/of gepind ten behoeve van [naam04] en heeft zijn collega’s daarover niet geïnformeerd. Door [verweerder01] is verklaard dat hij geen bonnen heeft van aankopen die met het (extra aangevraagde en) gepinde geld van [naam04] zijn gedaan en dat de spullen waarvoor hij de extra geldaanvragen aan de bewindvoerder had gedaan (zoals nette kleding, een fiets, een laptop en een televisie voor [naam04] ) niet zijn gekocht. Waar het geld wel aan is uitgegeven is volgens [verweerder01] onbekend. [verweerder01] had moeten begrijpen dat zijn handelen betreffende de geldopnamen met de bankpas van [naam04] volstrekt onacceptabel is, temeer nu het gaat om een kwetsbare cliënt die afhankelijk is van zorgverleners zoals [verweerder01] . Antes heeft een zeer sterk vermoeden dat [verweerder01] het door hem namens [naam04] aangevraagde en gepinde geld voor eigen doeleinden heeft aangewend. Er is dan ook sprake van (ernstig) verwijtbaar handelen/nalaten van [verweerder01] , op grond waarvan van Antes niet langer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verweerder01] is eerder aangesproken op privégebruik van de afdelingspas. Dat geld heeft hij destijds terug betaald.
3.2.
Subsidiair is Antes van mening dat door de houding en het gedrag van [verweerder01] een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan. Meer subsidiair is volgens Antes sprake van een combinatie van omstandigheden die zodanig is dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

4..Het verweer

4.1.
[verweerder01] verweert zich tegen het verzoek. [verweerder01] heeft – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. [naam04] is vergeetachtig, maar is niet (ernstig) dementerend. [verweerder01] heeft het geld van [naam04] niet in een postvakje, maar in een order/opbergmap van [naam04] opgeborgen. Er heeft door Antes geen objectief en onafhankelijk onderzoek plaatsgevonden, omdat zij het onderzoek zelf heeft verricht. Er zijn [verweerder01] geen gedragsregels of werkafspraken bekend waarin staat dat een medewerker verplicht is bij pintransacties voor een cliënt een formulier in te vullen en collega’s hiervan op de hoogte te stellen. De opbergmap is voor iedere collega vrij toegankelijk. Het feit dat Antes niet duidelijk heeft waar (een gedeelte van) de gepinde contanten zijn gebleven, laat zien dat het door Antes uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Bewijs dat [verweerder01] het gepinde geld voor eigen doeleinden heeft aangewend ontbreekt. [verweerder01] is van mening dat de naar voren gebrachte feiten en omstandigheden niet als ernstig verwijtbaar gedrag kunnen worden gekwalificeerd en maakt aanspraak op de transitievergoeding van € 2.901,51 bruto.
4.2.
De verdere stellingen van partijen worden, voor zover voor de beoordeling relevant, hierna besproken.

5..De beoordeling

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW). Verder moet de kantonrechter beoordelen of het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst verband houdt met een opzegverbod.
5.2.
Antes heeft primair verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerder01] te ontbinden wegens verwijtbaar handelen (artikel 7:669 lid 3 sub e BW). Ter zitting heeft [verweerder01] kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen de ontbinding van de arbeidsovereenkomst als zodanig (vanwege een verstoorde arbeidsverhouding), maar volgens [verweerder01] is van ernstig verwijtbaar handelen geen sprake. Naar het oordeel van de kantonrechter is er een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.3.
Antes heeft gesteld en met stukken onderbouwd dat bij [naam04] de diagnose dementie is vastgesteld. In dat kader heeft zij verder gesteld dat [naam04] vergeetachtig is, problemen heeft met dagelijkse handelingen, zich snel vergist in tijd en plaats, taalproblemen heeft, snel spullen kwijtraakt, een slecht beoordelingsvermogen heeft, onrustig is, problemen heeft met zien en slechts (zeer) korte afstanden kan lopen (niet tot de pinautomaat). Dit alles is door [verweerder01] niet (voldoende concreet) weersproken. Hieruit leidt dat kantonrechter af dat [naam04] kwetsbaar is, hulpbehoevend en afhankelijk van zijn zorgverleners, in dit geval van zijn persoonlijk begeleider [verweerder01] .
5.4.
Vooropgesteld wordt dat [verweerder01] heeft erkend dat hij met de pinpas van [naam04] bedragen opgenomen van diens rekening. Op de vraag waarom de volgens [verweerder01] door [naam04] gewenste aankopen niet in de winkel met de pinpas konden worden betaald (in plaats van de bedragen contant op te nemen) is door [verweerder01] tijdens de zitting verklaard dat [naam04] wilde beschikken over contant geld omdat hij misschien zijn pinpas aan een medebewoner zou geven. [naam04] zou het opgenomen geld bovendien deels als leefgeld willen gebruiken. [verweerder01] heeft [naam04] daarom contant geld gegeven en geld in de opbergmap gedaan. Dan kon [naam04] onder begeleiding kleding kopen, aldus [verweerder01] .
5.5.
Zelfs als de lezing van [verweerder01] - die niet zonder meer begrijpelijk is - wordt gevolgd, is zijn handelen naar het oordeel van de kantonrechter verwijtbaar. Als [verweerder01] een bedrag van € 1.300,00 aanvraagt bij de bewindvoerder voor specifieke, door [naam04] gewenste aankopen, dan had [verweerder01] er vervolgens zorg voor moeten dragen dat die aankopen ook zouden worden gedaan, waarbij het dan in de rede had gelegen om met de pinpas te betalen althans, als contant werd betaald, aankoopbonnen te bewaren. Mocht [naam04] hebben willen afzien van die aankopen, dan had [verweerder01] dat aan de bewindvoerder kunnen laten weten zodat besproken had kunnen worden of het overgemaakte bedrag teruggestort had moeten worden of dat dit verrekend zou worden met toekomstig leefgeld. Het ligt in elk geval niet in de rede dat het aangevraagde bedrag door [verweerder01] contant zou worden opgenomen, door hem deels aan [naam04] zou worden verstrekt en deels in een voor iedereen toegankelijke map zou worden opgeborgen zonder dat [verweerder01] hier schriftelijk verantwoording – met daarbij in elk geval vermeld welke bedragen met welk doel waar precies waren opgeborgen – over zou afleggen. Toch is dat precies wat [verweerder01] gedaan heeft.
5.6.
Vervolgens valt niet in te zien waarom, als kennelijk het als eerste aangevraagde bedrag (nog) niet was uitgegeven aan de beoogde aankopen, op 2 januari 2023 opnieuw door [verweerder01] om geld (€ 1.420,-) is gevraagd bij de bewindvoerder, nu voor de inboedel van de slaapkamer van [naam04] . Deze aanvraag roept ook vragen op omdat – zoals ter zitting door Antes onbetwist gesteld – de kamer van [naam04] gemeubileerd is en uit niets blijkt dat er reden was voor de aanschaf van nieuwe meubels. Die meubels zijn vervolgens ook niet gekocht, althans daarvan is niet gebleken. Niettemin wordt op 31 januari 2023 door [verweerder01] wederom een bedrag aangevraagd (€ 1.000,-) voor onder meer slaapkamerartikelen. [verweerder01] heeft voor deze aanvraag ter zitting desgevraagd geen verklaring kunnen geven, anders dan ‘dat hij van plan was hierover het gesprek met [naam04] aan te gaan en nog niet zover was gekomen’. Waar het opgenomen geld aan is uitgegeven dan wel waar dit is gebleven is onbekend.
5.7.
Ook als niet zou komen vast te staan dat [verweerder01] het gepinde geld van [naam04] voor eigen doeleinden heeft aangewend, is zijn handelwijze zoals hiervoor omschreven naar het oordeel van de kantonrechter verwijtbaar. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft [verweerder01] immers bewerkstelligd dat geld van [naam04] , dat door [verweerder01] met een
specifiek doel was aangevraagd bij de bewindvoerder, daarvoor niet is gebruikt terwijl ook niet (meer) te traceren valt waar het geld dan wel aan is besteed en door wie. Het gaat in totaal om een fors bedrag in korte tijd. De kantonrechter rekent het [verweerder01] in dit verband ook zwaar aan dat hij, in strijd met de waarheid, in zijn e-mail van 31 januari 2023 (zie 2.11) aan de bewindvoerder schrijft dat [naam04] het bedrag van € 1.420,- onder begeleiding heeft besteed aan inboedel voor zijn kamer. [verweerder01] wist dat het geld hieraan niet was besteed en heeft daarmee de bewindvoerder bewust onjuist geïnformeerd en op het verkeerde been gezet. De bewindvoerder heeft op die onjuiste informatie van [verweerder01] vertrouwd. [verweerder01] had in zijn functie als persoonlijk begeleider van een kwetsbaar persoon als [naam04] anders kunnen en moeten handelen. Dit geldt ook als – zoals [verweerder01] heeft aangevoerd – op schrift gestelde werkafspraken over het pinnen van geld voor cliënten ontbreken. Ook zonder dergelijke werkafspraken moet het voor [verweerder01] duidelijk zijn geweest dat zijn handelwijze niet door de beugel kon.
5.8.
De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van [verweerder01] dat Antes geen objectief en zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd. Nadat Antes tijdens afwezigheid van [verweerder01] had vastgesteld dat er grote bedragen van de leefgeldrekening van [naam04] waren opgenomen zonder dat duidelijk was waar dat geld aan was besteed, heeft zij navraag gedaan bij de bewindvoerder van [naam04] en bij collega’s van [verweerder01] . [verweerder01] is op 2 maart 2023 uitgenodigd voor een gesprek om zijn kant van het verhaal te vertellen maar heeft, zonder dat hij daar op dat moment een reden voor heeft gegeven terwijl Antes daar wel om had gevraagd, aan deze uitnodiging geen gehoor gegeven. Anders dan [verweerder01] naar voren heeft gebracht, kan in zijn algemeenheid niet worden aangenomen dat op een werkgever de verplichting rust een derde partij (zoals een recherchebureau) in te schakelen op het moment dat er een vermoeden bestaat dat sprake is van onregelmatigheden.
5.9.
Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van verwijtbaar handelen van [verweerder01] , zodanig dat van Antes in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Herplaatsing van [verweerder01] binnen een redelijke termijn ligt niet in de rede (artikel 7:669 lid 1 BW). Van omstandigheden waarop een opzegverbod betrekking heeft is niet gebleken.
Ernstig verwijtbaar handelen door [verweerder01]
5.10.
Vervolgens ligt ter beoordeling voor de vraag of het gedrag van [verweerder01] ook
ernstigverwijtbaar is, als gevolg waarvan hij zijn recht op een transitievergoeding verliest (artikel 7:673 lid 7 sub c BW) en de arbeidsovereenkomst direct kan worden ontbonden (artikel 7:671b lid 9 onderdeel b BW).
5.11.
De kantonrechter stelt voorop dat uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak volgt een werknemer zijn recht op een transitievergoeding alleen kan kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Bij de beoordeling of deze uitzonderingsgrond van toepassing is, moeten worden betrokken de omstandigheden van het geval voor zover deze van invloed zijn op de verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van de werknemer dat tot het ontslag heeft geleid (HR 24 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:950). In de parlementaire geschiedenis bij de Wet werk en zekerheid wordt ‘de werknemer maakt zich schuldig aan diefstal, verduistering bedrog e.d.’ als voorbeeld van ernstig verwijtbaar handelen gegeven.
5.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter is in dit geval sprake van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerder01] . Verwezen wordt naar het hiervoor overwogene ten aanzien van de beoordeling van de e-grond. Door het handelen van [verweerder01] is een kwetsbare, afhankelijke cliënt van Antes een groot geldbedrag kwijt geraakt, hetgeen [verweerder01] ernstig te verwijten valt. [verweerder01] was zich bewust of had zich in ieder geval bewust moeten zijn van het onoorbare karakter van zijn handelen. Voor zover [verweerder01] stelt dat Antes hem eerst had moeten waarschuwen, volgt de kantonrechter dit verweer niet. Een algemene verplichting een werknemer eerst te waarschuwen voordat een ontbindingsverzoek wordt ingediend is er niet. In dit geval zijn de gedragingen van [verweerder01] (en de consequenties daarvan) te ernstig om aan te nemen dat met een waarschuwing zou moeten worden volstaan. Bovendien is [verweerder01] door Antes eerder gewaarschuwd ten aanzien van het privégebruik van de afdelingspas. [verweerder01] heeft dat toen erkend en aan Antes het door hem gepinde geld terug betaald. Met andere woorden: [verweerder01] was een gewaarschuwd man.
5.13.
De conclusie is dat [verweerder01] geen recht heeft op de transitievergoeding. De arbeidsovereenkomst zal met ingang van morgen worden ontbonden.
Proceskosten
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerder01] omdat hij (in overwegende mate) in het ongelijk is gesteld. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Antes tot vandaag vast op € 128,00 aan griffierecht en € 793,00 aan salaris voor de gemachtigde.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 23 mei 2023;
6.2.
veroordeelt [verweerder01] tot betaling van de proceskosten aan Antes, die de kantonrechter aan de kant van Antes tot en met vandaag vaststelt op € 921,00;
6.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
44483