In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Maasdelta Groep (MDG) en een huurder, aangeduid als [gedaagde01]. De huurder woont sinds 16 april 2020 in een woning die op 21 december 2022 door de politie is doorzocht in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Tijdens deze doorzoeking zijn er verdovende middelen, waaronder hennep, hasj, XTC-pillen en munitie aangetroffen. Naar aanleiding hiervan heeft de burgemeester de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet gesloten, wat de verhuurder, Maasdelta, heeft doen besluiten de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Maasdelta vorderde in kort geding de ontruiming van de woning, stellende dat de huurder geen recht of titel meer had om in de woning te verblijven.
De kantonrechter heeft de vordering van Maasdelta afgewezen. De rechter oordeelde dat de belangen van de huurder zwaarder wegen dan die van de verhuurder. Er was onvoldoende bewijs dat de huurder op de hoogte was van de aangetroffen drugs en dat zij betrokken was bij de drugshandel. De kantonrechter concludeerde dat de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst in deze omstandigheden onaanvaardbaar was. Ook de subsidiaire grondslag van tekortkomingen in de nakoming van de huurovereenkomst werd afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat de woning niet als woonruimte werd gebruikt en er geen overlast was voor omwonenden. De proceskosten werden toegewezen aan de huurder, aangezien Maasdelta ongelijk kreeg in deze procedure.