ECLI:NL:RBROT:2023:4775
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waardebepaling van onroerende zaken in Rotterdam
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 8 juni 2023, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de waardebepaling van onroerende zaken voor het belastingjaar 2021. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. S. van der Vlegel, die de WOZ-waarden van twee woningen in [plaatsnaam 2] had vastgesteld op respectievelijk € 103.000,- en € 158.000,-. Eiser betwist deze waardes en stelt dat de werkelijke waarden lager zijn, namelijk € 87.000,- voor de eerste woning en € 121.000,- voor de tweede woning. De rechtbank heeft de beroepen gezamenlijk behandeld op 24 maart 2023.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar in eerste instantie de waardes niet voldoende heeft gemotiveerd, maar dat hij later, tijdens de zitting, voldoende bewijs heeft geleverd dat de waardes niet te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de onroerende zaken en de vergelijkingsobjecten. Eiser heeft ook verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank is toegewezen tot een bedrag van € 500,-. Daarnaast is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.674,-.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de vaststelling van WOZ-waarden en de mogelijkheid voor eisers om schadevergoeding te vragen bij overschrijding van de redelijke termijn in bestuursprocedures.