ECLI:NL:RBROT:2023:4696

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
ROT 21/3711
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot naheffingsaanslag parkeerbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen die op 24 maart 2021 door de verweerder is opgelegd, met een totaalbedrag van € 67,86. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 1 juni 2021. Vervolgens heeft de verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit. Op 27 februari 2023 heeft de verweerder de naheffingsaanslag vernietigd, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De verweerder heeft aangegeven bereid te zijn om het griffierecht en de kosten voor het indienen van het beroepschrift te vergoeden. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op vergoeding van de kosten voor het opstellen van het beroepschrift, maar niet voor de voorbereidingskosten van de zitting, omdat deze niet zijn opgenomen in de limitatieve opsomming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

De rechtbank heeft de kosten voor de rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 en heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat de verweerder verplicht is om het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3711

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker,

(gemachtigde: drs. B. Gangadin),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. D. El Manouzi).

Procesverloop

In het besluit van 24 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 67,86, bestaande uit € 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer] ).
In het besluit van 1 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met de brief van 27 februari 2023 heeft verweerder de naheffingsaanslag vernietigd.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld bereid te zijn het griffierecht en de kosten voor het indienen van het beroepschrift te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoeker heeft verklaard dat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan zijn bezwaar.
4. De rechtbank constateert dat de gemachtigde van verzoeker in de bezwaarfase nog niet bij de procedure betrokken was. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
5.1.
Verzoeker heeft gevraagd verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Dit zijn zowel de kosten voor het opstellen van een beroepschrift, als voor het verrichten van voorbereidend werk voor de geplande zitting van 10 maart 2023. Omdat verweerder pas laat de naheffingsaanslag heeft vernietigd, moeten de kosten voor het voorbereidende werk voor de zitting worden vergoed.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten voor het voorbereiden van de zitting niet voor vergoeding in aanmerking komen. In de bijlage bij het Bpb is een limitatieve opsomming gegeven van de proceshandelingen waarvoor een forfaitaire vergoeding kan worden toegekend. Daarbij is niet voorzien in een vergoeding voor het voorbereiden van een zitting door een rechtsbijstandsverlener. Het standpunt van verzoeker dat verweerder niet tijdig het verzoek heeft gedaan om het voorstel in te trekken, kan niet tot een ander oordeel leiden. De limitatieve opsomming van het Bpb voorziet namelijk niet in deze omstandigheid. De verwijzing van verzoeker naar de uitspraak van de Hoge Raad van 30 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1338) maakt dit ook niet anders omdat die uitspraak, in tegenstelling tot onderhavige zaak, over verletkosten gaat.
5.3.
Het verzoek om de kosten voor het opstellen van het beroepschrift wordt wel als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in deze kosten. De rechtbank stelt op grond van het Bpb de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 0,5).
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.