ECLI:NL:RBROT:2023:4591

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
C/10/640104 / HA ZA 22-489
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Mededingingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijd van relatiebeding met mededingingsrecht en terugbetaling van geldlening

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 17 mei 2023, heeft eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.P.H. Leijnse, een vordering ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder Lightning Holding B.V. en Thunder Trading B.V. De vorderingen van eiseres zijn gericht op de nietigheid van bepaalde bepalingen in de Participatie- en Aandeelhoudersovereenkomst (PAO) op grond van mededingingsrecht, alsook op het vaststellen van de opeisbaarheid van een geldlening aan Thunder Trading. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres onvoldoende onderbouwing heeft geleverd voor haar stellingen omtrent de strijdigheid van het relatiebeding met het mededingingsrecht. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond wat de relevante markt(en) zijn en welke partijen daar actief zijn, waardoor de vordering op dit punt wordt afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering tot terugbetaling van de geldlening niet toewijsbaar is, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat Thunder Trading verplicht is om de lening sneller af te lossen dan is overeengekomen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.872,-, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/640104 / HA ZA 22-489
Vonnis van 17 mei 2023
in de zaak van
[naam eiseres],
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. B.P.H. Leijnse te Rotterdam,
tegen

1..LIGHTNING HOLDING B.V.,

gevestigd te Weesp,
2.
[naam gedaagde 2],
gevestigd te Reeuwijk,
3.
[naam gedaagde 3],
wonende te Lochem,
4.
[naam gedaagde 4],
wonende te Lome (Togo),
5.
THUNDER TRADING B.V.,
gevestigd te Weesp,
6.
CENTURY PRODUCTS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. W.G. Reddingius te Rotterdam.
Eiseres wordt hierna [naam eiseres] genoemd en haar bestuurder wordt hierna [naam] genoemd. Gedaagde 1 wordt hierna Lightning Holding genoemd, gedaagde 5 wordt hierna Thunder Trading genoemd en gedaagde 6 wordt hierna Century Products genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 9 november 2022 (hierna: het vonnis in incident) en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de akte houdende eiswijziging;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de brief van 31 maart 2023 van [naam eiseres] , met producties;
- de spreekaantekeningen van [naam eiseres] voor de mondelinge behandeling op 11 april 2023.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Voor een feitenoverzicht wordt verwezen naar rubriek 2 van het vonnis in incident. In aanvulling daarop stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
2.2.
Op 2 december 2022 heeft de daartoe aangezochte deskundige (zie 2.13 van het vonnis in incident) de waarde van de aandelen van [naam eiseres] in Thunder Trading vastgesteld op € 202.600,-. Op 14 december 2022 heeft [naam eiseres] deze aandelen overgedragen aan Lightning Holding. Op 15 december 2022 heeft [naam eiseres] het door de deskundige vastgestelde bedrag ontvangen. [naam eiseres] heeft zich het recht voorbehouden op een aanvulling van de koopprijs.
2.3.
De in artikel 4 van de leningsovereenkomst bedoelde schuld van Thunder Trading en Century Products aan de bank (zie 2.8 van het vonnis in incident) is afgelost. Vanaf januari 2023 wordt afgelost op de door [naam eiseres] aan Thunder Trading verstrekte geldlening. Het door gedaagden bij conclusie van antwoord overgelegde schema voorziet erin dat deze lening en de verschuldigde rente in 48 maandelijkse termijnen worden afgelost/betaald.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert na eiswijziging dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart
primairdat de afspraken die zijn neergelegd in artikel 26.1 van de Participatie- en Aandeelhoudersovereenkomst (hierna: PAO; zie 2.7 van het vonnis in incident) op grond van artikel 6 Mededingingswet (hierna: Mw) verboden en dus nietig zijn,
subsidiairdat [naam eiseres] en [naam] niet gebonden zijn aan artikel 26.1, aanhef en onder a, c en d PAO en aan artikel 26.3 PAO;
het tijdstip van de opeisbaarheid van de schuld van Thunder Trading aan [naam eiseres] zodanig nader bepaalt dat integrale aflossing en betaling van rente dient plaats te vinden voor het einde van het tweede kwartaal van 2023 of op een door de rechtbank te bepalen datum en voorwaarde;
gedaagden veroordeelt in de kosten van het geding, met inbegrip van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als niet binnen een door de rechtbank te bepalen termijn aan deze veroordeling wordt voldaan.
3.2.
Aan vordering 1
primairlegt [naam eiseres] artikel 6 Mw ten grondslag. Artikel 26.1 PAO heeft een mededingingsbeperkende strekking en kan de handel tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden, zodat deze bepaling nietig is.
Aan vordering 1
subsidiairlegt [naam eiseres] artikel 6:248 lid 2 BW ten grondslag. Gelet op de gehele gang van zaken zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om [naam eiseres] en [naam] gebonden te achten aan artikel 26.1 en 26.3 PAO.
Aan vordering 2 legt [naam eiseres] artikel 7:129f BW ten grondslag. [naam eiseres] heeft er recht op en belang bij dat haar geldlening aan Thunder Trading zo spoedig mogelijk wordt afgelost. Gedaagden hebben niet onderbouwd dat het niet mogelijk zou zijn om deze lening eerder af te lossen dan zij zeggen van plan te zijn.
3.3.
Gedaagden vragen de rechtbank om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen af te wijzen en [naam eiseres] te veroordelen in de proceskosten, vanaf de veertiende dag na het vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Gedaagden wijzen erop dat zij [naam eiseres] en [naam] hebben ontslagen uit hun verplichtingen op grond van artikel 26.1, aanhef en onder a PAO. Er geldt dus geen concurrentiebeding meer. Gedaagden betwisten dat het relatiebeding van artikel 26.1, aanhef en onder c en d PAO een mededingingsbeperkende strekking heeft. Bovendien is artikel 6 Mw gelet op artikel 7 lid 2 van deze wet niet van toepassing. Dit betekent volgens gedaagden dat vordering 1
primairniet toewijsbaar is. Hetzelfde geldt voor vordering 1
subsidiair.De hoofdregel is dat partijen zich houden aan hun afspraken en er is geen reden om daarvan af te wijken.
In reactie op vordering 2 voeren gedaagden allereerst aan dat artikel 7:129f BW hier niet van toepassing is, omdat in de leningsovereenkomst al is bepaald wanneer er afgelost zal worden. Thunder Trading is na het aflossen van de schuld aan de bank begonnen met het aflossen van de lening aan [naam eiseres] , waarbij zij zich houdt aan de leningsovereenkomst. Er is vooralsnog geen mogelijkheid om sneller af te lossen en daartoe zijn gedaagden ook niet verplicht.
3.5.
Op de relevante stellingen van partijen wordt hierna verder ingegaan.

4..De beoordeling

Het concurrentiebeding

4.1.
Gedaagden hebben onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig meegedeeld dat zij [naam eiseres] en [naam] niet zullen houden aan het concurrentiebeding dat is overeengekomen in artikel 26.1, aanhef en onder a van de PAO (vergelijk 2.14 van het vonnis in incident). [naam eiseres] en [naam] hebben in zoverre geen belang meer bij hun eerste vordering. Vordering 1 wordt dan ook afgewezen voor zover die ziet op het concurrentiebeding.
Het relatiebeding
4.2.
Het is op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv aan [naam eiseres] om de feiten te stellen die tot de conclusie kunnen leiden dat het in artikel 26.1, aanhef en onder c en d PAO overeengekomen relatiebeding in strijd is met het mededingingsrecht en om deze feiten bij gemotiveerde betwisting te bewijzen.
4.3.
[naam eiseres] heeft niet voldaan aan haar stelplicht. Om te kunnen beoordelen of het relatiebeding in strijd is met het mededingingsrecht, is het onder meer nodig om vast te stellen wat de relevante markt(en) is/zijn en welke partijen actief zijn op die markt(en). Het dossier bevat hierover in wezen niet meer informatie dan dat Century Products merkartikelen en houdbare voedingsmiddelen exporteert naar Afrika. Welke artikelen en voedingsmiddelen dit concreet zijn, tot welke markt(en) deze producten behoren, welke spelers er op deze markt(en) zijn en of geheel Afrika in dit verband tot dezelfde markt(en) moet worden gerekend, zijn stuk voor stuk vragen waarop het antwoord niet bekend is. Ter zitting heeft [naam eiseres] desgevraagd verklaard dat het bijzonder lastig is om de relevante markt(en) af te bakenen. Dat kan zo zijn, maar door in dit verband niets te stellen, is het niet mogelijk om het relatiebeding te toetsen aan het mededingingsrecht. Dit komt voor risico van [naam eiseres] als de partij op wie in dit verband de stelplicht rust. De conclusie is dat wegens het ontbreken van een feitelijke onderbouwing niet is komen vast te staan dat het relatiebeding in strijd is met het mededingingsrecht.
De overige bedingen van artikel 26,1 PAO
4.4.
Vordering 1
primairheeft naar de letter ook betrekking op onderdeel b, e en f van artikel 26.1 PAO. Hierover heeft [naam eiseres] niets gesteld. Ook hier geldt dat de feitelijke informatie ontbreekt die nodig is om te kunnen beoordelen of sprake is van strijd met het mededingingsrecht.
Conclusie vordering 1 primair
4.5.
Gelet op het voorgaande wordt vordering 1
primairafgewezen.
Vordering 1 subsidiair
4.6.
Aan vordering 1
subsidiairlegt [naam eiseres] ten grondslag dat het naar maatstaven van redelijk en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om haar aan het relatiebeding te houden. Daartoe wijst zij op het geheel van feiten en omstandigheden dat heeft geleid tot de PAO en op de gang van zaken daarna.
4.7.
Gedaagden benadrukken terecht dat het uitgangspunt in het contractenrecht is dat partijen zich moeten houden aan de afspraken die zij zelf hebben gemaakt. Een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW kan daarom slechts onder bijzondere omstandigheden slagen. Nog daargelaten dat [naam eiseres] geen vordering heeft ingesteld tot vernietiging of ontbinding van artikel 26 PAO, bevat haar betoog geen aanknopingspunten die tot de conclusie kunnen leiden dat het onaanvaardbaar zou zijn om haar en [naam] aan de gemaakte afspraken te houden. Het kan zo zijn dat [naam eiseres] en [naam] zich overvallen voelden door de gang van zaken, maar dan nog hebben zij er zelf voor gekozen om partij te worden bij de PAO. De stelling dat zij dit hebben gedaan uit loyaliteit aan [naam gedaagde 2] wijst in de richting van een bewuste keuze. [naam eiseres] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat zij geen andere keuze had of dat het relatiebeding (evident) onredelijk is. Daarbij is van belang dat [naam] heeft verklaard dat hij niet langer de ambitie heeft om op dezelfde markt(en) actief te worden als Century Products. Dat [naam] in het kader van de werkzaamheden voor zijn nieuwe werkgever in contact zou kunnen komen met klanten en leveranciers van Century Products en dat hij niet afhankelijk wil zijn van toestemming daarvoor van gedaagden leidt niet tot een geslaagd beroep op artikel 6:248 lid 2 BW. [naam eiseres] heeft onvoldoende duidelijk gemaakt om welke klanten en leveranciers het zou kunnen gaan, waarom het voor haar onredelijk bezwarend zou zijn om toestemming te vragen aan gedaagden en waarom gedaagden die toestemming zouden weigeren, ook al stelt [naam eiseres] zelf dat geen sprake is van concurrerende activiteiten. Gelet op het voorgaande en omdat gedaagden een redelijk belang hebben bij een prikkel tot nakoming van het relatiebeding, bestaat evenmin grond voor het oordeel dat artikel 26.3 PAO op grond van artikel 6:248 lid 2 BW buiten toepassing moet blijven.
4.8.
Ook vordering 1
subsidiairwordt dan ook afgewezen.
De terugbetaling van de geldlening
4.9.
Op grond van artikel 7:129f BW kan de rechter, indien is overeengekomen dat een lener de geleende geldsom terug zal betalen wanneer hij daartoe in staat zal zijn, naar gelang van de omstandigheden het tijdstip van de opeisbaarheid nader bepalen.
4.10.
In het midden kan blijven of gedaagden terecht aanvoeren dat artikel 7:129f BW hier niet van toepassing is. De rechtbank moet op grond van artikel 25 Rv ambtshalve de rechtsgronden aanvullen en in het betoog van [naam eiseres] ligt mede besloten dat gedaagden onrechtmatig handelen door de lening niet sneller af te lossen.
4.11.
Daargelaten dat niet zonder meer valt in te zien waarom deze vordering is ingesteld tegen alle gedaagden en niet alleen tegen Thunder Trading, is er geen grond voor toewijzing van deze vordering. Gedaagden wijzen erop dat artikel 4 van de leningsovereenkomst wordt nageleefd doordat Thunder Trading na aflossing van de schuld aan de bank is begonnen met aflossen aan [naam eiseres] . [naam eiseres] heeft niet gemotiveerd gesteld dat de schuld aan de bank eerder afgelost had moeten worden. Evenmin heeft zij voldoende gemotiveerd gesteld dat Thunder Trading op grond van de leningsovereenkomst of op een andere grondslag gehouden is om de lening sneller af te lossen dan zij nu doet. De stelling van [naam eiseres] dat tijdens de zitting van het hof in de ontslagzaak is toegezegd dat haar vordering met voorrang zal worden afgelost kan haar niet baten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gedaagden tijdens de zitting in de onderhavige procedure hebben opgemerkt dat zij gelet op het hoge rentepercentage zeker sneller zouden aflossen als dat mogelijk was en dat de vordering van [naam eiseres] feitelijk met voorrang wordt afgelost, omdat [naam eiseres] de enige partij is aan wie op dit moment wordt afgelost. In aanmerking genomen dat [naam eiseres] eind 2022 ruim € 200.000,- heeft ontvangen (zie 2.2), dat zij in de periode van januari 2023 tot en met december 2026 maandelijks in beginsel een bedrag variërend tussen bijna € 6.300,- en bijna € 8.000,- aan aflossing en rente zal ontvangen (productie 3 bij de conclusie van antwoord) en dat [naam] een nieuwe baan heeft gevonden, valt evenmin in te zien dat de financiële belangen van [naam eiseres] vorderen dat Thunder Trading de geldlening sneller aflost dan waartoe zij op grond van de leningsovereenkomst gehouden is.
4.12.
Vordering 2 wordt dan ook afgewezen.
Kosten
4.13.
[naam eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van gedaagden tot op heden vastgesteld op:
- griffierecht € 676,-
- salaris advocaat
€ 1.196,-(2 punten x tarief II (€ 598,-))
Totaal € 1.872,-
4.14.
Dat gedaagden [naam eiseres] pas na dagvaarding hebben meegedeeld [naam eiseres] en [naam] niet te zullen houden aan het concurrentiebeding, is anders dan [naam eiseres] stelt geen reden om haar niet in de proceskosten te veroordelen. De betreffende mededeling is gedaan (kort) voordat gedaagden het griffierecht hebben voldaan en ruimschoots voor de conclusie van antwoord en de zitting. [naam eiseres] heeft de procedure na deze mededeling voortgezet en daarna hebben gedaagden de betreffende kosten gemaakt.
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na dit vonnis. De kostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.16.
Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), overweging 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [naam eiseres] in de kosten van het geding, aan de kant van gedaagden tot op heden vastgesteld op € 1.872,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. van der Waal, griffier. Het is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.
3194/1451