ECLI:NL:RBROT:2023:4554

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
C/10/650892 / FA RK 23-224
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarigen en vaststelling zorgregeling

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 30 mei 2023, is het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met de minderjarigen naar [plaats 1] afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de noodzaak voor de verhuizing onvoldoende is onderbouwd. De vrouw heeft een baan aangenomen in [plaats 1], maar de rechtbank stelt vast dat zij ook eerder in [plaats 2] werkte en de reistijd niet significant is veranderd. De vrouw heeft niet aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die de verhuizing noodzakelijk maken. Daarnaast is de rechtbank van mening dat de vrouw de verhuizing niet voldoende doordacht en voorbereid heeft. De gevolgen voor de minderjarigen, die geworteld zijn in [plaats 2], zijn te ingrijpend en de continuïteit van hun zorg en opvoeding zou in het gedrang komen.

De rechtbank heeft ook de zorgregeling beoordeeld. De vrouw verzocht om een zorgregeling waarbij de minderjarigen om de week bij haar verblijven, maar de rechtbank wijst dit verzoek af. De huidige co-ouderschapsregeling, waarbij de minderjarigen om de week bij de man en de vrouw verblijven, wordt voortgezet. De rechtbank benadrukt het belang van onbelast contact tussen de minderjarigen en beide ouders, wat in gevaar zou komen bij de verhuizing. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Tegen deze beschikking kan binnen drie maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/650892 / FA RK 23-224
Beschikking van 30 mei 2023 over vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a BW en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. C.K. Visser te Oud-Beijerland,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. A.H.M. Mallant te 's-Hertogenbosch.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 11 januari 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 28 april 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 11 mei 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam 3] .
Op verzoek van partijen is aan hun mediator, [naam 4] , toestemming verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum 1] gehuwd te [plaats 1] , maar zijn voornemens te gaan scheiden.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats 1] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats 2] ;
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2018 te [geboorteplaats 3] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
Partijen oefenen de zorg over de minderjarigen vanaf [datum 2] uit op basis van een co-ouderschapsregeling, waarbij de man de ene week en de vrouw de andere week bij de minderjarigen in de echtelijke woning in [plaats 2] verblijft (birdnesting).

3..De beoordeling

3.1.
Verzoek tot verhuizing
3.1.1.
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar [plaats 1] te verhuizen.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van het verzochte. Indien het verzoek wordt toegewezen verzoekt de man het verzoek niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.1.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
3.1.4.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de leeftijd van de minderjarige en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen.
3.1.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank begrijpt de wens van de vrouw, die zich eenzaam en ongelukkig voelt in [plaats 2], om terug naar [plaats 1] te verhuizen zodat zij dichter bij haar familie en vrienden woont. De noodzaak voor een verhuizing naar [plaats 1] vindt de rechtbank echter onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft per [datum 2] een baan aangenomen bij haar voormalig werkgever [naam bedrijf] in [plaats 1] . Volgens haar is de noodzaak om te verhuizen onder meer gelegen in een verkorting van de reistijd. Gebleken is echter dat de vrouw ook bij [naam bedrijf] werkte toen zij nog in [plaats 2] woonde. In die periode had zij dus ook dezelfde reistijd. Door de baan in [plaats 1] aan te nemen heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank bewust gekozen voor een grotere woon-werkafstand. De vrouw stelt daarnaast dat zij het aanbod bij [naam bedrijf] niet kon weigeren door het aanzienlijk hogere brutosalaris ten opzichte van haar vorige baan, waardoor zij nu wel in staat zou zijn een woning te kopen voor zichzelf en de minderjarigen in [plaats 1]. De vrouw stelt daartoe ook dat de woningen in [plaats 1] goedkoper zijn dan die in [plaats 2] en dat het voor haar financieel niet mogelijk is om woonruimte in [plaats 2] te krijgen. Zij heeft deze stellingen echter na de betwisting door de man in het geheel niet nader gemotiveerd, laat staan met stukken onderbouwd. Bovendien heeft de vrouw de rechtbank desgevraagd laten weten dat zij niet heeft gezocht naar een baan in de buurt van [plaats 2], terwijl de man gemotiveerd heeft gesteld en onderbouwd dat daar wel voldoende mogelijkheden toe zijn. De rechtbank kan zich voorstellen dat de vrouw, zoals door haar aangevoerd, graag een netwerk om zich heen wil hebben bestaande uit haar eigen familie en vrienden, maar niet is gebleken van zodanige bijzondere omstandigheden dat het hebben van een dergelijk netwerk in haar directe omgeving in het licht van de overige omstandigheden de door de vrouw gewenste verhuizing noodzakelijk maken. Hierdoor ontbreekt de gestelde noodzaak voor de verhuizing.
3.1.6.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de verhuizing niet voldoende doordacht en voorbereid heeft. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat partijen ook de mogelijkheid hebben bekeken om in een van de plaatsen tussen [plaats 2] en [plaats 1] in te wonen. Hiermee lijkt het de vrouw er vooral om te doen te zijn om [plaats 2] te kunnen verlaten en dus niet zozeer om naar [plaats 1] te verhuizen. Daarnaast acht de rechtbank de stelling van de vrouw dat ze geen buitenschoolse opvang nodig heeft en de kinderen dus zelf tijdens werkdagen zal opvangen, onvoldoende doordacht. De vrouw werkt 36 uur per week verdeeld over 4 dagen. Het is niet realistisch om thuis te kunnen werken met drie jonge kinderen die na schooltijd ook regelmatig naar afspraken moeten zoals zwemles, logopedie en sport, welke verantwoordelijkheid volledig bij de vrouw komt te liggen na een verhuizing.
3.1.7.
Beide partijen wensen de zorg voor de minderjarigen op basis van een co-ouderschapsregeling voort te zetten, maar dat is alleen mogelijk als partijen bij elkaar in de buurt wonen. De man is vanwege de toename van zijn woon-werkafstand niet bereid om, zoals de vrouw wenst, mee te verhuizen naar [plaats 1]. De vrouw gaat met de gedachte dat de man ook mee kan verhuizen naar [plaats 1], zodat het co-ouderschap vanuit daar kan worden gerealiseerd, voorbij aan het belang van de man, maar ook het belang van de minderjarigen. De minderjarigen zijn inmiddels in [plaats 2] geworteld en hebben daar hun vriendjes. Een verhuizing naar [plaats 1] betekent dat de minderjarigen afscheid moeten nemen van het leven dat zij kennen. [plaats 1] is volgens de vrouw voor de minderjarigen een vertrouwde omgeving is, maar alleen de minderjarige [minderjarige 1] zal gezien haar leeftijd ten tijde van de verhuizing naar [plaats 2] nog herinneringen hebben aan haar oude woonplaats. Dat geldt dus niet voor de jongere kinderen. Zij zouden van school en opvang moeten wisselen en verliezen daarmee ook hun eigen netwerk van vriendjes en juffen. De vrouw lijkt met de wens om te verhuizen naar [plaats 1] haar eigen belang meer aandacht te geven en daarbij te weinig oog te hebben voor de veranderingen die de verzochte verhuizing mee zal brengen voor de kinderen en de man. Hierbij weegt de rechtbank mee dat de vrouw met een co-ouderschap in [plaats 2] voldoende gelegenheid heeft om tijd met haar familie en vrienden in [plaats 1] door te brengen in de week dat zij niet de zorg voor de minderjarigen draagt. De rechtbank acht het daarbij – evenals de raad – in het belang van de minderjarigen dat zij onbelast contact kunnen hebben met hun beide ouders en dat onbelaste contact komt met een verhuizing naar [plaats 1] in het gedrang. De verhuizing zou namelijk aanzienlijke consequenties hebben in de vorm van vermindering van het contact tussen de man en de minderjarigen, die dan zijn aangewezen op een uitgebreide weekendregeling. Contact dat op generlei wijze gecompenseerd kan worden.
3.1.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, in overeenstemming met het advies van de raad, van oordeel dat de stellingen die de vrouw aanvoert, de ingrijpende gevolgen van een verhuizing, waarbij de minderjarigen uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald, niet rechtvaardigen. Het belang van de vrouw om met de minderjarigen naar [plaats 1] te verhuizen acht de rechtbank onvoldoende zwaarwegend. Daarom zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar [plaats 1] te verhuizen afwijzen.
3.2.
Zorgregeling
3.2.1.
De vrouw verzoekt een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen, als volgt:
-
primair, in het geval de man bereid is eveneens naar [plaats 1] te verhuizen:
 een zorgregeling te bepalen waarbij de minderjarigen de ene week van zondag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de vrouw verblijven en de andere week van zondag 18:00 uur tot zondag 18:00 uur bij de man;
 waarbij alle schoolvakanties, wettelijke feestdagen en andere bijzondere dagen tussen partijen in onderling overleg worden verdeeld, in beginsel ieder de helft;
 en waarbij de verjaardagen van de minderjarigen worden gevierd bij de ouder waar het jarige kind op dat moment volgens de zorgregeling verblijft en partijen in onderling afspreken of de kinderen verjaardagen van familieleden zoals opa's en oma's mogen bijwonen;
-
subsidiair, in het geval de man niet bereid is eveneens naar [plaats 1] te verhuizen:

als basisregeling: de minderjarigen verblijven alle doordeweekse dagen bij de vrouw en gedurende één weekend per vier weken, de minderjarigen verblijven gedurende drie weekenden per vier weken bij de man van vrijdag uit school tot zondag 18:00 uur, waarbij de man de kinderen derhalve op vrijdag van school haalt en de vrouw de kinderen op zondag om 18:00 uur bij de man thuis terugbrengt;

alsmede als vakantieregeling: de minderjarigen verblijven gedurende acht weken per jaar bij de man, te weten drie weken zomervakantie, twee weken meivakantie, één week voorjaarsvakantie, één week herfstvakantie en één week kerstvakantie, alsmede alle jaarlijkse studiedagen van de minderjarigen;

alsmede als feestdagenregeling en bijzondere dagenregeling: partijen verdelen deze dagen in onderling overleg, in beginsel ieder de helft, de verjaardagen van de minderjarigen worden gevierd bij de ouder waar het jarige kind op dat moment volgens de zorgregeling verblijft en partijen in onderling afspreken of de minderjarigen verjaardagen van familieleden zoals opa's en oma's mogen bijwonen.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek een zorgregeling vast te stellen als volgt:
  • primair, de minderjarigen verblijven de ene week in de veertien dagen bij de man alsmede de andere week bij de vrouw, met als wisselmoment vrijdag om 18:30 uur;
  • subsidiair, in het geval de vrouw zonder de minderjarigen naar [plaats 1] verhuist, een zorgregeling te bepalen waarbij de minderjarigen een weekend in de veertien dagen bij de vrouw verblijven van vrijdag uit school tot zondag 19:00 uur, waarbij de minderjarigen op vrijdag door de man naar de vrouw worden gebracht en de vrouw de minderjarigen op zondag 19:00 uur naar de man brengt;
  • alsmede bij wijze van
 de minderjarigen verblijven drie van de vier weekenden per maand bij de man van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur, waarbij de vrouw verantwoordelijk is voor het halen en brengen van de kinderen van/naar vader op alle wisselmomenten.
3.2.3.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.2.4.
Omdat het verzoek van de vrouw voor vervangende toestemming om met de minderjarigen naar [plaats 1] te verhuizen zal worden afgewezen, zal het verzoek van de vrouw om een zorgregeling vast te stellen eveneens worden afgewezen. De vrouw heeft aangegeven bij afwijzing van haar verzoek in [plaats 2] te blijven wonen. De rechtbank acht het daarom in het belang van de minderjarigen dat de huidige co-ouderschapsregeling die partijen op dit moment uitvoeren, wordt voortgezet zodat de rechtbank het zelfstandige primaire verzoek van de man zal toewijzen, met dien verstande dat partijen in onderling overleg, eventueel in mediation, het wisselmoment zullen bepalen. De rechtbank acht zich namelijk onvoldoende voorgelicht daarover op dit moment een beslissing te nemen.
3.2.5.
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank op dat de man niet heeft verzocht een regeling voor de vakanties en feestdagen vast te stellen. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg, eventueel eveneens in mediaton, daarvoor een regeling zullen treffen.
3.3.
Ingetrokken verzoek
3.3.1.
De vrouw heeft haar verzoek ten aanzien van het verlenen van vervangende toestemming om de minderjarigen in te schrijven op [naam school] , gevestigd te [plaats 1] , ingetrokken. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
3.4.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst af het verzoek van de vrouw voor het verlenen van vervangende toestemming om met de minderjarigen te verhuizen naar [plaats 1];
4.2.
stelt vast dat de minderjarigen in het kader van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw verblijven, waarbij het wisselmoment in onderling overleg bepaald zal worden;
4.3.
wijst af het verzoek van de vrouw voor het verlenen van vervangende toestemming om de minderjarigen in te schrijven op [naam school] , gevestigd te [plaats 1] ;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. D.Y.A. van Meersbergen en mr. K.C.J.M. Hageraats-Bouwens, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C. Vogel op 30 mei 2023.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.