In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser01] en [gedaagde01]. [eiser01] heeft [gedaagde01] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van een geweldsmisdrijf gepleegd door [gedaagde01] op 2 maart 2017, waarbij [eiser01] door een kogel in zijn voet is geraakt. [gedaagde01] was eerder strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en een schadevergoeding van € 5.568,94 aan [eiser01]. In de civiele procedure vorderde [eiser01] een verklaring voor recht dat [gedaagde01] onrechtmatig heeft gehandeld en vergoeding van de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser01] voldoende belang heeft bij zijn vorderingen, ondanks de eerdere strafrechtelijke veroordeling van [gedaagde01]. De rechtbank oordeelde dat de onrechtmatigheid van het handelen van [gedaagde01] vaststaat en dat [eiser01] recht heeft op een verklaring voor recht. Tevens is de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [eiser01] meer schade heeft geleden dan het bedrag dat door de strafrechter is toegewezen, en heeft zij daarom de verwijzing naar de schadestaatprocedure toegewezen.
De rechtbank heeft [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van de schade die [eiser01] heeft geleden en nog zal lijden, en heeft de proceskosten aan de zijde van [eiser01] begroot op € 1.409,43, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.