ECLI:NL:RBROT:2023:4524

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
10/276839-22/ TUL VV: 10/661163-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne met bijkomende straf en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straf

Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk ongeveer 12,5 kilogram heroïne aanwezig had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en heeft daarnaast een geldbedrag van € 17.760,= verbeurd verklaard. De verdachte was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en bevond zich ten tijde van de zitting in voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft de recidive van de verdachte meegewogen als strafverhogende omstandigheid, maar ook rekening gehouden met de eerder opgelegde voorwaardelijke straf van 180 dagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis tot 16 mei 2023 voortgezet en deze daarna opgeheven. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de handel in heroïne op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/276839-22
Parketnummer vordering TUL VV: 10/661163-17
Datum uitspraak: 2 mei 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1976,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. de Jong heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde (ten aanzien van een hoeveelheid heroïne van ruim 12.561 gram, met vrijspraak voor het overige);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel (gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen) in de zaak met parketnummer 10/661163-17;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring feit 1
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 oktober 2022 te Rotterdam,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12,5 kilogram, heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ruim 12 kilo heroïne.
Heroïne is zeer schadelijk voor de gezondheid van gebruikers en vormt een bedreiging voor de samenleving door de criminaliteit die met de handel ervan gepaard gaat en door overlast door verslaafden. De aangetroffen hoeveelheid is van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verdachte heeft met zijn gedragingen een wezenlijke bijdrage geleverd aan deze handel en daarmee bijgedragen aan het in stand houden van deze negatieve effecten. Hij heeft kennelijk geen enkele boodschap gehad aan al deze gevolgen, maar is er alleen op uit geweest om er zelf financieel beter van te worden.
De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 april 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte is recent, namelijk op 12 juli 2022, veroordeeld voor twee opiumwetdelicten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. Bij die veroordeling is aan hem een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, opgelegd. Deze recente veroordeling en de lopende proeftijd hebben hem er niet van weerhouden op 26 oktober 2022 opnieuw een dergelijk feit te plegen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf is gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken eerder zijn opgelegd en is verder gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. In straf verhogende zin wordt meegewogen dat de verdachte is gerecidiveerd kort na aanvang van de proeftijd van een eerdere veroordeling. Anderzijds wordt ook meegewogen dat (zoals hierna zal worden bepaald) de tenuitvoerlegging van het bij die eerdere veroordeling voorwaardelijk opgelegde strafdeel van 180 dagen zal worden gelast.
De rechtbank acht, mede gelet hierop, de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden te hoog. Een gevangenisstraf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest van 189 dagen, althans van 18 maanden, zoals door de raadsman is bepleit, wordt echter te laag geacht.
De verdediging heeft verzocht ermee rekening te houden dat de verdachte in november 2022 heeft verzocht om de zaak op een Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting (STMK) te plannen, dat dit verzoek door de officier van justitie is afgewezen en het daardoor langer heeft geduurd voordat de zaak op zitting kon worden behandeld. De verdediging verwijst naar het vonnis van 7 november 2022 van deze rechtbank (ECLI:NL:RBROT:2022:9983) in een zaak die wel op de STMK is behandeld en stelt dat dit een soortgelijke zaak betreft. De rechtbank ziet dat anders.
Er zijn aanmerkelijk verschillen tussen deze zaak en de zaak waarnaar wordt verwezen, zoals de leeftijd van de verdachte en de omstandigheid dat hij in een proeftijd is gerecidiveerd. Verder geldt dat STMK zich nog in een experimentele fase bevindt en dat er daardoor, anders dan de raadsman lijkt te veronderstellen, nog geen vastomlijnde criteria bestaan voor afdoening door die kamer. Aan de (positieve) basisgedachten achter de STMK kunnen in deze strafzaak, alleen al vanwege hetgeen hierboven is opgemerkt omtrent de verdachte in deze strafzaak, geen rechten worden ontleend.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, alsmede de hierna te bespreken verbeurdverklaring passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

Het in beslag genomen geldbedrag van € 17.760,= zal worden verbeurd verklaard.
Het geld staat in rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde feit. In de telefoon die verdachte in gebruik had zijn afbeeldingen van nog veel grotere geldbedragen aangetroffen; afbeeldingen die korte tijd voor het aantreffen door de politie van de grote hoeveelheid heroïne en het geldbedrag, zijn gemaakt. Gelet op de totale waarde van ruim 12 kilo heroïne, zijnde enkele honderdduizenden euro’s, zal de verdachte ongetwijfeld een reële beloning hebben ontvangen voor het bewaren van die heroïne ten behoeve van verdere strafbare handelingen door onbekend gebleven derden. Tijdens en kort na het aantreffen van het geldbedrag hebben zowel verdachte als zijn zoon zich beiden op hun zwijgrecht beroepen met betrekking tot het aangetroffen geldbedrag. Dat gegeven is zeer opmerkelijk en doet sterk afbreuk aan de geloofwaardigheid van de latere verklaring met betrekking tot het geldbedrag. Immers, waarom zouden de verdachte en zijn zoon niet onmiddellijk hebben uiteengezet dat er een volstrekt onschuldige verklaring was voor de aanwezigheid van het geldbedrag in de woning van de verdachte, als die er ten tijde van het aantreffen al was?
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag toebehoort aan de verdachte. De verdachte kan het geld ten eigen bate aanwenden en het is geheel of grotendeels verkregen door middel van het bewezen verklaarde feit.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 12 juli 2022 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en het plegen van voorbereidings-/bevorderingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan een gedeelte, te weten 180 dagen, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De proeftijd is ingegaan op 27 juli 2022.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om in plaats van de tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijk opgelegde strafdeel de proeftijd met één jaar te verlengen of deze straf om te zetten in een taakstraf.
9.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Sterker nog, hij heeft een nieuw en ernstig Opiumwetdelict gepleegd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10.Voorlopige hechtenis

Bij voormeld vonnis van 12 juli 2022 is de verdachte ook een taakstraf van 240 uren opgelegd. De verdachte heeft deze taakstraf niet uitgevoerd en de vervangende hechtenis van 120 dagen is in verband daarmee tenuitvoergelegd. Op verzoek van de verdachte heeft de rechtbank op de zitting van 24 januari 2023 de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 27 januari 2023 om 10:00 uur geschorst zodat de verdachte de vervangende hechtenis kan uitzitten. Zoals bepaald in deze beslissing, loopt de schorsing tot aan het moment dat die vervangende hechtenis is uitgezeten. De einddatum hiervan is 16 mei 2023.
10.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd.
10.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de schorsing te laten voortduren tot en met 16 mei 2023, de einddatum van de vervangende hechtenis. Verzocht is daarna de voorlopige hechtenis opnieuw voor een beperkte tijd te schorsen, zodat de verdachte voordat hij een nieuwe gevangenisstraf moet uitzitten een woning en school voor zijn kinderen kan regelen, zodat zij uit Turkije kunnen terugkeren.
10.1.3.
Beoordeling
In beginsel eindigt de schorsing van de voorlopige hechtenis op het moment van de uitspraak van rechtswege. De rechtbank respecteert echter de beslissing van de rechtbank van 24 januari 2023 met betrekking tot de schorsing van de voorlopige hechtenis en zal daarom bepalen dat deze schorsing voortduurt tot en met 16 mei 2023
en met ingang van die datum wordt opgeheven.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte
aansluitendin voorlopige hechtenis dient te blijven. Het verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis daarna opnieuw te schorsen wordt daarom afgewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1: het geldbedrag van € 17.760,=;
bepaalt dat de
schorsing van de voorlopige hechtenis voortduurt tot en met 16 mei 2023 en heft deze schorsing met ingang van 16 mei 2023 op, zodat verdachte vanaf die datum zich weer in voorlopige hechtenis bevindt voor deze strafzaak;
gelast de tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 12 juli 2022 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke
gevangenisstrafvoor de duur van
180 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J.M. Janssen, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en T. Nauta, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.H. Mooren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 26 oktober 2022 te Rotterdam,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12.655,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)
2
hij op of omstreeks 26 oktober 2022 te Rotterdam,
(van) een geldbedrag van € 17.760,-, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)