ECLI:NL:RBROT:2022:9983

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
10/231370-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in strafzaak tegen verdachte voor invoer van cocaïne en wederrechtelijk verblijf op haventerrein

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2022 vonnis gewezen in het kader van de nieuwe Rotterdamse Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting (STMK). De verdachte, geboren in 1988 en bijgestaan door advocaat mr. H. Raza, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 899,49 kilogram cocaïne in Nederland en van wederrechtelijk verblijf op het besloten terrein van de APM2 terminal in Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op 11 september 2022 deze feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten onderstreept, waarbij de verdachte betrokken was bij een groot cocaïnetransport, wat een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt. De officieren van justitie hadden een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden verbonden, zoals een meldplicht bij de reclassering. De STMK procedure is gekozen om de zaak snel en efficiënt te behandelen, met aandacht voor de strafdoelen van vergelding, speciale en generale preventie, en resocialisatie. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte een kans krijgt om zijn leven te beteren, mits hij zich aan de voorwaarden houdt.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM
Team 1
Parketnummer: 10/231370-22
Datum uitspraak: 7 november 2022
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte01] ,

geboren op [geboortedatum01] 1988 te [geboorteplaats01] , ingeschreven op het adres: [adres01] [postcode01] Rotterdam, bijgestaan door mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 7 november 2022.

Beschuldiging in de tenlastelegging

Feit 1 primair
hij op of omstreeks 11 september 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, waaronder zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 899,49 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Feit 2
hij op of omstreeks 11 september 2022 te Maasvlakte Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein van APM2 terminal, gevestigd aan de Europaweg 910, waarbij hij, verdachte, zich al dan niet met zijn mededader(s) op die besloten plaats vervolgens de toegang heeft verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een of meer containers (met nummers [nummer01] en/of [nummer02] en/of [nummer03] en/of [nummer04] ) door middel van braak, verbreking en/of inklimming, in elk geval wederrechtelijk op die besloten plaats heeft verbleven.

Beslissingen over het bewijs

Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie mrs. R. Kerckhoffs en N. Coenen vinden dat de feiten 1 primair en 2 bewezen kunnen worden.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de feiten 1 primair en 2 heeft begaan op de volgende manier:
Feit 1 primair
hij op 11 september 2022 op de Maasvlakte te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een grote hoeveelheid cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Feit 2
hij op 11 september 2022 op de Maasvlakte te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten de APM2 terminal, waarbij hij, verdachte, met zijn mededaders op die besloten plaats vervolgens de toegang heeft verschaft tot een voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten containers door middel van braak.
Bewijsmotivering
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist.

Verboden gedragingen en strafbaarheid

Feit 1 primair
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl de feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen en de toegang is verschaft tot een ruimte bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, door middel van braak.
Strafbaarheid van de feiten en van de verdachte
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

Strafmotivering

Vooraf
Voor de bewezenverklaarde feiten wordt aan de verdachte een straf opgelegd. In deze strafmotivering zullen de feiten en (persoonlijke) omstandigheden worden besproken die bij de strafoplegging een rol spelen.
Eis van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben een gevangenisstraf geëist van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast vorderen zij dat een locatieverbod voor de Rotterdamse haven en een contactverbod met betrekking tot de medeverdachten wordt opgelegd. De officieren van justitie gaan daarbij uit van dezelfde feiten als die zijn bewezenverklaard.
Ernst van de feiten
De bewezenverklaarde feiten zijn (zeer) ernstige feiten. In de haven van Rotterdam waar de verdachte illegaal verbleef heeft hij samen met zijn medeverdachten cocaïne overgeladen van de ene naar de andere container. De verdachte is daarmee betrokken geweest bij een groot cocaïnetransport van ruim 800 kilo van Zuid-Amerika naar de haven van Rotterdam. Vanuit de andere kant van de wereld worden grote hoeveelheden cocaïne Nederland ingevoerd. Het op de markt brengen van deze harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Daarnaast wordt met de handel in cocaïne veel geld verdiend en deze handel gaat daardoor gepaard met vele vormen van - ook zeer ernstige - criminaliteit. Voor de havens, de haventerreinen, de bedrijven werkzaam in de containersector, douane, politie en justitie leveren de activiteiten rondom deze cocaïnetransporten daarnaast een enorme kostenpost op.
De strafrechtsketen in het hele land wordt op dit moment overspoeld met zaken waarin (de handel in) cocaïne een (hoofd)rol speelt. Ter voorkoming en bestrijding van dit fenomeen worden voor dat type feiten en meer in het bijzonder de invoer van cocaïne, in het algemeen hoge straffen opgelegd.
Rol van de verdachte
De rol van de verdachte bij de invoer is die van zogenaamde uithaler. Uithalers halen de in containers ‘bijgepakte’ cocaïne uit de haven of verplaatsen die naar andere containers zodat anderen deze later onopgemerkt uit de haven kunnen ophalen.
Aan de ene kant is dat een belangrijke rol in het plegen van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit die de invoer van cocaïne is. De uithalersactiviteiten zijn immers van essentieel belang om het cocaïnetransport goed te laten verlopen en daarmee zijn uithalers een onmisbare schakel in de internationale transportketen van cocaïne. Dat de rol belangrijk is blijkt ook wel uit de bedragen die verdiend kunnen worden met het uithalen.
Aan de andere kant is de rol in het geheel beperkt. Het werk van de uithaler is niet meer en niet minder dan de cocaïne voor de eigenaren van die cocaïne uit de haven krijgen. Dat kan een kleine of zoals in dit geval een grote partij blijken te zijn, hetgeen voor de aard van de werkzaamheden op zich geen groot verschil maakt. Het is een bijzonder risicovolle klus waar andere betrokkenen in de keten hun handen niet graag aan vuil maken.
Het ronselen van uithalers lijkt een eenvoudige taak. Uithalers zijn namelijk gemakkelijk inwisselbaar en bij ontdekking eenvoudig te vervangen. Dat komt over het algemeen omdat veel relatief jonge mensen de verlokkingen van het snelle geld niet kunnen weerstaan en de risico’s op de koop toe nemen. In deze zaak is gebleken dat andere factoren een rol hebben gespeeld bij de beslissing van de verdachte om als uithaler aan de slag te gaan, waarbij een zekere druk door ‘zware jongens’ op hem is uitgeoefend. Daarmee is het uithalen onderdeel van een breder maatschappelijk probleem: de georganiseerde criminaliteit is een val waarin vele (jonge) mensen trappen dan wel daar ongewild in terechtkomen.
Probleem rechtspleging
Het aantal te berechten zaken - van onder meer dit type - is in de strafrechtsketen in verhouding tot de berechtingscapaciteit op dit moment zeer groot en de druk is enorm. De deelnemers aan de strafrechtspleging zoeken daarom (soms ook gezamenlijk) naar mogelijkheden om strafzaken op een andere, snelle en ook goede manier te berechten. Het maken van procesafspraken zoals inmiddels in het hele land plaatsvindt, is daarvan een voorbeeld.
De rechtbank heeft in dit geval gekozen voor een andere ‘nieuwe’ alternatieve vorm van berechting. De ‘Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting’ (STMK). Snel op de eerste plaats omdat de zaak na 57 dagen op zitting staat. Snelle berechting heeft voor een verdachte als voordeel dat hij snel weet waar hij aan toe is en dus ook sneller kan beoordelen of hij de zaak aan een hogere rechter wil voorleggen of niet. Een uiteindelijk eventueel uit te zitten straf is ook eerder achter de rug.
Ook voor het openbaar ministerie en de Rechtspraak heeft snelheid voordelen. Snelle zaakstromen maken de strafrechtketen efficiënter en bieden mogelijkheden om de strafrechtspleging vlot te trekken. Snelle berechting voorkomt ook dat zaken blijven liggen en ondervangt dat de tijdsfactor uiteindelijk wordt verdisconteerd in de wijze van afdoening of in het uiterste geval afzien van een (echte) afdoening. Snelheid is echter zeker niet het enige doel van deze nieuwe berechtingsvorm.
Een STMK heeft ook de voordelen van een politierechterzitting: laagdrempelige en kernachtige behandeling op de zitting, feiten van relatief eenvoudige aard en achtergrond en een direct mondeling vonnis met alleen een korte uitwerking op papier. Deze voordelen gaan hand in hand met de voordelen van een meervoudige kamer zitting: de waarborgen van berechting met drie rechters en het strafvorderlijke kader dat voor een dergelijke zaak nodig is met voldoende ruimte in de eventuele bestraffing. De verwachting is dat de uitkomst van de optelling van deze voordelen nog groter is dan de som van de delen.
Een ander belangrijk aspect van dit nieuwe type afdoening van strafzaken is dat de rechtbank op de zitting en in het vonnis de nadruk explicieter wil leggen op de strafdoelen. Naast vergelding (leedtoevoeging) - waar maatschappelijk het zwaartepunt vaak ligt - wil de rechtbank ook de andere doelen van straf goed voor ogen houden: speciale preventie (deze dader moet het niet nog een keer doen), generale preventie (het schrikeffect van de straf op anderen) en resocialisatie (de veroordeelde moet op een dag weer terug in de maatschappij).
Preventief en toekomstgericht vergelden (PTV) is daarmee de sleutel bij de strafoplegging.
De verdachte heeft daarbij nadrukkelijk ook een rol. Als de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor de feiten biedt dit meer ruimte om met de verdachte (en mogelijk de reclassering) naar die toekomst te kijken. Daarmee komen de mogelijkheden om concreet vorm te geven aan de andere strafdoelen dan uitsluitend vergelding beter in beeld. De verdachte die inzicht kan geven in zijn beweegredenen en ook kan reflecteren over het verkeerde van zijn handelen, maakt daarmee een eerste stap op de weg terug naar een maatschappelijk meer aanvaarde invulling van het leven dan een rol in de georganiseerde criminaliteit. Bovendien kan een betere inschatting worden gemaakt wat er nodig is om te voorkomen dat dezelfde beweegredenen opnieuw tot vergelijkbaar handelen zullen leiden. Om zo’n positieve en toekomstgerichte grondhouding wat meer handen en voeten te geven heeft in dit geval een medewerker van de reclassering met de verdachte gesproken en is deze medewerker op de zitting ook gehoord.
Persoonlijke omstandigheden
Op de zitting heeft de verdachte verteld dat hij op jonge leeftijd door omstandigheden op straat is beland. Hij had geen werk, geen inkomen en geen thuis. De verdachte heeft toen verkeerde keuzes gemaakt die hebben geleid tot een veroordeling tot een lange gevangenisstraf voor een drugsfeit. Op het moment dat de verdachte op vrije voeten kwam, is hij benaderd door ‘zware’ jongens uit het verleden om een nog openstaande schuld te vereffenen door als uithaler aan de slag te gaan. De verdachte heeft inmiddels een positieve wending gegeven aan zijn leven, zo heeft hij een goed inkomen, een woning en gaat hij er alles aan doen om deze positieve lijn door te zetten. De medewerker van de reclassering heeft kort voor de zitting met de verdachte gesproken. Zij heeft opgemerkt dat de verdachte inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen en dat hij open staat voor reclasseringscontact. De reclassering heeft geadviseerd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden een meldplicht als bijzondere voorwaarde.
Beoordeling
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 tot 4 jaren. Dat wordt onderstreept door uitspraken in soortgelijke zaken die de rechtbank op een rijtje heeft gezet. Toch zal de rechtbank niet overgaan tot alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank komt op een gevangenisstraf met een totaalduur van 30 maanden. Daarvan wordt 12 maanden onvoorwaardelijk en 18 maanden voorwaardelijk opgelegd. De totaalduur van de straf doet recht aan het element van leedtoevoeging dat gelet op de ernst van de feiten niet kan en mag ontbreken in de straf. Die totaalduur komt ook tegemoet aan de strafdoelen van preventie. De verdachte moet goed begrijpen dat bij herhaling in de toekomst het vergeldingsdeel in de straf steeds groter zal zijn en dat daarnaast een voorwaardelijke straf van 18 maanden boven zijn hoofd hangt. Voor anderen - onder meer jonge mensen - moet ook duidelijk zijn dat dit niet de weg is naar het grote geld of het aflossen van eventuele schulden en dat hoge straffen volgen als zij ook in de fout gaan.
Dat een groot deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk is, biedt de verdachte de kans om het anders te gaan doen. Daarbij wordt hij geholpen door de algemene voorwaarde en bijzondere voorwaarde. De algemene voorwaarde waarschuwt hem. Als hij weer in de fout gaat en strafbare feiten pleegt kan het voorwaardelijke deel, 18 maanden gevangenisstraf, alsnog worden tenuitvoergelegd. Dat kan bij herhaalde invoer, bij wederrechtelijk verblijf in de haven zoals nu bewezenverklaard en ook bij ieder ander strafbaar feit.
De bijzondere voorwaarde moet de verdachte ook helpen om het niet zover te laten komen. Houdt hij zich niet aan deze bijzondere voorwaarde, dan kan ook de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf volgen.
Gezien de aard van de zaak en de op te leggen straf ziet de rechtbank geen aanleiding tevens een locatie- en/of contactverbod in de vorm van een maatregel op grond van 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Conclusie
Aan de verdachte wordt een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en daaraan verbonden een meldplicht als bijzondere voorwaarde. De verdachte moet dus nog netto, na aftrek van voorarrest, een gevangenisstraf van ruim 10 maanden uitzitten.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Beslissingen

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 18 (achttien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten en verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland en blijft zich hierna melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
van rechtswege zijn daaraan de volgende voorwaarden verbonden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. A. Boer en C. Laukens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 7 november 2022.