ECLI:NL:RBROT:2023:4523

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/1057
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over naheffingsaanslag parkeerbelasting en uitvoeringshandelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen die aan eiseres was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslag, opgelegd op 27 oktober 2021, bedroeg in totaal € 67,06, bestaande uit € 1,76 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten van naheffing. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard bij uitspraak op bezwaar op 8 februari 2022. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 13 april 2023 heeft eiseres aangevoerd dat zij de parkeerbelasting later had voldaan omdat de parkeer-app Parkmobile een storing aangaf. Eiseres stelde dat zij, na een slechte verbinding, pas 13 minuten na de naheffingsaanslag de parkeerbelasting had voldaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet onverwijld uitvoeringshandelingen heeft verricht, aangezien er voldoende andere mogelijkheden waren om aan de betaalverplichting te voldoen, zoals het gebruik van een parkeerautomaat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de parkeer-app niet functioneerde op het moment van parkeren, maar dat dit voor rekening en risico van eiseres komt. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder de intentie om te betalen en de verwijzing naar andere uitspraken, niet geaccepteerd. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en de naheffingsaanslag als terecht opgelegd beoordeeld. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.K. Lanser).

Inleiding

Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 27 oktober 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 67,06, bestaande uit € 1,76 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer] ).
Bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2023. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens eiseres is de kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres verschenen, mr. A. Khadri.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op 19 oktober 2021 om 16:18 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiseres (kenteken [kentekennummer] ) stond geparkeerd op locatie Schiedamseweg te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan. Er bestaat geen geschil over dat daar op dat moment een betaald parkeerregime gold en dat eiseres geen parkeerbelasting heeft betaald.
2. In geschil is of verweerder terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd aan eiseres.
3. Eiseres stelt dat zij de parkeerbelasting later heeft voldaan, omdat de parkeer-app Parkmobile een storing aangaf. Dit kwam mogelijk door een slechte verbinding. Omdat het vaak druk is bij parkeerautomaten en zij een factuur nodig heeft voor haar administratie, is eiseres naar haar werk gelopen. Na verbonden te zijn met internet heeft zij om 16:31, dus
13 minuten na het tijdstip van de naheffingsaanslag, de parkeerbelasting voldaan.
Omdat eiseres de intentie had om gelijk te betalen, is de naheffingsaanslag onterecht aan haar opgelegd.
4.1.
Op grond van artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet wordt onder parkeren verstaan ‘het gedurende een aangesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.’
De Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Rotterdam (de Verordening) kent eenzelfde definitiebepaling.
4.2.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder b, van de Verordening wordt onder de naam “parkeerbelasting” geheven: een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
4.3.
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Verordening is parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
Volgens vaste jurisprudentie moeten bij aanvang van het parkeren onverwijld handelingen worden verricht die noodzakelijk zijn om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen (de uitvoeringshandelingen).
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Een ieder moet erop voorbereid zijn om te voldoen aan zijn verplichting om parkeerbelasting te betalen. Dat houdt in dat men voldoende contant geld bij zich moet hebben en/of een betaalpas met voldoende saldo en/of een digitaal hulpmiddel zoals een parkeer-app op de mobiele telefoon. De omstandigheid dat de parkeer-app vanwege mogelijke overbelasting van het netwerk of om een andere reden niet functioneerde, komt voor rekening en risico van eiseres. Het beroep van eiseres op de door haar overgelegde schermafbeelding van de foutmelding van de app kan haar niet baten. Deze scherm-afbeelding is niet van een datum of tijd voorzien en verder staat daarin een andere parkeerzone (zone 510 in plaats van zone 511) vermeld. Hierdoor is de storing van de parkeer-app Parkmobile op het moment van parkeren door eiseres niet aannemelijk geworden. Eiseres had verder op andere wijze dan met gebruikmaking van haar telefoon aan haar betaalverplichting kunnen voldoen. Dat er sprake was van lange rijen bij de parkeerautomaat heeft eiseres evenmin aannemelijk gemaakt. De stelling van eiseres dat het verkrijgen van een factuur via de app handig is, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Bij parkeerautomaten worden namelijk ook bonnen uitgegeven.
5.2.
Daarnaast heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet onverwijld uitvoeringshandelingen verricht, nu er 13 minuten zitten tussen het moment van de naheffingsaanslag en de aanvangstijd waarvoor eiseres heeft betaald. Omdat er andere mogelijkheden waren om de parkeerbelasting te voldoen (bijvoorbeeld bij een parkeerautomaat), is de rechtbank van oordeel dat eiseres de parkeerbelasting niet onverwijld heeft voldaan.
De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van rechtbank Den Haag van 9 augustus 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:9545) gaat daarbij niet op, omdat in dat geval slechts een verschil van één minuut bestond tussen de naheffingsaanslag en het aanmelden van de auto in de parkeerapp.
5.3.
Ook de verwijzingen naar andere uitspraken baten eiseres niet. Voor zover eiseres verwijst naar jurisprudentie die gaat over informatieverschillen tussen een parkeer-app en een parkeerautomaat, overweegt de rechtbank dat die situatie in deze zaak niet aan de orde is. Dat eiseres de intentie had om gelijk te betalen, kan ook niet tot een ander oordeel leiden. Parkeerbelasting is namelijk een objectieve belasting, waarbij geen schuld of opzet is vereist.
6. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder de naheffingsaanslag terecht aan eiseres opgelegd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.