ECLI:NL:RBROT:2023:4513

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
ROT 21/3054
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting wegens niet voldoen aan laad- en losvoorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen die aan eiser was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslag, opgelegd op 27 januari 2021, bedroeg in totaal € 67,86, bestaande uit € 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten van naheffing. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard bij een uitspraak op bezwaar op 23 april 2021. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 10 maart 2023 was alleen de gemachtigde van verweerder aanwezig, terwijl eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift tijdig was ingediend, ondanks dat het na afloop van de beroepstermijn was ontvangen, omdat het op tijd ter post was bezorgd.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Eiser stelde dat hij bezig was met het onmiddellijk laden en lossen van een pakket bij een PostNL punt, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er daadwerkelijk sprake was van laden en lossen in de zin van de geldende regelgeving. De rechtbank concludeerde dat de handelingen rondom het afleveren van het pakket niet onder de uitzonderingsregel voor laden en lossen vielen. Aangezien eiser geen parkeerbelasting had betaald, werd de naheffingsaanslag als terecht beschouwd. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3054

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser,

(gemachtigde: [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. D. El Manouzi).

Inleiding

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 27 januari 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 67,86, bestaande uit
€ 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer 5508940080).
Bij uitspraak op bezwaar van 23 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2023. Aanwezig was de gemachtigde van verweerder. Eiser en de gemachtigde van eiser zijn zonder bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op 7 januari 2021 om 16:55 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kenteken]) stond geparkeerd op locatie Lusthofstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan. Er bestaat geen geschil over dat daar op dat moment een betaald parkeerregime gold en dat eiser geen parkeerbelasting heeft betaald.
Ontvankelijkheid
2. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser wellicht niet-ontvankelijk is in beroep. De beroepstermijn liep af op 4 juni 2021 en het beroepschrift is op 9 juni 2021 binnengekomen bij de rechtbank.
3. Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8 van de Awb op de dag nadat het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het beroepschrift per post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Het beroepschrift dient dan voor het einde van de termijn te zijn verstuurd én niet later dan een week na afloop van de termijn te zijn ontvangen.
4. De rechtbank constateert dat het (pro forma) beroepschrift verzonden is op 3 juni 2021 om 17:32 uur. Dit staat genoteerd op het etiket van PostNL dat op de enveloppe geplakt is. Dit betekent dat het (pro forma) beroepschrift binnen de beroepstermijn ter post is bezorgd en binnen een week (namelijk op 9 juni 2021) door de rechtbank is ontvangen. Eiser is dan ook ontvankelijk in zijn beroep.
De naheffingsaanslag
5. In geschil is of verweerder terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd aan eiser. Meer bijzonder is in geschil of er sprake was van onmiddellijk laden en lossen ten tijde van het opleggen van de naheffing.
6.1.
Op grond van artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet wordt onder parkeren verstaan ‘het gedurende een aangesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.’ De Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2021 (de Verordening) kent eenzelfde definitiebepaling.
6.2.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder b, van de verordening wordt onder de naam “parkeerbelasting” geheven: een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
6.3.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 mei 1999 (ECLI:NL:HR:1999:AA2760) volgt dat onder “onmiddellijk laden en lossen” dient te worden verstaan het bij voortduring inladen of uitladen van zaken van enige omvang of enig gewicht, onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht en gedurende de tijd die daarvoor nodig is. Het moet gaan om zaken van een zodanige omvang of gewicht dat zij niet of bezwaarlijk op een andere wijze dan per voertuig ter plaatse kunnen worden gehaald of gebracht. [1]
7. Eiser stelt zich op het standpunt dat er sprake was van het laden en lossen van pakketten, dan wel een zwaar pakket, bij het PostNL punt. Direct daarna is de vriendin van eiser weer in de auto gestapt en weggereden. Eiser heeft een verzendbewijs van het pakket overgelegd waaruit blijkt dat er sprake was van laden en lossen, met de datum 7 januari 2021 en tijdstip 16:55 uur.
8. Op verweerder rust de plicht feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting – zoals hier – aannemelijk te maken dat sprake is van ‘parkeren’ in de zin van de Verordening. Hiertoe heeft verweerder een zogenoemd HAS-rapport overgelegd, met daarin opgenomen foto’s gemaakt door de scanauto. Op deze foto’s is volgens verweerder geen laad- of losactiviteit waar te nemen. Daarnaast stelt verweerder dat uit het verzendbewijs van eiser niet blijkt dat er sprake was van het laden/lossen van een pakket van enig gewicht en omvang. Ook vallen de handelingen die rondom het bij PostNL aanbieden van het pakket plaatsvinden niet onder onmiddellijk laden en/of lossen.
9.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat op het moment dat de scanauto langs reed sprake was van onmiddellijk laden en/of lossen van zaken van enige omvang of gewicht. In het HAS-rapport dat door verweerder is verstrekt, waarin foto’s te zien zijn van de auto met kenteken [kenteken], zijn geen activiteiten te zien waaruit blijkt dat er sprake is van het laden en/of lossen. De portieren zijn bijvoorbeeld gesloten. Ook zijn er geen personen te zien die bezig zijn met het laden en/of lossen van een pakket van enige omvang of gewicht. Eiser heeft verder niet toegelicht wat voor pakket naar het PostNL punt is gebracht. Eiser heeft hierdoor dus niet aannemelijk gemaakt dat het pakket van dusdanig gewicht en omvang was dat voor het brengen daarvan een voertuig was vereist.
9.2.
Het door eiser overgelegde verzendbewijs van een pakket van PostNL met een tijdsaanduiding van een minuut na de naheffingsaanslag maakt dit niet anders. De handelingen die plaatsvinden rondom het afleveren van een pakket bij een PostNL punt vallen naar het oordeel van de rechtbank niet onder laden en/of lossen. Uit het in rechtsoverweging 6.3. genoemde arrest van de Hoge Raad vloeit voort dat het voertuig niet langer stil mag staan dan nodig is voor het laden en/of lossen van de goederen. Ook moet er sprake zijn van onophoudelijk laden en/of lossen. Daarvan is geen sprake wanneer een auto wordt stilgezet in een parkeervak om een pakket af te leveren bij een PostNL punt.
10. Nu vaststaat dat eiser geen beroep kan doen op de uitzonderingsregel en dat hij de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan is de naheffingsaanslag terecht aan hem opgelegd.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr.W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 10 juni 1975, nr. 67 757, NJ 1975/481 en Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445.