In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen die aan eiser was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslag, opgelegd op 27 januari 2021, bedroeg in totaal € 67,86, bestaande uit € 2,56 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten van naheffing. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard bij een uitspraak op bezwaar op 23 april 2021. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 10 maart 2023 was alleen de gemachtigde van verweerder aanwezig, terwijl eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift tijdig was ingediend, ondanks dat het na afloop van de beroepstermijn was ontvangen, omdat het op tijd ter post was bezorgd.
De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Eiser stelde dat hij bezig was met het onmiddellijk laden en lossen van een pakket bij een PostNL punt, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er daadwerkelijk sprake was van laden en lossen in de zin van de geldende regelgeving. De rechtbank concludeerde dat de handelingen rondom het afleveren van het pakket niet onder de uitzonderingsregel voor laden en lossen vielen. Aangezien eiser geen parkeerbelasting had betaald, werd de naheffingsaanslag als terecht beschouwd. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.