ECLI:NL:RBROT:2023:4507

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/905
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over naheffingsaanslag parkeerbelasting en uitvoeringshandelingen

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en verweerder over een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen. De naheffingsaanslag, opgelegd door verweerder, bedroeg in totaal € 67,70, bestaande uit € 2,40 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten van naheffing. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond bij een besluit op 16 februari 2022. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 april 2023 heeft eiseres aangevoerd dat zij de parkeerbelasting later heeft voldaan omdat zij geen internetverbinding had. Na haar afspraak bij de verloskundige heeft zij gebruik gemaakt van wifi om alsnog te betalen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet onverwijld uitvoeringshandelingen heeft verricht, aangezien zij ook de mogelijkheid had om contant te betalen bij een nabijgelegen parkeerautomaat. De rechtbank benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de parkeerder is om te zorgen voor de mogelijkheid om aan de betalingsverplichting te voldoen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat eiseres niet aan haar verplichtingen heeft voldaan op het moment dat dat nodig was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/905

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en
[naam verweerder], verweerder,
(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

Verweerder heeft aan eiseres bij beschikking een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 67,70, bestaande uit € 2,40 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (bonnummer [nummer] ).
Bij uitspraak op bezwaar van 16 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2023. Ter zitting zijn verschenen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op 17 november 2021 om 10:41 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiseres (kenteken [kentekennummer] ) stond geparkeerd op locatie Hoflaan te Vlaardingen zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan. Er bestaat geen geschil over dat daar op dat moment een betaald parkeerregime gold en dat eiseres geen parkeerbelasting heeft betaald.
2. In geschil is of verweerder terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd aan eiseres.
3. Eiseres stelt dat zij de parkeerbelasting later heeft voldaan omdat zij geen internetverbinding had. Eiseres is vervolgens naar haar afspraak bij de verloskundige gelopen, waarna zij daar gebruik heeft gemaakt van de wifi om alsnog te betalen.
Hierdoor heeft zij wel onverwijld uitvoeringshandelingen verricht om de parkeerbelasting te voldoen. Daarnaast is het opleggen van de naheffingsaanslag niet wettig, nu er wel parkeerbelasting is voldaan.
4.1.
Op grond van artikel 225, tweede lid van de Gemeentewet wordt onder parkeren verstaan ‘het gedurende een aangesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.’ De Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2021 (de Verordening) kent eenzelfde definitiebepaling.
4.2.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder b, van de Verordening wordt onder de naam “parkeerbelasting” geheven: een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
4.3.
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Verordening is parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. Volgens vaste jurisprudentie moeten bij aanvang van het parkeren onverwijld handelingen worden verricht die noodzakelijk zijn om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen (de uitvoeringshandelingen).
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de naheffingsaanslag opgelegd. Een ieder moet erop voorbereid zijn om te voldoen aan zijn verplichting om parkeergeld te betalen. Dat houdt in dat men voldoende contant geld bij zich moet hebben en/of een betaalpas met voldoende saldo en/of een digitaal hulpmiddel zoals een parkeerapp op de mobiele telefoon. De omstandigheid dat eiseres geen internetverbinding had, komt voor rekening en risico van eiseres.
De rechtbank overweegt dat eiseres de parkeerbelasting ook bij het parkeerautomaat had kunnen voldoen. Eiseres heeft namelijk niet betwist dat dichtbij de praktijk van de verloskundige en dichtbij de plaats waar zij haar auto had geparkeerd een parkeerautomaat was geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres dan ook niet onverwijld uitvoeringshandelingen verricht. Er zitten 13 minuten tussen het moment van de naheffingsaanslag en de aanvang van de tijd waarvoor eiseres heeft betaald. Omdat er andere mogelijkheden waren om aan de parkeerbelasting te voldoen (bijvoorbeeld bij de dichtbij gelegen parkeerautomaat), overweegt de rechtbank dat de mogelijkheid bestond te betalen zonder eerst op zoek te gaan naar een internetverbinding.
5.2.
Voor zover eiseres betoogt dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld en niet voor het gehele uurtarief zou moeten worden aangeslagen, overweegt de rechtbank dat in artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de naheffingsaanslag standaard het uurtarief is, tenzij aannemelijk is dat de auto langer geparkeerd heeft gestaan.
5.3.
De rechtbank overweegt dat de jurisprudentieverwijzingen van eiseres het bovenstaande niet anders maken. De uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van
15 juli 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:5886) ziet op een situatie waarbij is betaald bij een parkeerautomaat en een parkeerkaartje aan de binnenzijde van de auto was gelegd. De conclusie van de Advocaat-Generaal van 10 november 2015 (ECLI:NL:PHR:2015:2303) gaat over het invoeren van een verkeerd kenteken in een parkeerapp. Beide verwijzingen gaan over een andere situatie dan dat in deze zaak het geval is, waardoor deze geen doel treffen.
6. Op de zitting heeft eiseres de grond omtrent de bevoegdheid van de heffingsambtenaar niet langer gehandhaafd. Daarom behoeft deze grond geen bespreking meer.
7. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder de naheffingsaanslag terecht aan eiseres opgelegd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.