ECLI:NL:RBROT:2023:4500

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
616440
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en bewijsopdracht in civiele procedure tussen twee bedrijven

In deze civiele procedure tussen [bedrijf01] B.V. en Automotive Application Services Provider B.V. (A2SP) heeft de rechtbank Rotterdam op 24 mei 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een vordering van [bedrijf01] op A2SP voor een schadevergoeding van € 601.200,00 wegens gederfde inkomsten, alsook andere schadeposten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [bedrijf01] voldoende bewijs heeft geleverd dat haar bestuurder, [naam01], gedurende een bepaalde periode fulltime voor Cardatapool heeft gewerkt, wat heeft geleid tot de vordering. De rechtbank heeft de vordering van [bedrijf01] grotendeels toegewezen, met inachtneming van de door A2SP aangevoerde verweren. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de te verrekenen voordelen en de kosten die [bedrijf01] heeft gemaakt in het kader van de samenwerking met A2SP. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, toegewezen, en A2SP veroordeeld tot betaling van de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van A2SP afgewezen, waarbij A2SP ook in de proceskosten is veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs in civiele procedures en de rol van getuigenverklaringen in de beoordeling van schadeclaims.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/616440 / HA ZA 21-318
Vonnis van 24 mei 2023
in de zaak van
[bedrijf01] B.V.,
te [vestigingsplaats01] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [afkorting bedrijf01] ,
advocaat: mr. J.A.N. Baas te Leiden,
tegen
AUTOMOTIVE APPLICATION SERVICES PROVIDER B.V.,
te Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: A2SP,
advocaat: mr. E.M. Soerjatin te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 juli 2022 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken;
- de brief van 4 oktober 2022 van mr. Baas, met productie;
- de akte uitlating na tussenvonnis van [afkorting bedrijf01] , met producties;
- de nadere akte naar aanleiding van tussenvonnis d.d. 13 juli 2022 van A2SP;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 16 november 2022;
- de brief van 29 november 2022 van mr. Baas, met productie;
- de conclusie na enquête van [afkorting bedrijf01] ;
- de conclusie na enquête, tevens houdende antwoordakte van A2SP, met producties;
- de akte uitlating producties van [afkorting bedrijf01] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
Inleiding
2.1.
[afkorting bedrijf01] heeft van A2SP een bedrag van € 1.246.276,63 gevorderd. De vordering bestaat uit de volgende componenten:
1. Gederfde inkomsten; € 601.200,00;
2. Gederfde inkomsten 2020; € 50.000,00;
3. Verlies inbreng; € 166.503,32;
4. Verlies inbreng vergeefs gemaakte kosten; € 227.850,00;
5. Lening; € 67.500,00;
6. Kosten deskundige; € 6.056,66;
7. Buitengerechtelijke werkzaamheden; € 13.811,65;
8. Wettelijke rente over de onder 1 tot en met 7 vermelde bedragen.
2.2.
Ten aanzien van de vordering onder 1 is [afkorting bedrijf01] bij het tussenvonnis toegelaten te bewijzen hoeveel uren [bedrijf01] vanaf het vierde kwartaal van 2014 tot aan de beëindiging van de samenwerking feitelijk voor Cardatapool heeft gewerkt.
2.3.
Ten aanzien van de vordering onder 2 is A2SP bij het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de stelling van [afkorting bedrijf01] dat zij werd overvallen door het stopzetten van de samenwerking en dat dit leidde tot een periode van heroriëntatie, waarin geen inkomen werd verworven en dat dit moet worden meegenomen in de berekening van het inkomensverlies.
2.4.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat de vorderingen onder 3 en 4 zullen worden afgewezen. In het tussenvonnis is verder geoordeeld dat de vordering onder 5 wat betreft het geleende bedrag van € 30.000,00 zal worden afgewezen en dat de lening van € 37.500,00 in de afrekening tussen A2SP en [afkorting bedrijf01] moet worden meegenomen. Op de vorderingen 6, 7 en 8 zal de rechtbank, zoals aangekondigd in het tussenvonnis, in dit eindvonnis beslissen.
2.5.
Daarnaast zijn partijen bij het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de te verrekenen voordelen en om inzichtelijk te maken welke kosten tegenover de voorschotten staan die niet zouden zijn gemaakt als er geen samenwerking zou zijn geweest.
Ten aanzien van vordering 1 (gederfde inkomsten); de bewijsopdracht
2.6.
[afkorting bedrijf01] heeft voor het door haar te leveren bewijs als getuigen voorgebracht de heren [naam01] (hierna: [naam01] ), [naam02] (hierna: [naam02] ), [naam03] (hierna: [naam03] ) en mevrouw [naam04] (hierna: [naam04] ). Daarnaast heeft [afkorting bedrijf01] een schriftelijke verklaring overgelegd van mevrouw [naam05] (hierna: [naam05] ), omdat zij vanwege medische redenen niet in staat was om een mondelinge getuigenverklaring af te leggen.
2.7.
[naam01] heeft als partijgetuige onder meer het volgende verklaard:
- “
-In het vierde kwartaal van 2014 heb ik 30/40 uur per week besteed aan Cardatapool.” (pagina 3 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, achtste alinea)
- “
-We hadden een tweede productlijn (Vipleads). Met die twee productlijnen zijn we naar de markt gegaan in januari 2015. Die tweede productlijn viel ook onder CarDatapool. Daar was ik zo’n 30 tot 40 uur per week mee bezig.” (pagina 3 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, achtste alinea)
- “
-En vanaf 2015 was ik een groot deel van de tijd op zoek naar meer data. Ik hield mij dan ook bezig met allerlei constructies en het vastleggen van relaties met derden die van betekenis konden zijn. In die periode heb ik ook gemiddeld 30 tot 40 uur per week gewerkt.” (pagina 3 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, negende alinea)
- “
-Het kostte me ongeveer 30 uur in de week om alles te begeleiden en in de steigers te zetten.” (pagina 4 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, eerste alinea)
- “ Ik werk 11 maanden (…). De twaalfde maand heb ik vakantie.” (pagina 4 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, eerste alinea)
2.8.
[naam02] heeft onder meer het volgende verklaard:
- “
-We hadden een splitsing tussen bestuurlijke taken en operationele taken. Er waren twee bestuurders, die deden bestuurstaken en de operationele taken werden uitgevoerd door werknemers. Ik schat dat de bestuurlijke taken 2 tot 2,5 of 3 dagen per week kostten.” (pagina 5 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, vierde en vijfde alinea)
- “
-Als [naam01] zegt dat hij meer deed dan 2 tot 2,5 dag per week, dan betwijfel ik dat. Ik praat uit mijn eigen beleving.” (pagina 5 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, zesde alinea)
- “
-De operationele werkzaamheden werden juist door anderen gedaan, bijvoorbeeld door de servicedesk. Iets anders zie ik ook niet terug in de resultaten. Wat [naam01] zegt, lijkt mij rijkelijk veel.” (pagina 5 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, achtste alinea)
- “
-Ik hoor u zeggen dat mevrouw [naam05] de sales en marketing deed. Ik herken haar alleen als degene die de servicedesk deed, niet als degene die de marketing deed.
Hebt u dat zelf gezien? Nee.” (pagina 6 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, vijfde alinea)
- “
-En de facturatie werd door mevrouw [naam05] gedaan.
Zegt u dat uit eigen wetenschap of omdat het contract dat zegt?
Zo herinner ik het mij. Ik was daar niet bij.” (pagina 6 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, zevende alinea)
-[
over de tijdsbesteding aan werving van adverteerders] “Baas: Verklaart u dit uit eigen wetenschap of is het een inschatting? Het is een inschatting.” (pagina 7 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, vijfde alinea)
2.9.
[naam03] heeft onder meer het volgende verklaard:
“Ik deed de boekhouding van [afkorting bedrijf01] en verrichtte ook werkzaamheden voor de accountant van
Cardatapool. Ik heb de rekening-courantverhoudingen gezien die er waren tussen [afkorting bedrijf01] en
Cardatapool. Ik heb vanuit de administratie van [afkorting bedrijf01] diezelfde boekingen kunnen vinden en
daarom kan ik zeggen dat alle inkomsten van [afkorting bedrijf01] in die periode uit Cardatapool kwamen.
Hij werkte vanaf het vierde kwartaal van 2014 fulltime voor Cardatapool. Dat is meer dan 40 uur. Hoeveel precies kan ik niet beoordelen, ik weet vanuit de boekhouding dat hij echt wel druk bezig was. Ik kon vanuit de boekhouding zien dat hij er fulltime mee bezig was. [naam01] heeft niet tegen mij gezegd hoeveel uren hij in Cardatapool werkte. Ik kan alleen maar uit de gesprekken die we hebben gehad, opmaken dat hij altijd bezig was met Cardatapool en dat correspondeert ook met de boekhouding.” (pagina 9 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, vijfde en zesde alinea)
2.10.
[naam04] heeft onder meer het volgende verklaard:
- “
-Wat kunt u vertellen over de werkzaamheden van [naam01] in de periode tot november 2019? Dat hij fulltime voor Cardatapool heeft gewerkt. Er is een aanloopperiode geweest waarin Bbat werd afgewikkeld. Ik weet niet exact hoeveel tijd dit heeft gekost, maar het was in met name 2013 en nog een stukje in 2014 meen ik mij te herinneren. Onder fulltime versta ik sowieso 40 uur per week.” (pagina 10 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, vierde en vijfde alinea)
- “
-Ik heb [naam01] regelmatig aan het werk gezien. Ik wist als zijn partner dat hij daar zijn tijd aan besteedde en dat dat 50 tot 60 uur per week was. Wij werkten vanuit huis en vanaf 2017 ook vanuit een gezamenlijk kantoor in Breda.” (pagina 10 van het proces-verbaal van getuigenverhoor, zesde alinea)
2.11.
[naam05]
-[naam05] heeft schriftelijk onder meer het volgende verklaard:
“Ik kan aangeven dat [voornaam01] [ [naam01] ; toevoeging rechtbank] zich in de periode 2014 tot aan de beeindiging van de (Cardatapool) samenwerking, voor zover ik weet, full time heeft ingezet voor Cardatapool. We werkten allebei vanuit huis, en – naar eer en geweten – kan ik zeggen dat we allebei heel hard hebben gewerkt om het bedrijf tot een succes te laten zijn. Eerlijk gezegd denk ik dat we eerder meer dan full time hebben gewerkt dan minder. We hadden dagelijks contact, via mail en telefoon over lopende zaken, vaak ook buiten de normale werktijden.” (productie 33 van [afkorting bedrijf01] )
2.12.
De verklaring van [naam01] , statutair bestuurder van [afkorting bedrijf01] , kan op grond van artikel 164, tweede lid, Rv omtrent de door [afkorting bedrijf01] te bewijzen feiten geen bewijs opleveren, tenzij zijn verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995, NJ 1997/592).
2.13.
De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke, onder 2.12 vermelde, situatie sprake is. Uit de overige getuigenverhoren komt voldoende naar voren dat [naam01] full time, waaronder door de getuigen [naam03] en [naam04] wordt verstaan (ten minste) 40 uur per week, voor Cardatapool heeft gewerkt. [naam02] heeft erkend dat de bestuurlijke taken 2 tot 2,5 of 3 dagen per week kostten. Hij heeft weliswaar (als enige) verklaard dat hij ‘betwijfelt’ dat [naam01] fulltime voor Cardatapool heeft gewerkt, maar hij heeft niet duidelijk gemaakt waarop deze twijfel berust. Ook blijkt uit de verklaring van [naam02] dat hij veelal niet heeft kunnen verklaren uit eigen waarneming en wetenschap. [naam05] en [naam04] konden dit wel.
2.14.
De rechtbank verwerpt de stelling van A2SP dat [naam03] , [naam04] en [naam05] niet als onafhankelijke getuigen zijn te beschouwen van wie de verklaringen tot aanvullend bewijs van de verklaring van [naam01] kunnen strekken. De stellingen die A2SP in dit kader heeft ingenomen, zijn – mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [afkorting bedrijf01] – onvoldoende onderbouwd.
2.14.1.
Het enkele feit dat [naam04] de partner is van [naam01] , maakt niet dat zij niet als onafhankelijke getuige kan worden beschouwd. Dat geldt eveneens voor de stelling van A2SP dat [naam04] gebaat zou zijn bij toewijzing van de vordering van [afkorting bedrijf01] . Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – kan niet worden aangenomen dat wat [naam04] heeft verklaard in verband daarmee niet betrouwbaar is.
2.14.2.
Het enkele feit dat [naam03] boekhouder en daarmee opdrachtnemer is van [afkorting bedrijf01] , maakt niet dat aan zijn verklaring geen gewicht toekomt. Wat de rechtbank met name relevant acht uit de verklaring van [naam03] is dat hij uit de gesprekken met [naam01] heeft opgemaakt dat [naam01] altijd bezig was met Cardatapool en dat [afkorting bedrijf01] blijkens de administratie geen andere inkomsten had dan de bedragen uit Cardatapool (de betaalde voorschotten, zie hierna). Daarmee bevestigt [naam03] op twee verschillende manieren dat [naam01] , anders dan A2SP stelt, niet actief was voor andere bedrijven.
2.14.3.
Dat de verklaring van [naam05] niet onder ede is afgelegd, maakt, anders dan A2SP stelt, niet dat hieraan geen bewijskracht toekomt. De bewijskracht van een schriftelijke verklaring is vrij. Dit is niet anders voor een onder ede afgelegde getuigenverklaring (afgezien van de verklaring van de partijgetuige, zie artikel 164 lid 2 Rv). De waardering van de bewijskracht van de verklaring van [naam05] is aan het oordeel van de rechter overgelaten (artikel 152 lid 2 Rv).
Door A2SP is niet betwist dat [naam05] vanwege medische redenen niet in staat was bij het getuigenverhoor aanwezig te zijn. A2SP vraagt zich af of de verklaring uit de koker van [naam05] komt of dat de tekst ervan door/namens [afkorting bedrijf01] is aangeleverd. Niet is gebleken – en dit wordt door [afkorting bedrijf01] ook betwist – dat de tekst van de verklaring door/namens [afkorting bedrijf01] is aangeleverd en dat [naam05] er niet achter staat, zodat de rechtbank aan de verklaring bewijskracht toekent.
2.14.4.
Dat [naam05] er vanwege het “overeind houden” van de door haar ingediende declaratieformulieren belang bij zou hebben te verklaren dat er veel werkzaamheden voor Cardatapool zijn verricht, is evenmin gebleken, althans niet in de zin dat wat zij heeft verklaard niet juist is.
2.15.
Gelet op het voorgaande en met inachtneming van de verklaring van [naam01] zelf, acht de rechtbank bewezen dat [naam01] in ieder geval 30 uur per week voor Cardatapool heeft gewerkt.
2.16.
[afkorting bedrijf01] heeft ten aanzien van de schadepost ‘gederfde inkomsten’, van € 601.200,00, gesteld dat [naam01] in de hypothetische situatie op consultancybasis had kunnen werken, waarbij in 2019 een uurtarief van ten minste € 125,00 gangbaar was. Het bedrag van € 601.200,00 houdt rekening met een geleidelijk toenemend uurtarief van € 100,00 in 2014 tot € 125,00 in 2019, een te realiseren aantal productieve uren per jaar van 1.200 en een aanloopeffect, ervan uitgaande dat in de eerste jaren minder dan 1.200 productieve uren gemaakt zouden worden.
2.17.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat zij het als hypothetisch scenario aannemelijk acht dat [naam01] van 2014 tot 2019 als consultant had gewerkt als de samenwerking met Cardatapool niet tot stand was gekomen. A2SP heeft erop gewezen dat [naam01] momenteel niet werkzaam is als consultant, maar dat doet op zichzelf niet af aan de aannemelijkheid van het hypothetische scenario. Inherent aan een hypothetisch scenario is dat het tot op zekere hoogte berust op een aanname; niemand weet zeker wat [naam01] van 2014 tot 2019 zou hebben gedaan zonder de samenwerking met Cardatapool. Dat hij op dit moment niet als consultant werkzaam is, betekent niet dat hij dat ook van 2014 tot 2019 niet zou zijn geweest als de samenwerking met A2SP er niet zou zijn geweest. Zoals in het tussenvonnis (onder 2.7) is opgemerkt, mogen aan de aannemelijkheid van een hypothetisch scenario geen al te hoge eisen worden gesteld; A2SP heeft het door haar wanprestatie voor [afkorting bedrijf01] onmogelijk gemaakt om te bewijzen wat er was gebeurd zonder die wanprestatie. De rechtbank ziet dus geen reden om op het punt van de aannemelijkheid van het hypothetische scenario terug te komen van het tussenvonnis. De rechtbank heeft in het tussenvonnis ook geoordeeld dat zij het door [afkorting bedrijf01] aangevoerde uurtarief plausibel acht.
2.18.
[naam01] heeft – onbetwist – verklaard dat hij elf maanden per jaar werkt en de twaalfde maand vakantie heeft.
2.19.
[afkorting bedrijf01] gaat in haar schadebegroting uit van 1.200 declarabele uren per jaar als consultant. Rekening houdend met vier weken vakantie per jaar komt dit neer op 25 uur per week (1200/48). Ook als rekening gehouden wordt met een of twee weken extra afwezigheid per jaar, bijvoorbeeld vanwege ziekte, ligt dit nog beduidend onder het door de rechtbank bewezen geachte aantal van 30 uur per week.
2.20.
De conclusie is dat de vordering van € 601.200,00 – die is gebaseerd op minder declarabele uren per week dan het door de rechtbank bewezen geachte aantal uren per week dat [naam01] voor Cardatapool werkzaam was – wordt toegewezen.
De te verrekenen voordelen
2.21.
A2SP heeft gesteld dat [afkorting bedrijf01] voorschotten van in totaal € 143.470,00 heeft ontvangen, zonder dat vaststaat dat [afkorting bedrijf01] daarvoor kosten ten behoeve van Cardatapool heeft gemaakt. Ook heeft zij gesteld dat [afkorting bedrijf01] vanaf de bankrekening van Cardatapool privéopnames heeft gedaan en met de creditcard van Cardatapool betalingen voor zichzelf heeft gedaan, in totaal ter hoogte van € 30.971,52. Deze bedragen moeten volgens A2SP in mindering worden gebracht op de uitkomst van de vermogensvergelijking.
2.22.
Zoals A2SP stelt, moet het eventueel door [afkorting bedrijf01] genoten voordeel in het kader van de voordeelsverrekening op grond van artikel 6:100 BW in mindering worden gebracht op het aan [afkorting bedrijf01] toe te wijzen schadebedrag. Tussen partijen is niet in geschil dat [afkorting bedrijf01] van Cardatapool een bedrag aan (voorschotten op) kostenvergoedingen heeft ontvangen. De rechtbank zal daarbij uitgaan van een bedrag van € 143.470,00 en gaat voorbij aan het feit dat [afkorting bedrijf01] eerst een bedrag heeft genoemd van € 162.220,00, nu A2SP in haar conclusie van antwoord zelf uitgaat van € 143.470,00. Ook staat vast dat [afkorting bedrijf01] met de creditcard van Cardatapool betalingen heeft verricht en opnamen heeft gedaan van de bankrekening van Cardatapool voor een bedrag van in totaal € 30.971,51. In totaal heeft [afkorting bedrijf01] in dit kader dus een bedrag van € 174.441,51 van Cardatapool ontvangen.
2.23.
Tussen partijen is in geschil of het bedrag van € 143.700,00 ziet op voorschotten of op vergoeding van gemaakte kosten en of de creditcardopnamen zakelijk of privé waren, maar per saldo komt het neer op de vraag of tegenover het door [afkorting bedrijf01] ontvangen bedrag van € 174.441,51 kosten staan die [afkorting bedrijf01] niet zou hebben gemaakt zonder de tekortkoming van / samenwerking met A2SP. Daarbij is niet van belang of [afkorting bedrijf01] recht heeft op vergoeding van kosten bovenop de reeds ontvangen (voorschotten op de) kostenvergoeding: het gaat thans puur om de vraag of er voordelen verrekend moeten worden.
2.24.
[afkorting bedrijf01] heeft als productie 14 bij dagvaarding een overzicht verstrekt van de kosten die zij zou hebben gemaakt in de periode 2015-2019 met betrekking tot Cardatapool. Bij de akte uitlating na tussenvonnis heeft [afkorting bedrijf01] als productie 23 tot en met 32, onder meer, grootboekrekeningen van telefoon-, internet-, lease-, brandstof-, administratie- en marketingkosten en facturen overgelegd. Hieruit zou volgens haar blijken dat [afkorting bedrijf01] ruimschoots meer kosten heeft gemaakt dan dat zij aan (voorschotten op) kostenvergoedingen heeft ontvangen. A2SP heeft betwist dat dit overzicht een deugdelijke verantwoording is en gaat ervan uit dat er tegenover de door [afkorting bedrijf01] ontvangen bedragen geen gemaakte kosten staan, althans dat [afkorting bedrijf01] deze kosten ook zonder de tekortkoming van A2SP had moeten maken.
2.25.
In haar conclusie van antwoord heeft A2SP erkend dat de reële kosten van de operationele werkzaamheden ten behoeve van Cardatapool, die werden verricht door medewerkers van [afkorting bedrijf01] en A2SP, (zonder opslag of marge) konden worden doorbelast aan Cardatapool en dat partijen in dat kader allebei voorschotten hebben ontvangen op deze kostenvergoedingen. Ook heeft A2SP nooit bezwaar gemaakt tegen (de hoogte van) de door partijen ontvangen (voorschotten op de) kostenvergoedingen. Zeker gelet op de omvang van de door A2SP zelf ontvangen voorschotbedragen (naar zij stelt: € 128.870,00, waarvan zij € 7.600,00 heeft terugbetaald) moet zij hebben begrepen dat [afkorting bedrijf01] naar alle waarschijnlijkheid ook soortgelijke bedragen ontving. Zij kan dus niet stellen dat zij niet wist van de betalingen.
2.26.
Het is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat [afkorting bedrijf01] minder kosten heeft gemaakt dan A2SP. De rechtbank beschouwt het bedrag van € 128.870,00 dan ook als een ondergrens, in die zin dat [afkorting bedrijf01] in ieder geval niet minder kosten heeft gemaakt dan € 128.870,00. Daar staat tegenover dat [afkorting bedrijf01] , mede gelet op de uitgebreide en gemotiveerde betwisting van A2SP, niet deugdelijk heeft onderbouwd waar zij in dit kader recht op heeft. Met inachtneming van de getuigenverklaringen en de overgelegde stukken is de rechtbank echter wel van oordeel dat voldoende is gebleken dat door [afkorting bedrijf01] meer werkzaamheden zijn verricht dan door A2SP. Omdat het gelet op het voorgaande niet goed mogelijk is om de schade volledig concreet te begroten, gaat de rechtbank in het kader van de schadebegroting op grond van artikel 6:97 BW schattenderwijs uit van een bedrag van € 150.000,00 aan gemaakte kosten door [afkorting bedrijf01] . De samenwerking tussen partijen heeft vijf jaar geduurd. Dit komt neer op een bedrag van € 30.000,00 aan gemaakte kosten per jaar. Dat bedrag komt de rechtbank alleszins redelijk voor.
2.27.
Per saldo betekent dit dat [afkorting bedrijf01] afgerond € 24.500,00 teveel aan kostenvergoeding heeft ontvangen. Dit bedrag zal dan ook in het kader van de voordeelsverrekening als bedoeld in artikel 6:100 BW in mindering worden gebracht op de aan [afkorting bedrijf01] toe te wijzen schadevergoeding.
Ten aanzien van vordering 2 (gederfde inkomsten 2020)
2.28.
[afkorting bedrijf01] heeft ten aanzien van deze vordering gesteld dat [naam01] in het eerste kwartaal van 2020 namens [afkorting bedrijf01] overwegend betrokken is geweest bij de afwikkeling van Cardatapool en schat voor deze periode de gemiste inkomsten op € 50.000,00. De rechtbank heeft ten aanzien hiervan in het tussenvonnis al geoordeeld dat [afkorting bedrijf01] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat deze werkzaamheden hebben geleid tot inkomensverlies.
2.29.
Daarnaast heeft [afkorting bedrijf01] ten aanzien van deze vordering in haar laatste akte voor het tussenvonnis aangevoerd dat zij werd overvallen door het stopzetten van de samenwerking en dat dit leidde tot een periode van heroriëntatie, waarin geen inkomen werd verworven. Het is volgens haar (ook) daarom alleszins redelijk dat de periode waarover het inkomensverlies wordt berekend niet direct eindigt op de dag van de feitelijke beëindiging van de samenwerking. Omdat [afkorting bedrijf01] dit niet eerder in de procedure had aangevoerd en omdat A2SP op die (destijds) laatste akte van [afkorting bedrijf01] niet meer had kunnen reageren, is A2SP, zoals overwogen onder 2.3, bij het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over deze stelling van [afkorting bedrijf01] .
2.30.
A2SP heeft in dit kader – samengevat – aangevoerd dat deze stelling van [afkorting bedrijf01] ongeloofwaardig is. Ook heeft zij aangevoerd dat een periode van heroriëntatie van ruim vijf maanden als overdreven lang moet worden gezien. Volgens A2SP was de samenwerking via Cardatapool bovendien niet bedoeld als inkomstenbron voor [afkorting bedrijf01] .
2.31.
De rechtbank acht het redelijk om voor de periode aansluitend op het per direct beëindigen van de samenwerkingsovereenkomst door A2SP aan [afkorting bedrijf01] een vergoeding toe te kennen. In het hypothetische scenario dat de samenwerking niet zou hebben plaatsgevonden, zou [afkorting bedrijf01] immers ook in deze periode van heroriëntatie inkomen hebben verworven. Het ligt voor de hand dat [afkorting bedrijf01] niet direct na de beëindiging een nieuwe activiteit kon starten. Dat A2SP voorafgaand aan het gesprek met de RDW op 7 november 2019 [afkorting bedrijf01] al had geïnformeerd over de klacht en het op handen zijnde gesprek met de RDW, maakt dit niet anders. Afgezien van het feit dat dit niet veel eerder is geweest dan het moment van de beëindiging van de samenwerking, is de samenwerking op 12 november 2019 per direct beëindigd.
2.32.
De rechtbank volgt A2SP in haar standpunt dat de door [afkorting bedrijf01] gestelde termijn voor heroriëntatie fors is. De rechtbank ziet aanleiding om in dit verband bij wijze van oriëntatiepunt aansluiting te zoeken bij de wettelijke opzegtermijn die geldt bij een arbeidsovereenkomst (artikel 7:672 BW), hoewel die termijn hier strikt genomen niet van toepassing is. In dit geval, met een samenwerking van vijf jaar, zou dit neerkomen op een vergoeding van twee maanden. De rechtbank vindt, gelet op het feit dat de overeenkomst is opgezegd vanwege de wanprestatie van A2SP en er voor [afkorting bedrijf01] geen aanwijzingen waren dat de overeenkomst zo plotseling zou worden opgezegd, een termijn van twee maanden in dit geval onvoldoende passend. De rechtbank acht een termijn van drie maanden redelijk. De samenwerking is op 12 november 2019 per direct opgezegd, zodat [afkorting bedrijf01] recht heeft op een vergoeding over de periode tussen 12 november 2019 en 12 februari 2020. De vergoeding voor de periode van 12 november 2019 tot en met 31 december 2019 is al verdisconteerd in de toegewezen vordering onder 1 (zie onder 2.20). Dat betekent dat [afkorting bedrijf01] nog recht heeft op een vergoeding over de periode 1 januari tot 12 februari 2020. Dit betreft dertig werkdagen. De rechtbank zal bij de begroting van de schade in dit kader uitgaan van een uurtarief van € 125,00 en 30 werkzame uren per week (6 uur per dag). Dit komt neer op een bedrag van (180 uur maal € 125,00 is) € 22.500,00 dat aan [afkorting bedrijf01] wordt toegewezen.
Ten aanzien van vordering 6 (kosten deskundige)
2.33.
Ten aanzien van de kosten van de deskundige heeft A2SP gesteld dat het rapport Context geen schadebegroting is, nu het – kort weergegeven – niet meer is dan een simpele doorrekening van klakkeloos van [afkorting bedrijf01] overgenomen beweringen en cijfers. De rechtbank gaat hieraan voorbij, nu zij mede op basis van dit rapport de schade heeft kunnen begroten. Wel zal de rechtbank slechts 45% van het gevorderde bedrag toewijzen, omdat Context kosten heeft gemaakt ter vaststelling van verschillende schadeposten, waarvan slechts een deel (dat neerkomt op afgerond 45% van de totale vordering) wordt toegewezen. Dit komt neer op een bedrag van € 2.725,50.
Vaststelling verschuldigde hoofdsom, rekening houdend met verrekening
2.34.
[afkorting bedrijf01] heeft dus in hoofdsom een vordering op A2SP van € 639.425,50 (€ 601.200,00 (zie onder 2.20) plus € 22.500,00 (zie onder 2.32) plus € 37.500,00 (zie onder 2.4) plus € 2.725,50 (zie onder 2.33) min € 24.500,00 (zie onder 2.27)).
2.35.
[afkorting bedrijf01] heeft in reconventie een beroep gedaan op verrekening, welk beroep door de rechtbank is gehonoreerd (zie in het tussenvonnis onder 2.20 en 2.29 en in het tussenvonnis van 15 december 2021 (hierna: het eerste tussenvonnis) onder 4.15 en ook hierna onder 2.46 tot en met 2.48). Na verrekening van de vordering van € 67.500,00 van A2SP op [afkorting bedrijf01] resteert een vordering van € 571.925,50 van [afkorting bedrijf01] op A2SP, waartoe A2SP wordt veroordeeld.
2.36.
[afkorting bedrijf01] heeft rente gevorderd vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van volledige betaling. Bij toewijzing van de rente zoals gevorderd, is het vonnis niet executeerbaar en dus zal de rechtbank, bij gebreke van een onderbouwing van de gevorderde rente door [afkorting bedrijf01] , de rente als volgt toewijzen.
Bij akte van 12 januari 2022 heeft [afkorting bedrijf01] het rapport van Context overgelegd en vergoeding van de kosten daarvan gevorderd. De wettelijke rente over € 2.725,50 (zie onder 2.33) wordt daarom toegewezen met ingang van 27 januari 2022.
Na aftrek van dit bedrag resteert een bedrag van (€ 571.925,50 min € 2.725,50 is) € 569.200,00 waarover de wettelijke rente moet worden berekend. 20% van dit bedrag is € 113.840,00. A2SP moet aan [afkorting bedrijf01] de wettelijke rente over € 113.840,00 betalen vanaf 1 maart 2016, de wettelijke rente over de volgende € 113.840,00 vanaf 1 maart 2017, de wettelijke rente over de volgende € 113.840,00 vanaf 1 maart 2018, de wettelijke rente over de volgende € 113.840,00 vanaf 1 maart 2019 en de wettelijke rente over de laatste € 113.840,00 vanaf 1 maart 2020. Deze renteberekening per jaar komt de rechtbank praktisch en voldoende juist voor.
Ten aanzien van vordering 7 (buitengerechtelijke incassokosten)
2.37.
[afkorting bedrijf01] vordert vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 13.811,65, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.38.
[afkorting bedrijf01] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht die vergoeding door A2SP rechtvaardigen. Omdat niet de gehele vordering wordt toegewezen, zal uitgegaan worden van het forfaitaire tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, toegepast op het toegewezen bedrag. Dit besluit is weliswaar strikt genomen niet van toepassing, maar leidt wel tot de vaststelling van een redelijke vergoeding als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW (zie Rapport BGK integraal).Dat betekent dat een bedrag van € 4.634,63 zal worden toegewezen
2.39.
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen, nu daartegen geen (inhoudelijk) verweer is gevoerd. De rente gaat lopen vanaf het moment dat de betreffende schade is geleden. Bij een vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten is dit het moment waarop deze kosten door de schuldeiser zijn betaald. Nu [afkorting bedrijf01] over het moment van betaling niets heeft gesteld, wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf het moment van dagvaarding.
Beslagkosten en proceskosten
2.40.
[afkorting bedrijf01] vordert A2SP te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. De vordering is, gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv, toewijsbaar. De beslagkosten worden als volgt begroot:
- salaris: € 3.413,00 (1 rekest × € 3.413,00)
- griffierecht: € 667,00
- exploot beslag: € 179,86
- overbetekening
€ 76,65
Totaal € 4.336,51
2.41.
A2SP is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [afkorting bedrijf01] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
90,57
- griffierecht
4.200,00
- taxe
320,00
- salaris advocaat
25.597,50
(7,5* punten × € 3.413,00)
Totaal
30.208,07
* 1 punt voor het verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor, 1,5 punt voor het voorlopig getuigenverhoor (zitting + vervolgzitting), 1 punt voor de dagvaarding, 1 punt voor de mondelinge behandeling, 1 punt voor de akte na uitlating tussenvonnis, 1 punt voor het getuigenverhoor en 1 punt voor de conclusie na enquête.
2.42.
De gevorderde wettelijke rente over de proces- en beslagkosten zal worden toegewezen zoals gevorderd.
2.43.
Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring
2.44.
A2SP heeft tegen de door [afkorting bedrijf01] gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring verweer gevoerd. Zij heeft daartoe – samengevat – gesteld dat uit niets blijkt dat [afkorting bedrijf01] beschikt over een aan A2SP kenbaar voor verhaal vatbaar vermogen dat toereikend is om een eventuele restitutievordering op te verhalen. [afkorting bedrijf01] heeft dit betwist en gewezen op activa op de balans van [afkorting bedrijf01] van bijna anderhalf miljoen euro die voldoende uitzicht bieden op verhaal. Bij de beantwoording van de vraag of de rechtbank gebruik zal maken van haar in artikel 233 Rv gegeven discretionaire bevoegdheid om een vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, spelen de wederzijdse belangen, bezien in het licht van de omstandigheden van het geval, een bepalende rol. Dat [afkorting bedrijf01] het vereiste belang bij uitvoerbaar bij voorraad verklaring heeft, is een gegeven. A2SP heeft daarentegen, gelet op de gemotiveerde betwisting door [afkorting bedrijf01] , onvoldoende onderbouwd gesteld dat sprake is van een reëel restitutierisico. Daarbij neemt de rechtbank mee, zoals ook door [afkorting bedrijf01] is aangevoerd, dat de door A2SP gestelde vermindering van het eigen vermogen van [afkorting bedrijf01] deels is veroorzaakt door de wanprestatie van A2SP. De rechtbank oordeelt daarom dat de belangen van [afkorting bedrijf01] zwaarder dienen te wegen dat de belangen van A2SP, zodat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard zonder dat zekerheid hoeft te worden gesteld door [afkorting bedrijf01] .
In reconventie
2.45.
In het tussenvonnis en het eerste tussenvonnis is al geoordeeld dat de in 3.1 van het eerste tussenvonnis omschreven primaire vorderingen onder 1, 3 en 4 zullen worden afgewezen, de primaire vordering onder 2 en de subsidiaire vordering onder 3 geen bespreking meer behoeven en de subsidiaire vorderingen onder 4 en 5 zullen worden afgewezen. Wat resteert, is de vordering tot terugbetaling van het door A2SP aan [afkorting bedrijf01] geleende bedrag (de subsidiaire vordering onder 1) en het uitoefenen van de daaraan gekoppelde zekerheidsrechten (de subsidiaire vordering onder 2).
De geldleningsovereenkomst en de daaraan verbonden zekerheidsrechten
2.46.
Ten aanzien van het door A2SP aan [afkorting bedrijf01] geleende bedrag van € 67.500,00, te vermeerderen met contractuele rente van 8% vanaf 24 november 2016, heeft de rechtbank onder 2.20 en 2.29 van het tussenvonnis en ook onder 4.15 van het eerste tussenvonnis al geoordeeld dat [afkorting bedrijf01] zich ten aanzien van de vordering van A2SP op [afkorting bedrijf01] op verrekening mag beroepen.
2.47.
Op grond van artikel 6:129 lid 1 BW werkt de verrekening terug tot het tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan. De bevoegdheid tot verrekening ontstaat op het moment dat de bevoegdheid bestaat tot zowel betaling van de eigen schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.
2.48.
Zoals geoordeeld in het eerste tussenvonnis (zie onder 4.13) is tussen partijen niet in geschil dat op [afkorting bedrijf01] de verplichting rustte om het geleende bedrag van € 67.500,00 en de daarover verschuldigde rente op 1 juli 2018 aan A2SP terug te betalen en dat [afkorting bedrijf01] over de lening contractuele rente van 8% verschuldigd was vanaf 24 november 2016. In het eerste tussenvonnis is ook geoordeeld dat A2SP vanaf de aanvang van de samenwerking is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis om op rechtmatige wijze de voertuiggegevens in te brengen in Cardatapool. A2SP heeft het standpunt ingenomen dat de RDW ook in 2014 geen toestemming zou hebben verleend. Dat betekent dat nakoming toen al blijvend onmogelijk was. Vanaf dat moment had [afkorting bedrijf01] een afdwingbare vordering op A2SP tot vergoeding van haar schade. Dat [afkorting bedrijf01] dit op dat moment (tot 12 november 2019) nog niet wist, doet daar niet aan af en het zou ook niet redelijk zijn om dat in het kader van de verrekening aan haar tegen te werpen. Op het moment dat A2SP een opeisbare vordering had op [afkorting bedrijf01] in het kader van de geldleningsovereenkomst, voor wat betreft de contractuele rente vanaf 24 november 2016, had [afkorting bedrijf01] dus al een (voldoende) voor verrekening vatbare vordering op A2SP die op dat moment al hoger was dan € 67.500,00. Nu de verrekening terugwerkt tot het tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan, is [afkorting bedrijf01] geen contractuele rente over de lening verschuldigd aan A2SP en kan het bedrag van € 67.500,00 zonder berekening van contractuele rente in mindering worden gebracht op het bedrag waar [afkorting bedrijf01] in conventie recht op heeft, wat in het oordeel in conventie al is gebeurd (zie onder 2.35).
2.49.
Nu er per saldo geen vordering voor A2SP resteert, komt ook de subsidiaire vordering onder 2 ten aanzien van de uitwinning van de pandrechten niet voor toewijzing in aanmerking. De conclusie is dat de vorderingen tot terugbetaling van het door A2SP aan [afkorting bedrijf01] geleende bedrag (de subsidiaire vordering onder 1) en het uitoefenen van de daaraan gekoppelde zekerheidsrechten (de subsidiaire vordering onder 2) worden afgewezen, omdat de vorderingen tot terugbetaling door verrekening teniet zijn gegaan.
Proceskosten
2.50.
A2SP is de partij die (gelet op de intrekking van verschillende vorderingen: grotendeels) ongelijk krijgt en zij wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. De samenhang tussen conventie en reconventie is zodanig dat dit moet leiden tot toepassing van factor 0,5. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [afkorting bedrijf01] vastgesteld op € 1.183,00 aan salaris advocaat (2 punten × tarief € 1.183,00 × factor 0,5).
2.51.
De kostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, nu het verzoek daartoe is gegrond op de wet en A2SP het niet heeft bestreden.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt A2SP tot betaling aan [afkorting bedrijf01] van een schadevergoeding van € 571.925,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag als volgt:
  • over € 2.725,50 vanaf 27 januari 2022 tot aan de dag van betaling;
  • over € 113.840,00 vanaf 1 maart 2016 tot aan de dag van betaling,
  • over de volgende € 113.840,00 vanaf 1 maart 2017 tot aan de dag van betaling,
  • over de volgende € 113.840,00 vanaf 1 maart 2018 tot aan de dag van betaling,
  • over de volgende € 113.840,00 vanaf 1 maart 2019 tot aan de dag van betaling en
  • over de laatste € 113.840,00 vanaf 1 maart 2020 tot aan de dag van betaling.
3.2.
veroordeelt A2SP tot betaling aan [afkorting bedrijf01] van € 4.634,63 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van 1 april 2021 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt A2SP in de beslagkosten, aan de zijde van [afkorting bedrijf01] vastgesteld op € 4.336,51, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt A2SP in de proceskosten, aan de zijde van [afkorting bedrijf01] tot dit vonnis vastgesteld op € 30.208,07, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.7.
wijst de vorderingen af,
3.8.
veroordeelt A2SP in de proceskosten, aan de zijde van [afkorting bedrijf01] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.183,00,
3.9.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn, mr. B. van Velzen en mr. I. Tillema, rechters, in aanwezigheid van mr. L.S. van Westen, griffier. Het is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2023.
3242/1876/3194/625