ECLI:NL:RBROT:2023:4476

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
10198305
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diergeneeskundige behandeling en betwisting van betaling van facturen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die handelt onder de naam [handelsnaam01], en een gedaagde, die zelf procedeert. De eiser vordert betaling van openstaande facturen voor diergeneeskundige behandelingen die hij heeft uitgevoerd bij de dieren van de gedaagde. De eiser stelt dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van de facturen, die in totaal € 1.789,58 bedragen. De gedaagde betwist de verschuldigdheid van een aantal facturen en voert aan dat er sprake is van verjaring. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de facturen heeft ontvangen en dat de verjaring is gestuit door de communicatie tussen partijen. De rechter oordeelt dat de gedaagde de verschuldigdheid van de facturen onvoldoende heeft betwist en dat de eiser recht heeft op betaling van de hoofdsom van € 1.019,58, rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10198305 CV EXPL 22-35225
datum uitspraak: 26 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] , die handelt onder de naam [handelsnaam01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 november 2022, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de e-mail van [gedaagde01] van 8 februari 2023;
  • de brief van 14 februari 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 24 april 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken via een digitale beeld- en geluidverbinding (MS Teams). Daarbij was zowel [eiser01] als [gedaagde01] aanwezig, waarbij [eiser01] werd bijgestaan door de heer [naam01] namens de gemachtigde.

2.De feiten

2.1.
Op 12 november 2018 heeft [eiser01] een e-mail aan [gedaagde01] gezonden met - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“(…) [eiser01] heeft de afgelopen jaren zorg verleent aan vele dieren in de regio, waaronder ook uw dier(en).
Echter hij was zo druk met de geneeskunde dat de facturatie hierdoor ernstig achter bleef.
Sinds kort heeft [eiser01] assistentie in de praktijk gevraagd om de administratie op te pakken. Een belangrijke taak is dan ook om de facturatie op orde te brengen.
Uit de administratie is gebleken dat bij uw dier(en) behandelingen zijn uitgevoerd die nooit afgerekend zijn.
Het is goed voor te stellen dat dit bij u nogal rauw op het dak kan vallen, maar er moeten nu toch echt de zaken op orde gebracht worden.
Wij waarderen u zeer als klant in onze praktijk en hopen tevens dat u [eiser01] net zo goed waardeert.
Om u tegemoet te komen willen wij u het volgende voorstel doen:
Een afbetaling starten op alle openstaande posten.
We sturen u per omgaande een overzicht. (…)”
2.2.
Als bijlagen bij de e-mail van 12 november 2018 heeft [eiser01] de volgende facturen aan [gedaagde01] verzonden:
Datum Nummer Omschrijving Bedrag
30-06-2016 S-2016-0392 Factuur [huisdier01] januari 2016 € 156,85
01-07-2016 S-2016-0512 Factuur medicatie [huisdier01] maart/mei 2016 € 143,60
01-11-2016 S-2016-0622 Factuur behandeling slokdarmverstopping [huisdier01] € 215,18
31-03-2018 S-2018-0574 Factuur medicatie 2017 € 702,75
12-11-2018 S-2018-0575 Factuur medicatie 2018 [huisdier01] € 581,20
2.3.
De gemachtigde van [eiser01] heeft bij brief van 24 december 2020 [gedaagde01] aangemaand om binnen een termijn van 14 dagen nadat de brief bij [gedaagde01] is bezorgd een totaalbedrag van € 1.789,58, aan haar te voldoen, bij gebreke waarvan de vordering verhoogd zal worden met een bedrag van € 268,44 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.4.
[gedaagde01] heeft op 3 februari 2021 een e-mail aan de gemachtigde van [eiser01] gestuurd met - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“(…) Volgens mijn rechtsbijstand klopt het niet deze nog te verhalen, maar los daarvan kan ik niet nagaan of dit allemaal nog klopt. (…)”
2.5.
Per 22 februari 2021 hebben partijen een tijdelijke betalingsregeling getroffen, op basis waarvan [gedaagde01] maandelijks € 35,- aan de gemachtigde van [eiser01] moest betalen. Partijen zijn op 17 augustus 2021 een nieuwe betalingsregeling overeengekomen van € 40,- per maand. In de schriftelijke bevestiging van deze betalingsregeling is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) De tijdelijke betalingsregeling komt tot stand onder de volgende voorwaarden:
(…)
5. Wij hebben het recht om de afgesproken betalingsregeling ieder half jaar te herzien of te beëindigen. Dit gebeurt op basis van de bewijsstukken van uw financiële situatie. Daarom zullen wij u ieder half jaar vragen om bewijsstukken van uw financiële situatie aan ons te verzenden. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
- [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen € 1.462,21 met de wettelijke rente over
€ 1.789,58, vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 1.019,58, rente van € 174,19 (berekend tot 3 november 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 268,44.
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. [eiser01] heeft in opdracht en voor rekening van [gedaagde01] diergeneeskundige behandelingen verricht. [gedaagde01] is in gebreke gebleven met volledige betaling van de naar aanleiding van de behandelingen verzonden facturen van in totaal € 1.789,58. [eiser01] zag zich genoodzaakt zijn vordering ter incasso uit handen te geven. [gedaagde01] heeft, na het treffen van een betalingsregeling, in totaal een bedrag van € 770,- aan de gemachtigde van [eiser01] betaald. De betalingsregeling is komen te vervallen, omdat [gedaagde01] heeft nagelaten om volledig inzicht te geven in haar financiële situatie. [eiser01] maakt daarnaast aanspraak op de wettelijke rente en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [eiser01] heeft zeven jaar geleden geneeskundige behandelingen bij het paard van [gedaagde01] uitgevoerd. Zij heeft de facturen betaald van de behandelingen, die wel zijn verricht. [gedaagde01] betwist de facturen van 1 november 2016 en 12 november 2018 verschuldigd te zijn. Niet alle facturen kloppen. [eiser01] heeft aangegeven dat hij achterloopt met factureren. [gedaagde01] vermoedt dat er sprake is van verjaring. Zij betaalt bovendien al anderhalf jaar lang € 40,- per maand voor de facturen die wel kloppen.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [eiser01] in het verleden meerdere geneeskundige behandelingen heeft uitgevoerd bij het paard van [gedaagde01] . Daarnaast staat vast dat [eiser01] niet voor alle uitgevoerde behandelingen direct een factuur aan [gedaagde01] heeft gestuurd. Per e-mail van 12 november 2018 heeft [eiser01] aan [gedaagde01] medegedeeld dat hij achterloopt met de facturatie van de behandelingen en heeft hij haar verzocht een aanvang te maken met de betaling van de openstaande posten. Het meest verstrekkende verweer dat [gedaagde01] heeft gevoerd, is dat er sprake is van verjaring.
Verjaring
4.2.
Uit de door [eiser01] opgestelde facturen volgt dat deze betrekking hebben op behandelingen, die [eiser01] in de periode januari 2016 tot en met november 2018 stelt te hebben uitgevoerd. Een vordering tot nakoming van een verbintenis verjaart na een periode van vijf jaar nadat de verbintenis opeisbaar is geworden (artikel 3:307 lid 1 BW). Een verbintenis als waar het hier om gaat is direct opeisbaar, tenzij een termijn voor nakoming is overeengekomen. Dat in dit geval een termijn voor nakoming is overeengekomen is gesteld noch gebleken. Dat betekent dus dat [eiser01] direct nadat de door hem gestelde behandelingen zouden hebben plaatsgevonden aanspraak had kunnen maken op betaling van de daarmee gepaard gaande kosten door [gedaagde01] . Dit leidt er toe dat [eiser01] ten aanzien van de oudste op de facturen vermelde behandelingen in elk geval vanaf eind januari 2016 aanspraak op betaling had kunnen maken, zodat ten aanzien van die behandelingen vanaf dat moment de verjaringstermijn van vijf jaar is aangevangen.
4.3.
Door [gedaagde01] is ter zitting erkend dat zij met de e-mail van 12 november 2018 de facturen heeft ontvangen, waarvan [eiser01] in deze procedure betaling eist. Met de verzending en ontvangst van deze facturen is de verjaring rechtsgeldig gestuit - ook ten aanzien van de overige behandelingen in 2016, 2017 en 2018 - en is er op dat moment een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen. Binnen de nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar is [gedaagde01] diverse malen aangeschreven tot betaling over te gaan en is uiteindelijk deze procedure aanhangig gemaakt. Van verjaring van de vordering is dan ook geen sprake.
Verschuldigdheid facturen
4.4.
[gedaagde01] heeft betwist (een deel van) de facturen verschuldigd te zijn. Zij heeft in dat kader op de eerste rolzitting aanvankelijk de verschuldigdheid van de facturen van 1 november 2016 (de behandeling van een slokdarmverstopping bij haar paard [huisdier01] ) en 12 november 2018 (medicatie voor [huisdier01] ) betwist. In haar e-mail van 8 februari 2023 aan de griffie heeft [gedaagde01] echter aangegeven dat zij de verschuldigdheid van
allegevorderde facturen betwist en dat zij de facturen van 1 november 2016 en 12 november 2018 slechts als voorbeeld heeft genoemd. In weerwil van laatstgenoemde e-mail heeft [gedaagde01] zich vervolgens ter zitting toch weer op het standpunt gesteld dat zij slechts de facturen van 1 november 2016 en 12 november 2018 betwist. [gedaagde01] is dan ook weinig consistent in het door haar gevoerde verweer.
4.5.
Daarnaast staat vast dat [gedaagde01] na ontvangst van de facturen in november 2018 geen enkel bezwaar bij [eiser01] heeft gemaakt tegen de facturen. Ook nadat [eiser01] zowel in 2019 als in 2020 diverse herinneringen aan [gedaagde01] heeft gestuurd, is van enig inhoudelijk bezwaar van [gedaagde01] tegen de facturen niet gebleken. Pas nadat de gemachtigde van [eiser01] [gedaagde01] had aangeschreven heeft [gedaagde01] zich in haar e-mail van 3 februari 2021 op het standpunt gesteld dat het, door het tijdsverloop van enkele jaren, voor haar niet meer mogelijk is om na te gaan ‘of het allemaal klopt’. Dat [gedaagde01] in voornoemde e-mail aan de gemachtigde van [eiser01] heeft medegedeeld dat de facturen niet kloppen en dat de betreffende behandelingen niet hebben plaatsgevonden, zoals [gedaagde01] op de zitting heeft gesteld, kan dan ook niet uit de inhoud van die e-mail worden afgeleid.
4.6.
Pas tijdens onderhavige procedure - ruim vier jaar nadat zij de facturen heeft ontvangen - neemt [gedaagde01] het standpunt in dat de in de facturen van 1 november 2016 en 12 november 2018 genoemde behandelingen niet hebben plaatsgevonden. Indien [gedaagde01] van mening was dat de genoemde behandelingen niet hebben plaatsgevonden, had het op haar weg gelegen dit in een eerder stadium gemotiveerd aan [eiser01] kenbaar te maken. In dat verband had van [gedaagde01] verwacht mogen worden dat zij direct na ontvangst van de facturen concreet aan [eiser01] zou mededelen welke specifieke behandelingen zij betwist. De omstandigheid dat [gedaagde01] ten tijde van de ontvangst van de facturen met ernstige gezondheidsproblemen kampte maakt dit niet anders. Ook onder die omstandigheden had van haar ten minste verwacht mogen worden dat zij binnen een redelijke termijn na ontvangst van de facturen bezwaar zou maken en daar niet bijna vier jaar mee zou wachten. Dit alles heeft [gedaagde01] echter nagelaten. Sterker nog, zij heeft zelfs aanleiding gezien om een betalingsregeling voor de volledige hoofdsom te treffen, zonder daarbij enig voorbehoud te maken ten aanzien van de juistheid van de facturen.
4.7.
Ter toelichting op haar stelling dat de betreffende behandelingen niet hebben plaatsgevonden heeft [gedaagde01] op de zitting desgevraagd aangevoerd dat zij niet meer weet of de in de factuur van 1 november 2016 genoemde behandeling voor een slokdarmverstopping heeft plaatsgevonden, omdat het te lang geleden is. Daarnaast heeft zij bij die gelegenheid aangevoerd dat zij de in de factuur van 12 november 2018 genoemde medicatie wél heeft ontvangen, maar niet in de op de factuur vermelde hoeveelheid. Welke hoeveelheid aan medicijnen zij dan wel of niet ontvangen zou hebben, heeft [gedaagde01] echter niet gesteld. Gelet op deze nadere toelichting van [gedaagde01] is van een stellige en concrete betwisting van de betreffende behandelingen geen sprake. Deze algemene en weinig overtuigende betwisting, in combinatie met het feit dat [gedaagde01] pas na verloop van bijna vier jaar na ontvangst van de facturen voor de eerste maal de verschuldigdheid van een deel van die facturen betwist, leidt er toe dat [gedaagde01] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de behandelingen, die ten grondslag liggen aan de facturen van 1 november 2016 en 12 november 2018, hebben plaatsgevonden.
4.8.
Gelet op het bovenstaande is voldoende vast komen te staan dat de in de factuur van 1 november 2016 genoemde behandeling heeft plaatsgevonden en de in de factuur van 12 november 2018 genoemde medicatie aan [gedaagde01] is verstrekt. [gedaagde01] moet de hiervoor genoemde facturen dan ook aan [eiser01] betalen. Dat geldt ook voor de overige gevorderde facturen, waarvan [gedaagde01] de verschuldigdheid ter zitting niet meer heeft betwist.
Betalingsregeling
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij tot tweemaal toe een betalingsregeling zijn overeengekomen en dat [gedaagde01] op grond van de laatste op 17 augustus 2021 getroffen betalingsregeling € 40,- per maand moest betalen. Hoewel door [eiser01] is erkend dat [gedaagde01] sindsdien - in elk geval tot aan de dag van dagvaarding - maandelijks € 40,- heeft betaald, staat ook vast dat partijen zijn overeengekomen dat het een tijdelijke betalingsregeling betrof en dat [eiser01] het recht had om de afgesproken betalingsregeling ieder half jaar te herzien of te beëindigen. In het kader van de herziening van de betalingsregeling diende [gedaagde01] op daartoe strekkend verzoek van de gemachtigde van [eiser01] inzicht te geven in haar financiële situatie.
4.10.
Uit de door [eiser01] overgelegde correspondentie kan worden afgeleid dat de gemachtigde van [eiser01] in de periode van mei tot en met september 2022 meerdere malen aan [gedaagde01] heeft verzocht het hiervoor bedoelde inzicht in haar financiële situatie te geven. Daarbij is duidelijk aangegeven welke bewijsstukken [gedaagde01] moest opsturen. Ondanks de vele verzoeken van de zijde van de gemachtigde van [eiser01] vanaf mei 2022 heeft [gedaagde01] pas eind augustus 2022 een aantal bewijsstukken van haar inkomsten en uitgaven toegestuurd. Door de gemachtigde van [eiser01] is gesteld dat [gedaagde01] met de door haar toegezonden stukken onvolledige informatie heeft verstrekt en onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie, te meer nu uit die stukken kon worden afgeleid dat de uitgaven van [gedaagde01] aanzienlijk hoger leken te zijn dan haar inkomsten. Niet gebleken is bovendien dat [gedaagde01] de door haar toegezonden stukken nadien nog van een nadere deugdelijke toelichting heeft voorzien, ondanks dat de gemachtigde van [eiser01] daar expliciet om heeft gevraagd. Daarmee is voldoende gebleken dat [gedaagde01] niet aan alle voorwaarden van de getroffen betalingsregeling heeft voldaan, zodat [eiser01] de betalingsregeling terecht heeft beëindigd en op gerechtvaardigde gronden tot dagvaarding is overgegaan.
Hoofdsom
4.11.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde01] het totaalbedrag van de aan haar gezonden facturen van € 1.789,58 aan [eiser01] moet voldoen. In de dagvaarding zijn door [eiser01] de tot 3 november 2022 door [gedaagde01] verrichte betalingen van in totaal
€ 770,- op de vordering in mindering gebracht. Dat betekent dat de hoofdsom tot een bedrag van € 1.019,58 wordt toegewezen. De kantonrechter gaat er van uit dat het totaalbedrag van de ná dagvaarding door [gedaagde01] verrichte betalingen door [eiser01] in mindering zal worden gebracht op het in dit vonnis toegewezen bedrag aan hoofdsom.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.12.
[eiser01] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De door de gemachtigde van [eiser01] aan [gedaagde01] gezonden aanmaning van 24 december 2020, waarvan de ontvangst door [gedaagde01] niet is betwist, voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 268,44 wordt daarom toegewezen.
4.13.
Ook de gevorderde rente tot de dag van dagvaarding van € 174,19 wordt toegewezen, omdat [eiser01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet inhoudelijk heeft betwist. [eiser01] heeft daarnaast de wettelijke rente gevorderd vanaf de dag van dagvaarding over een bedrag van € 1.789,58. Zoals hiervoor al is geoordeeld bedroeg de hoofdsom ten tijde van de dagvaarding echter
€ 1.019,58. De wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding is dan ook slechts toewijsbaar over laatstgenoemd bedrag.
Proceskosten
4.14.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 105,31 aan dagvaardingskosten, € 214,- aan griffierecht en € 398,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 199,-). Dit is in totaal € 717,31. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 99,50 (1/2 punt x € 199,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 1.019,58 aan hoofdsom,
€ 174,19 aan tot 3 november 2022 vervallen rente en € 268,44 aan buitengerechtelijke kosten, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.019,58 vanaf 3 november 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 717,31;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
44487