1.3.In het verweerschrift heeft verweerder een herberekening van de kosten gemaakt. De grondslag van de aanslag is daarbij verlaagd van € 5.330.000,- naar € 4.456.720,- wat heeft geleid tot vermindering van de aanslag van € 107.108,84 naar een bedrag van € 89.821,60.
Nadat de rechtbank het onderzoek op de zitting van 9 september 2022 heeft geschorst, heeft verweerder de heffingsgrondslag verder verlaagd naar € 4.370.915,-. Dit leidt tot een aanslag van € 88.062,60.
2. Omdat verweerder in beroep een lagere heffingsgrondslag verdedigt dan in het bestreden besluit, is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd.
3. Eiseres is van mening dat ook een heffingsgrondslag van € 4.370.915,- te hoog is. Volgens haar kan de heffingsgrondslag maximaal € 1.700.000,- aan bouwkosten zijn.
Zij voert daartoe aan dat de daadwerkelijke bouwkosten de heffingsgrondslag voor de leges moeten zijn, zonder toepassing van NEN 2699, zoals verweerder heeft gedaan, omdat die norm niet is bedoeld voor het berekenen van bouwleges.
4. Het klopt zoals eiseres stelt, dat de NEN 2699 niet bedoeld is om de bouwkosten van een project te berekenen. Maar gelet op artikel 1.1. en 1.1.1 van de Tarieventabel en de toelichting daarop, is dat hier ook niet gebeurd.
In hoofdstuk 1 van de Tarieventabel staat voor zover hier van belang:
Maatstaf van heffing zijn de totale bouwkosten van de zaak waarop de aanvraag om een vergunning betrekking heeft.
1.1.1
De totale bouwkosten worden berekend volgens de NEN 2699 (investerings- en exploitatiekosten van gebouwen – Begripsomschrijvingen en indelingen) en hierop gebaseerde kengetallen en ramingsprogramma’s.
De toelichting op de Verordening vermeldt (voor zover hier van belang):
“Bij een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt de hoogte van de verschuldigde leges bepaald aan de hand van de in artikel 1.1.1 vastgelegde objectieve prijsbepalingsmethodiek. Daarbij gaat het altijd om de prijs die van toepassing is op de bedrijfsmatige realisatie van het aangevraagde bouwplan. (…) Voor een nadere duiding van de gekozen kostenbepalingsmethodiek wordt verwezen naar de betreffende NEN.”
De rechtbank leidt hieruit af dat de NEN 2699 niet direct wordt gebruikt voor de berekening van de bouwkosten, dat kan ook niet, maar de NEN 2699 wordt gebruikt om te bepalen wat onder bouwkosten valt, waarna aan de hand van kengetallen en ramingsprogramma’s de bouwkosten worden berekend. Het gaat daarbij om bouwkosten die door een derde voor een bepaald project zouden worden betaald.
5. Het is daarbij niet zo dat de werkelijk betaalde bouwkosten leidend moeten zijn. Zoals verweerder terecht stelt, mag hij leges heffen over bouwkosten die zijn gebaseerd op normbedragen (en niet op de echte bouwkosten). Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de Hoge Raad van 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:689. 6. Dat andere gemeenten andere methoden aanhouden om de bouwkosten en/of de leges te berekenen, waar eiseres op wijst, is niet van belang. De gemeenteraad van Rotterdam die de Verordening vaststelt, mag zijn eigen afweging maken.
7. De conclusie is dat de heffingsgrondslag die verweerder gebruikt, in orde is.
8. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of verweerder de bouwkosten terecht nader heeft vastgesteld op € 4.370.915,- of dat die, zoals eiseres betoogt, niet meer kunnen bedragen dan € 1.700.000,-.