ECLI:NL:RBROT:2023:4293

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
ROT 20/5639
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom wegens overtreding van de Waterwet en invorderingsbeslissing met betrekking tot verontreiniging van oppervlaktewater

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 19 mei 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een last onder dwangsom en de invordering van een verbeurde dwangsom behandeld. Eiseres, eigenaresse van een perceel in Oude-Tonge, had zonder vergunning stoffen in een oppervlaktewaterlichaam gebracht, wat leidde tot verontreiniging. Het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta had op 2 april 2020 een last onder dwangsom opgelegd, en op 22 april 2021 werd besloten tot invordering van een verbeurde dwangsom van € 25.000,-. Eiseres voerde aan dat extreme regenval de overtreding had veroorzaakt en dat er sprake was van overmacht. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van extreme weersomstandigheden en dat zij voldoende maatregelen had kunnen nemen om de overtreding te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, waardoor de besluiten van het college in stand bleven. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5639

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta

(gemachtigde: mr. M. Spee).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het opleggen van een last onder dwangsom aan eiseres wegens het zonder vergunning of vrijstelling stoffen in een oppervlaktewaterlichaam brengen en tegen de invordering van een verbeurde dwangsom.
1.1.
Met het besluit van 2 april 2020 heeft het college besloten tot het opleggen van een last onder dwangsom. Met het bestreden besluit van 24 september 2020 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Met het besluit van 22 april 2021 heeft het college besloten tot invordering van een verbeurde dwangsom van € 25.000,-. Eiseres heeft hierop in beroep een schriftelijke reactie gegeven.
1.3.
Het college heeft op het beroep tegen de last onder dwangsom gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en [naam 1] en de gemachtigde van het college en [naam 2].

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is eigenaresse van een perceel op het Bedrijvenpark Oostflakkee in Oude-Tonge. Op het perceel zijn materialen, waaronder staalslakken, aangebracht ter voorbereiding van het realiseren van een bioboardfabriek. De omgevingsvergunning voor de bioboardfabriek is echter vertraagd in verband met een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) met betrekking tot stikstof. Het college heeft met het besluit van 2 april 2020 een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet. Op 12 juni 2019, 25 februari 2020 en 6 maart 2020 heeft het college geconstateerd dat er een vloeistof in het oppervlaktewater werd geloosd in de nabij gelegen watergangen, waardoor deze zijn verontreinigd. Deze vloeistof is afkomstig van de aangebrachte materialen, met name staalslakken.
2.1.
Op 4 februari 2021 heeft het college tijdens een controle opnieuw een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet geconstateerd. Er is verontreinigd water afgestroomd naar een nabijgelegen watergang. Met het besluit van 22 april 2021 heeft het college aan eiseres laten weten dat vanwege deze overtreding van rechtswege een dwangsom van € 25.000,- is verbeurd en dat deze dwangsom wordt ingevorderd.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op grond van artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking op het besluit tot invordering van de dwangsom van 22 april 2021.
4. De rechtbank beoordeelt eerst de aan eiseres opgelegde last onder dwangsom en daarna het besluit tot invordering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

De last onder dwangsom

Is er sprake van een rechtvaardigingsgrond?
7. Eiseres voert aan dat sprake is van overmacht. Zij stelt dat extreme regenval in het eerste kwartaal van 2020 de overtreding heeft veroorzaakt. Zij heeft daarop in overleg met de toezichthouders van het college maatregelen getroffen om afstroming van regenwater vanaf het terrein tegen te gaan. Op 25 februari 2020 heeft zij de sloot over een lengte van circa 40 meter afgedamd en het geloosde water verwijderd. Op 6 maart 2020 heeft zij de watergang T44813 over een lengte van 280 meter afgedamd, het afgestroomde water afgevoerd, dijken aangelegd, extra folie gelegd, een opvanggoot gegraven en peilbuizen aangebracht. Deze maatregelen zijn in overleg met de toezichthouders van het college getroffen en werden ook als afdoende beschouwd. Uiteindelijk bleken deze maatregelen niet voldoende, vanwege extreme regenval.
7.1.
Het college bestrijdt dat sprake was van extreme weersomstandigheden. Het college voert aan dat het ook bij ongewilde overtredingen als gevolg van weersomstandigheden bevoegd is handhavend op te treden. Het college verwijst naar de beginselplicht tot handhaving en de wettelijke taak inzake de zorg voor de waterkwaliteit.
7.2.
Op grond van artikel 5:5 van de Awb legt het bestuursorgaan geen last onder dwangsom op voor zover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestaat. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:5 van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 87) volgt dat onder rechtvaardigingsgrond de klassieke rechtvaardigingsgronden worden verstaan: overmacht, noodweer en handelen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift of een wettelijke bevoegdheid. Volgens de totstandkomingsgeschiedenis is het aan het bestuur en uiteindelijk aan de rechter om het begrip rechtvaardigingsgrond voor het bestuursrecht nader in te vullen en ligt het daarbij voor de hand dat het bestuur en de rechter de strafrechtelijke jurisprudentie en de klassieke strafuitsluitingsgronden tot uitgangspunt zullen nemen. Uit de totstandkomingsgeschiedenis blijkt voorts dat het artikel niet impliceert dat het bestuursorgaan bij iedere bestuurlijke sanctie moet onderzoeken of een rechtvaardigingsgrond aanwezig is en moet motiveren waarom dat niet het geval is. Daartoe is slechts aanleiding indien de overtreder een onderbouwd beroep doet op een rechtvaardigingsgrond of anderszins aanwijzingen bestaan dat mogelijk een rechtvaardigingsgrond aanwezig is.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat bij de geconstateerde overtredingen in februari en maart 2020 sprake was van extreme weersomstandigheden. Zware regenval is daarvoor niet voldoende.
De rechtbank overweegt bovendien dat eiseres rekening had moeten houden met (zware) regenval. Eiseres heeft op eigen risico staalslakken op het terrein aangebracht. Zij heeft daarbij een zorgplicht. Eiseres had maatregelen kunnen nemen, zoals het aanleggen van hogere dammen, het verdiepen van de greppels of het gebruiken van betere folie of zelfs het weghalen van de staalslakken. Op zitting is door eiseres bevestigd dat het breed bekend is in de bouwwereld dat staalslakken die bloot liggen goed afgedekt moeten worden. Dat de wel genomen maatregelen in overleg met de toezichthouders van het college zijn getroffen en als afdoende werden beschouwd, maar dat uiteindelijk niet bleken te zijn, doet er ook niet aan af dat eiseres andere maatregelen had moeten nemen om overtreding te voorkomen. Eiseres had de lozingen kunnen voorkomen door het treffen van maatregelen die van haar konden worden gevraagd. Dat betekent dat er geen sprake is geweest van overmacht.
7.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zijn er bijzondere omstandigheden die maken dat van het opleggen van een last onder dwangsom moet worden afgezien?
8. Eiseres voert aan dat bij het opleggen van de last onder dwangsom bij de belangenafweging geen rekening is gehouden met de genomen maatregelen die zij in overleg met de toezichthouders heeft getroffen en met de extreme weersomstandigheden. Verder is geen acht geslagen op wat de situatie mede heeft veroorzaakt, namelijk de vertraagde vergunningverlening vanwege de stikstofuitspraken. Ook is er geen rekening mee gehouden dat onvoorzienbaar was dat de genomen maatregelen niet afdoende waren en het daarmee samenhangende onevenredige financiële nadeel voor eiseres bij verbeurte van een dwangsom. Tot slot wijst eiseres erop dat de aangebrachte staalslakken in overleg met de gemeenten Hellevoetsluis en Goeree-Overflakkee en DCMR op het terrein zijn aangebracht. Volgens eiseres had het college vanwege deze omstandigheden moeten afzien van het opleggen van een last onder dwangsom.
8.1.
Het college betoogt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat van handhaving moet worden afgezien. Het algemeen belang bij behoud van een goede waterkwaliteit is heel groot. Het college bestrijdt dat er sprake is van extreme weersomstandigheden. Met het aanbrengen van staalslakken op het terrein loopt eiseres het risico van uitspoeling door regenval van schadelijke stoffen in de watergang. Deze omstandigheid en dat de benodigde vergunningen voor realisatie van de bioboardfabriek nog niet zijn verleend, liggen volgens het college binnen de risicosfeer van eiseres. Dat eiseres zich constructief heeft opgesteld, waardeert het college, maar maakt niet dat er geen last onder dwangsom mocht worden opgelegd. De overtreder blijft zelf verantwoordelijk om herhaling van de overtreding te voorkomen en zo negatieve (financiële) consequenties te vermijden. Ook de omstandigheid dat de staalslakken in overleg met genoemde gemeenten zijn aangebracht, is volgens het college geen bijzondere omstandigheid om van handhaving af te zien.
8.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling zal gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
8.3.
Niet in geschil is dat er gehandeld is in strijd met artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet. Dit betekent dat het college handhavend kon optreden. Ook is niet in geschil dat de overtreding niet kan worden gelegaliseerd.
8.4.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de door eiseres genoemde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien en wegen deze niet op tegen het algemeen belang van een goede waterkwaliteit. Van een overtreding van geringe aard of ernst is geen sprake. Zoals onder 7.3. is overwogen, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van extreme weersomstandigheden. Zij kon ook alternatieve maatregelen treffen, zoals in 7.3. is overwogen. Dat zij de (niet afdoende gebleken) maatregelen met de toezichthouders van het college heeft afgestemd, wil niet zeggen dat de verantwoordelijkheid van eiseres stopte toen zij die maatregelen had getroffen. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat de toezichthouders een concrete voorspelling over de doeltreffendheid van de maatregelen hebben gegeven, blijft eiseres immers degene die het in haar macht had overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet te voorkomen.
8.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de last voldoende duidelijk?
9. Eiseres betoogt dat niet duidelijk is wanneer aan de last is voldaan. Zij heeft maatregelen getroffen die uiteindelijk niet voldoende bleken te zijn. Het is voor eiseres onduidelijk welke maatregelen zij moet nemen om herhaling van de overtreding te voorkomen.
9.1.
Op grond van artikel 5:31d, aanhef, onder a, van de Awb, wordt onder last onder dwangsom verstaan: de herstelsanctie, inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding. Op grond van artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb, omschrijft de last onder dwangsom de te nemen herstelmaatregelen.
9.2.
In de uitspraak van 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1218, heeft de Afdeling overwogen dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een last zodanig duidelijk en concreet geformuleerd wordt dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over hetgeen gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen. De rechtvaardiging voor het opleggen van een last onder dwangsom kan uitsluitend gelegen zijn in het feit dat sprake is van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens een wettelijk voorschrift. Dit betekent dat de last onder dwangsom uitsluitend kan zijn gericht op de beëindiging van die overtreding. Daarbij dient de overtreder een keuze te worden gelaten ten aanzien van de middelen die hij wil toepassen om aan de overtreding een einde te maken.
9.3.
Aan eiseres is de last opgelegd om de lozing te beëindigen en beëindigd te houden, door het voorkomen dat nu en in de toekomst lozingen (kunnen) plaatsvinden. Het college heeft geen concrete maatregelen voorgeschreven, maar wel voorbeelden van maatregelen gegeven, zoals het afdekken van het terrein met folie, het afdammen van de watergangen en het graven van greppels. Dit blijkt ook uit het advies van de bezwaarschriftencommissie dat is overgenomen in de beslissing op bezwaar. Voor het overige verwijst de rechtbank naar wat onder 7.3. is overwogen. Naar het oordeel van de rechtbank is de last voldoende duidelijk en concreet.
9.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Staat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom?
10. Eiseres voert aan dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot het geschonden belang. Het standpunt van het college dat de hoogte van de dwangsom conform de landelijke norm van driemaal de te verwachten herstelkosten is, is volgens haar onjuist. Een dergelijke landelijke norm bestaat ook niet. Bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom mogen volgens eiseres de reeds gedane investeringen niet worden betrokken, maar gaat het om de daarna te veronderstellen hoogte van de herstelkosten. Het college heeft daarin geen enkele inzage gegeven, laat staan dat de hoogte van de dwangsom is onderbouwd.
10.1.
Op grond van artikel 5:32b, derde lid, van de Awb, moet de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
10.2.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:689, heeft het opleggen van een last onder dwangsom als doel de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De hoogte van de dwangsom kan worden afgestemd op de kosten die zouden moeten worden gemaakt om de overtreding te beëindigen plus een opslag om de prikkel te verhogen dat de overtreding ook daadwerkelijk wordt beëindigd (ABRvS 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2913).
10.3.
De hoogte van de dwangsom is € 25.000,- per overtreding met een maximum van € 250.000,-. Het college stelt dat bij het vaststellen van de hoogte gebruik is gemaakt van een bestendige beleidslijn bij vergelijkbare overtredingen die ernstige nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Die houdt in dat bij de hoogte van de dwangsom wordt gekeken naar de kosten die gemaakt moeten worden om de overtreding te beëindigen. Dit bedrag wordt per overtreding met een factor 3 vermenigvuldigd om als prikkel te dienen om de overtreding te beëindigen en herhaling te voorkomen. Op zitting heeft het college verduidelijkt dat deze beleidslijn ongeschreven is en door alle waterschappen wordt gehanteerd. Op basis van ervaring van toezichthouders worden de kosten van herstel geschat. Op zitting heeft de toezichthouder gesteld dat de hoogte van de dwangsom in deze zaak aan de lage kant is, omdat de kosten van de maatregelen die genomen moeten worden, bijvoorbeeld het realiseren van een aarden wal, hoog zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de kosten voor de maatregelen wezenlijk lager liggen dan waarvan het college is uitgegaan. Van een dwangsom moet een financiële prikkel uitgaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoogte van de dwangsom dan ook niet onredelijk.
10.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een bestraffende sanctie?
11. Eiseres betoogt dat de last onder dwangsom in dit geval niet meer als herstelsanctie kan worden aangemerkt, omdat sprake is van overmacht door extreme regenval en omdat zij in overleg met de toezichthouders van het college maatregelen heeft getroffen. Onder deze omstandigheden krijgt de last onder dwangsom het karakter van een bestraffende sanctie in de zin van artikel 5:2, eerste lid, onder c, van de Awb.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de last onder dwangsom een herstelsanctie als bedoeld in artikel 5:2, eerste lid, onder b, van de Awb. Mede gelet op wat onder 7.3. en 8.4. is overwogen, is de last onder dwangsom erop gericht om herhaling van de overtreding te voorkomen.
11.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Het besluit tot invordering

Heeft het college terecht geconstateerd dat de dwangsom is verbeurd?
12. Eiseres betoogt dat het college ten onrechte stelt dat op 4 februari 2021 een overtreding heeft plaatsgevonden. Zij stelt dat het genomen monster niet van het water in de watergang is genomen, maar van het afstromende water. Het gaat dus niet om het oppervlaktewater zelf. Daardoor staat niet vast of de gehalten in de watergang zijn overschreden als gevolg van het afstromende water. Het is ook onduidelijk over welke watergang het gaat. In het besluit wordt over zowel T00672 als T38263 gesproken. De pH-metingen die ten grondslag liggen aan de last onder dwangsom waren hoger dan bij de constatering van het verbeuren van de dwangsom. Volgens eiseres is de norm niet overschreden. Nu sprake is van andere verhoogde parameters kan dit niet leiden tot de verbeurte van een dwangsom.
12.1.
Het college stelt dat het gezien de formulering van artikel 6.2 van de Waterwet voor de hand ligt om een monster te nemen van het afstromende water en niet van de watergang zelf. Het is namelijk verboden om stoffen te brengen (te lozen) in een oppervlaktewaterlichaam. De watergang T00672 is onderdeel van T38263. De pH-metingen zijn indicatief, maar er zijn ook metalen aangetroffen die voor vervuiling zorgen.
12.2.
Het college heeft aan het invorderingsbesluit een controlerapport van 4 februari 2021, een rapportage monstername van 4 februari 2021 en een analyserapport watermonster van 4 februari 2021 ten grondslag gelegd. Uit deze stukken blijkt dat op het terrein veel water stond, omdat er in de voorafgaande dagen veel neerslag was gevallen. Verder blijkt dat ter hoogte van de zandopslag er een waterstroom via de zandopslag afstroomde naar het oppervlaktewater met kenmerk T00672. Het college heeft op zitting aannemelijk gemaakt dat watergang T00672 onderdeel is van T38263. De rechtbank volgt het standpunt van het college dat er een monster genomen moet worden van het afstromende water, omdat het gaat om lozen. Op grond van artikel 6.2 van de Waterwet is het verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam. Op grond van artikel 6.1 van de Waterwet is het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam lozen. Met stoffen wordt bedoeld: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. In het monster van het afstromende water zijn dergelijke stoffen aangetroffen. Eiseres heeft niets gesteld dat aanleiding geeft om te betwijfelen dat het afstromende water bij het bereiken van het oppervlaktewater nog steeds stoffen als bedoeld in artikel 6.1 van de Waterwet bevatte.
Bij de controle op 4 februari 2021 is geconstateerd dat het water is verontreinigd met zware metalen afkomstig van de staalslakken. Eiseres heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Deze constatering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om een overtreding van artikel 6.2 van de Waterwet vast te stellen. Wat eiseres heeft aangevoerd over de pH-waarde van het water is daarom niet van belang.
12.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zijn er bijzondere omstandigheden om van invordering af te zien?
13. Eiseres voert aan dat er sprake is van overmacht vanwege extreme regenval. Er is van 1 tot en met 4 februari 2021 28 mm regen gevallen en in januari 2021 al 101 mm, zodat sprake was van extreem natte omstandigheden.
Het is volgens eiseres ook niet evenredig om tot invordering over te gaan, omdat zij er alles aan doet om de overtreding te voorkomen, het perceel nog steeds onbebouwd is (omdat de aanvraag om een omgevingsvergunning nog in procedure is), eiseres niet actief handelt en het college akkoord is gegaan met de getroffen maatregelen. De overtreding kan eiseres niet verweten worden.
13.1.
Uitgangspunt is dat een verbeurde dwangsom moet worden ingevorderd. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien. Daarvan is echter niet snel sprake (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1306).
13.2.
De omstandigheden die eiseres noemt zijn ook tegen de last onder dwangsom aangevoerd. Eiseres heeft gewezen op extreme weersomstandigheden in de periode na het opleggen van de last onder dwangsom en voorafgaand aan het invorderingsbesluit. De rechtbank acht deze hoeveelheid regen niet zo extreem dat deze als bijzondere omstandigheid moet worden aangemerkt om van invordering af te zien. Voor het overige verwijst de rechtbank naar wat onder 8.4. is overwogen. Gelet daarop is geen sprake van bijzondere omstandigheden die reden geven om af te zien van invordering.
13.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de besluiten van 2 april 2020 en 22 april 2021 blijven gelden. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, voorzitter, en mr. E.R. Houweling en mr. J.G. Bos, leden, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2023.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:2

In deze wet wordt verstaan onder:
bestuurlijke sanctie: een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak;
herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;
bestraffende sanctie: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.

Artikel 5:5

Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke sanctie op voor zover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond.

Artikel 5:32a

1. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.

Artikel 5:32b

Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.

Artikel 5:37

1. Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
[…]

Artikel 5:39

1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
[…]
Waterwet

Artikel 6.2

Het is verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij:
een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap;
daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur;
artikel 6.3, eerste tot en met derde lid, van toepassing is.
[…]