In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 3 mei 2023, werd het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond (GI) om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam kind01] te verlengen, afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling, zoals gesteld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, niet aanwezig waren. Tijdens de mondelinge behandeling, die met gesloten deuren plaatsvond, zijn zowel de ouders als de minderjarige zelf gehoord. De vader en moeder hebben verschillende standpunten ingenomen over de noodzaak van de ondertoezichtstelling. De moeder uitte zorgen over de schoolresultaten en de vrienden van [naam kind01], terwijl de vader meende dat er geen noodzaak was voor een ondertoezichtstelling, gezien de verbeteringen in de situatie van [naam kind01]. De minderjarige zelf gaf aan dat het goed met hem ging en dat hij geen behoefte had aan hulpverlening. De kinderrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat de ouders in staat waren om samen de zorg voor [naam kind01] op zich te nemen. De kinderrechter wees het verzoek van de GI af en benadrukte dat de ouders verantwoordelijk zijn voor het creëren van een veilige omgeving voor hun kind.