ECLI:NL:RBROT:2023:4208

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
10236305 CV EXPL 22-37604
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geldleningsovereenkomst en bewijs van terugbetaling

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2023, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] over een geldleningsovereenkomst. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Frederiksen, vorderde terugbetaling van een geleend bedrag van € 1.450,-. De gedaagde, die zelf procedeerde, had de mogelijkheid gekregen om te bewijzen dat hij het geleende bedrag had terugbetaald, maar heeft hier niet op gereageerd. Hierdoor kon de kantonrechter niet vaststellen dat de gedaagde aan zijn verplichtingen had voldaan.

De kantonrechter heeft de vordering van de eiser tot terugbetaling van het geleende bedrag toegewezen. Daarnaast zijn de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding was voldaan. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten werd echter afgewezen, omdat niet was aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk waren betaald aan de gemachtigde.

De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die beperkt bleven tot het griffierecht en het salaris van de gemachtigde, aangezien de eiser procedeerde op basis van een toevoeging. Het totaalbedrag aan proceskosten werd vastgesteld op € 484,-. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen. De beslissing van de kantonrechter werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10236305 CV EXPL 22-37604
datum uitspraak: 12 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. A. Frederiksen,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 6 december 2022, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de repliek;
  • de dupliek;
  • het tussenvonnis van 10 maart 2023.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis is [gedaagde01] in de gelegenheid gesteld zijn stelling dat hij het van [eiser01] geleende geld heeft terugbetaald, te bewijzen. [gedaagde01] heeft niet gereageerd, zodat niet is komen vast te staan dat hij het geld heeft terugbetaald. De vordering van [eiser01] tot terugbetaling van het geleende bedrag van € 1.450,- wordt dan ook toegewezen.
2.2.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De rente wordt toegewezen, omdat [eiser01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat de kosten voor dagvaarding dan wel voor de ingebrekestelling door eisende partij zijn betaald aan de gemachtigde.
2.3.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). Nu [eiser01] procedeert op basis van een toevoeging blijven de proceskosten beperkt tot het verschuldigde griffierecht van € 86,- en € 398,- aan salaris voor de gemachtigde
(2 punten x € 199,-). Dit is totaal € 484,-. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 99,50 (1/2 punt x € 199,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
2.4.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 1.713,18 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.450,- vanaf 7 maart 2022 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser01] vastgesteld op € 86,- aan verschotten en € 398,- aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en in het openbaar uitgesproken.
527