ECLI:NL:RBROT:2023:417

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
C/10/543943 / HA ZA 18-110, C/10/554123 / HA ZA 18-653, C/10/554104 / HAZA 18-652
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een failliete aannemer voor schade door het rechtzetten van een mandelige muur en de rol van de verzekeraar

In deze zaak vorderde eiser schadevergoeding van de failliete aannemer Bresser B.V. en diens verzekeraar Delta Lloyd, na het rechtzetten van een mandelige muur die schade aan zijn pand had veroorzaakt. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat Bresser onrechtmatig had gehandeld door de mandelige muur te rechtzetten zonder toestemming van eiser, wat resulteerde in schade aan zijn eigendom. De rechtbank stelde vast dat de aannemer niet de gebruikelijke en acceptabele werkwijze had gevolgd bij de funderingsherstelwerkzaamheden, wat leidde tot verzakkingen van de muur. Eiser had recht op schadevergoeding van Delta Lloyd, de verzekeraar van Bresser, tot een maximum van €497.600,00. De rechtbank kende een schadevergoeding van €94.786,64 toe aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen tegen de opdrachtgevers van Bresser, die ook buren van eiser waren, werden afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat zij opdracht hadden gegeven voor het rechtzetten van de muur. De rechtbank oordeelde dat de opdrachtgevers niet verantwoordelijk waren voor de onrechtmatige daad van Bresser, aangezien zij geen kennis hadden van de nalatigheid van de aannemer. De kosten van deskundigenonderzoek werden eveneens toegewezen aan Delta Lloyd, die ook de proceskosten moest vergoeden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/543943 / HA ZA 18-110 van
[naam eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. D.C. van Genderen te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRESSER B.V.,
gevestigd te ’sGravendeel,
gedaagde,
advocaat mr. S. Booij te Almere,
2.
[naam gedaagde 1],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Lichtenveldt te Rotterdam,
3.
[naam gedaagde 2],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Lichtenveldt te Rotterdam,
en in de (gevoegde) zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/554123 / HA ZA 18-653 van
[naam eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. D.C. van Genderen te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERINGEN N.V., inmiddels door een juridische fusie opgegaan in NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V. als rechtsopvolger onder algemene titel,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. S. Booij te Almere.
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/10/554104 / 18-652 van

1..[naam gedaagde 1],

2.
[naam gedaagde 2],
beiden wonende te Rotterdam,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in vrijwaring,
advocaat mr. E.J. Lichtenveldt te Rotterdam,
tegen

1..de vennootschap onder firmaADVIESBUREAU FUNDERINGSHERSTEL AF,

gevestigd te Numansdorp,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BVL BOUWADVIES B.V.,
gevestigd te Numansdorp,
3.
[naam gedaagde 3],
wonende te Nieuwegein
gedaagden in vrijwaring,
advocaat mr. P.J. [naam gedaagde 3] Schouwenburg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiser], Bresser, [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2], Delta Lloyd, Funderingsherstel AF, BVL en [naam gedaagde 3] genoemd worden.
Het tussenvonnis van deze rechtbank van 23 december 2020 zal als “het benoemingsvonnis” worden aangeduid. Het inhoudelijke tussenvonnis van 20 november 2019 zal hierna als “het tussenvonnis” worden aangeduid.

1..De procedure

in de zaak met rolnummer 18-110

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het benoemingsvonnis en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het deskundigenbericht van 18 november 2021;
  • de conclusie na deskundigenbericht tevens akte wijziging eis van [naam eiser];
  • de (antwoord)conclusie na deskundigenbericht van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2].
in de zaak met rolnummer 18-653
1.2.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het benoemingsvonnis en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het deskundigenbericht van 18 november 2021;
  • de conclusie na deskundigenbericht tevens akte wijziging eis van [naam eiser];
  • de (antwoord)conclusie na deskundigenbericht van Delta Lloyd.
1.3.
Nationale Nederlanden is, na fusie, de rechtsopvolger onder algemene titel van Delta Lloyd. De procedure wordt in overleg met (de advocaat van) Nationale Nederlanden/ Delta Lloyd voortgezet op naam van Delta Lloyd.
in de zaak met rolnummer 18-652 (vrijwaring)
1.4.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het benoemingsvonnis en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het deskundigenbericht van 18 november 2021;
  • de conclusie na deskundigenbericht van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2];
  • de (antwoord) conclusie na deskundigenbericht van Funderingsherstel AF , BVL en [naam gedaagde 3].
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De eiswijziging in de zaken met rolnummers 18-110 en 18-653

2.1.
[naam eiser] heeft bij conclusie na deskundigenbericht zijn eis in beide zaken gewijzigd, en wel zodanig dat de vorderingen nu als volgt luiden:
in de zaak met rolnummer 18-110:
[naam eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en Bresser onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en dat zij mitsdien aansprakelijk zijn voor de in zijn pand ontstane scheefstand en de daaruit voortvloeiende schade;
II. [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en Bresser hoofdelijk, althans ieder voor zich, te veroordelen om ter zake van schadevergoeding te voldoen aan ABN AMRO namens [naam eiser] een bedrag van € 276.973,00 en aan [naam eiser] het restant van het totaal vastgestelde schadebedrag inclusief btw, derhalve in totaal € 694.080,00 vermeerderd met 15% indexering, althans vermeerderd met een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen indexeringspercentage;
III. [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en Bresser hoofdelijk, althans ieder voor zich, te veroordelen tot betalen van wettelijke rente over het overeenkomstig sub II toegewezen schadebedrag vanaf het ontstaan van de schade, 24 februari 2012 althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en Bresser hoofdelijk, althans ieder voor zich, te veroordelen tot betaling van de totale kosten van expertise, eerste noodzakelijke verrichtingen en de kosten van de door [naam eiser] ingeschakelde (partij)deskundigen, te weten een bedrag ad € 22.907,09, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop blijkens productie 15 (bedoeld zal zijn productie 16 - rechtbank) de betalingen aan ieder van de deskundigen zijn verricht;
V. [naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en Bresser hoofdelijk, althans ieder voor zich, te veroordelen tot betaling van de werkelijke proceskosten ten bedrage van in totaal € 154.821,77 (€ 104.302,76 + € 50.519,01) + PM, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum dat de onderscheiden bedragen zijn betaald, althans de proceskosten volgens het liquidatietarief, waaronder mede begrepen de kosten van de gelegde beslagen en het aandeel van [naam eiser] in de door de rechtbank benoemde deskundigen, te weten € 17.549,95 (€ 9.225,04 + € 8.324,84) en € 10.527,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de betreffende bedragen zijn betaald.
in de procedure met rolnummer 18-653:
[naam eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat Bresser als verzekerde van Delta Lloyd op grond van artikel 6:162 BW, althans 3:13 BW, aansprakelijk is voor de in zijn pand ontstane scheefstand en de daaruit voortvloeiende schade;
II. te verklaren voor recht dat Delta Lloyd gehouden is deze schade te vergoeden;
III. Delta Lloyd te veroordelen, om op grond van artikel 6:162 BW, althans 3:13 BW te betalen het totaal vastgestelde schadebedrag, waarvan aan ABN AMRO dient te worden betaald € 276.973,00 en aan [naam eiser] dient te worden betaald het resterende deel van de schade, een en ander vermeerderd met 15% indexering, althans vermeerderd met een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen indexeringspercentage en een en ander met bepaling dat beide bedragen samen het maximum van € 497.600,00 niet te boven zullen gaan;
IV. Delta Lloyd te veroordelen om aan [naam eiser] te betalen de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 497.600,00 vanaf het ontstaan van de schade op 24 februari 2012, althans vanaf de dag van dagvaarding tot die der algehele voldoening:
V. Delta Lloyd te veroordelen aan [naam eiser] boven voornoemd maximum te betalen, de totale kosten van expertise, eerste noodzakelijke verrichtingen, te weten een bedrag ad € 22.907,09 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop blijkens productie 15 (bedoeld zal zijn productie 16 - rechtbank) de betalingen aan ieder van de deskundigen zijn verricht;
VI. te verklaren voor recht dat Bresser in maart 2013 ten behoeve van [naam eiser] afstand heeft gedaan van haar op de polis gebaseerde recht op betaling van de door Delta Lloyd uit te keren schadevergoeding, zodat de failliete boedel van Bresser geen recht op schadeuitkering kan doen gelden;
VII. Delta Lloyd te veroordelen tot betaling van de werkelijke proceskosten ten bedrage van in totaal € 154.821,77 (€ 104.302,76 + € 50.519,01) + PM, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum dat de onderscheiden bedragen zijn betaald, althans de proceskosten volgens het liquidatietarief, waaronder mede begrepen de kosten van het beslag en het aandeel van [naam eiser] in de door de rechtbank benoemde deskundigen, te weten € 17.549,95 (€ 9.225,04 + € 8.324,84) en € 10.527,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum waarop de betreffende bedragen zijn betaald.
2.2.
Ten aanzien van de oorspronkelijke vorderingen zijn de vorderingen ten aanzien van Bresser als volgt gewijzigd:
  • er wordt nu ook jegens Bresser een verklaring voor recht gevorderd,
  • het gevorderde bedrag voor kosten van herstel is verhoogd,
  • er wordt vergoeding van gemaakte expertisekosten gevorderd en
  • er wordt veroordeling van (ook) Bresser in de (integrale) proceskosten gevorderd.
2.3.
Zoals reeds is overwogen in het tussenvonnis van 20 november 2019 is de procedure tegen Bresser in verband met het faillissement van Bresser van rechtswege geschorst. De na de schorsing van het geding verrichte proceshandelingen, en dus ook de nadien gedane wijzigingen van eis, zijn nietig (artikel 29 Fw, gelezen in verbinding met artikel 225, derde lid, Rv). Dit betekent dat zowel de nieuwe vorderingen jegens Bresser (I, IV en V) als de wijziging van de oorspronkelijke vorderingen (II en III) nietig zijn en dus buiten beschouwing zullen worden gelaten.
2.4.
[naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en Delta Lloyd hebben geen bezwaar gemaakt tegen de wijzing van eis als zodanig. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding de wijziging in strijd met de goede procesorde te oordelen. Daarom wordt recht gedaan op basis van de gewijzigde eis.

3..De verdere beoordeling

in de zaken met rolnummers 18-110 en 18-653
3.1.
In het tussenvonnis is in rechtsoverweging 4.12 ten aanzien van de zaken met rolnummers 18-110 en 18-653 onder meer overwogen:
“In het kader van de beoordeling van de vraag of Bresser onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld bij de uitvoering van de funderingswerkzaamheden aan pand [nummer 2] en [naam eiser] daardoor schade heeft geleden, dient, nu partijen hierover twisten, het volgende vast te komen staan:
- wat was de (bouwkundige) staat van pand [nummer 1] voorafgaand aan de uitvoering van de funderingswerkzaamheden door Bresser?
- heeft Bresser in het kader van de door haar verrichte funderingswerkzaamheden aan pand [nummer 2] dit pand recht gezet als gevolg waarvan de mandelige muur van pand [nummer 1] en pand [nummer 2] een rotatie heeft ondergaan waardoor deze muur thans horizontaal staat?
- dan wel (indien het vorige niet komt vast te staan) heeft Bresser de mandelige muur van pand [nummer 1] en pand [nummer 2] tijdens de uitvoering van de werkzaamheden minimaal 8 weken niet doen ondersteunen?
- wat was de (bouwkundige) staat van pand [nummer 1] na afloop van de uitvoering van de funderingswerkzaamheden door Bresser?
- is er, gelet op het antwoord op voorgaande vragen, schade ontstaan aan pand [nummer 1] als gevolg van de door Bresser uitgevoerde werkzaamheden?”
Het gelasten van een deskundigenbericht
3.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank vervolgens, mede gelet op het daarover gevoerde debat door partijen, een en ander overwogen ten aanzien van de uitgangspunten bij de beantwoording van voormelde vragen. Daarna heeft de rechtbank aangegeven er behoefte aan te hebben dat een onafhankelijk deskundige, met inachtneming van de door de rechtbank geformuleerde uitgangspunten, een aantal vragen zou beantwoorden teneinde te kunnen beoordelen of Bresser onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld.
3.3.
Na uitlaten van partijen heeft de rechtbank bij het benoemingsvonnis [naam 1], als deskundige op het gebied van funderingswerkzaamheden van oude panden, en [naam 2], als kostendeskundige, benoemd om de navolgende door de rechtbank geformuleerde vragen te beantwoorden.
“1) Kunt u aangeven of:
a) de mandelige muur van pand [nummer 1] en pand [nummer 2] recht (horizontaal) staat?
b) en zo ja, of hij recht staat als gevolg van de werkzaamheden van Bresser aan pand [nummer 2], en
c) of de (wijze van) uitvoering van deze werkzaamheden door Bresser (bedoeld wordt dus de werkzaamheden waardoor de muur recht is komen te staan), gegeven alle omstandigheden van het geval, een in de periode eind 2011/begin 2012 binnen de funderingsbranche gebruikelijke en acceptabele werkwijze is?
d) kunt u motiveren op basis waarvan u tot uw antwoorden bent gekomen?
2) Kunt u aangeven of:
a) Bresser de mandelige muur van pand [nummer 1] en pand [nummer 2] minimaal 8 weken niet heeft doen ondersteunen, althans deze muur onnodig in een onstabiele toestand heeft gebracht en gehouden?
b) en zo ja, of deze (wijze van) uitvoering van de werkzaamheden, gegeven alle omstandigheden van het geval, een in de periode eind 2011/begin 2012 binnen de funderingsbranche gebruikelijke en acceptabele werkwijze is?
c) en kunt u motiveren op basis waarvan u tot uw antwoorden bent gekomen?
Let op: Het komt de rechtbank voor dat er meer foto’s beschikbaar zijn van de uitvoering van de werkzaamheden dan in het geding zijn gebracht. De rechtbank geeft de deskundigen in overweging deze overige foto’s bij partijen op te vragen.
3) Tussen partijen staat vast dat Bresser in de periode tussen 17 en 29 februari 2012 zonder trillingsmeter stalen buispalen heeft geheid door middel van een valblok.
Kunt u aangeven of:
a) deze (wijze van) uitvoering van de werkzaamheden, gegeven alle omstandigheden van het geval, een in de periode eind 2011/begin 2012 binnen de funderingsbranche gebruikelijke en acceptabele werkwijze is?
b) en kunt u motiveren op basis waarvan u tot dat antwoord bent gekomen?
U kunt bij de beantwoording van de vragen 1 tot en met 3 gebruik maken van alle stukken die door partijen in het geding zijn gebracht. Als u informatie uit de stukken gebruikt, verzoekt de rechtbank u dit gemotiveerd aan te geven alsmede waarom u gebruik maakt van de door u genoemde informatie.
4) Kunt u een vergelijking maken tussen de bouwkundige staat van pand [nummer 1] voorafgaand aan de door Bresser uitgevoerde werkzaamheden en ná het uitvoeren daarvan?
NB: Voor het vaststellen van de staat van pand [nummer 1] voorafgaand aan de werkzaamheden dient u als uitgangspunt te hanteren, de voortaxatie van [naam 3] van Fides van 22 november 2011, het rapport van Gemeentewerken Rotterdam uit 1989 en het rapport van de gemeente Rotterdam van 8 november 1999.
Voor het vaststellen van de bouwkundige staat van pand [nummer 1] na afloop van de werkzaamheden dient u gebruik te maken van de gegevens van 4 september 2013 en 12 juli 2017 van Lobbe-Schenk.
Voorts kunt u gebruik maken van gegevens uit de overige door partijen in het geding gebrachte rapporten, alsmede uit het rapport van Fugro, de getuigenverklaringen en alle overige in het geding gebrachte stukken, waarbij de rechtbank u verzoekt gemotiveerd aan te geven dat en waarom u gebruik maakt van de door u genoemde informatie. Uiteraard bestaat er ook de mogelijkheid dat u pand [nummer 1] en/of pand [nummer 2] bezoekt om zelf onderzoek te doen.
5) Kunt u aangeven welke maatregelen nodig zijn om de eventueel gevonden verschillen tussen de bouwkundige staat van pand [nummer 1] vóór en ná de uitvoering van de werkzaamheden aan pand [nummer 2] weg te nemen en welke kosten hieraan, naar uw inschatting, zijn verbonden?
6) Heeft u nog andere opmerkingen die voor de beoordeling van de rechtbank van belang kunnen zijn en die in het kader van de beantwoording van de voorgaande vragen niet aan de orde zijn gekomen?”
3.4.
De deskundigen hebben op 18 november 2021 een gezamenlijk rapport uitgebracht.
Juridisch kader voor het beoordelen van een deskundigenbericht
3.5.
Uitgangspunt is dat partijen gebonden zijn aan de inhoud van een rapport van (een) door de rechtbank benoemde deskundige(n), tenzij er zwaarwegende bezwaren tegen (de wijze van totstandkoming van) het rapport zijn.
3.5.1.
Van zwaarwegende bezwaren kan sprake zijn als een uitgebrachte rapportage niet voldoet aan de elementaire eisen van deugdelijkheid of als een rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, (interne) consistentie, inzichtelijkheid en logica, daarin zonder grond en/of om onduidelijke redenen relevante beschikbare informatie wordt genegeerd of dat daarin niet wordt gereageerd op door partijen gestelde vragen. De enkele omstandigheid dat een deskundige zijn beoordeling naar de mening van een partij niet genoegzaam heeft toegelicht of gemotiveerd is een onvoldoende grond om de rapportage terzijde te schuiven.
3.5.2.
Voor de rechter geldt een beperkte motiveringsplicht ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van een door hem benoemde deskundige al dan niet te volgen. De rechter behoeft zijn beslissing om de zienswijze van een door hem benoemde deskundige te volgen in het algemeen niet verder te motiveren dan door te overwegen dat de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Wel zal de rechter moeten ingaan op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van een door de rechter benoemde deskundige, indien deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze.
3.5.3.
Bij dit laatste moet het volgende in aanmerking worden genomen. Bezwaren tegen (een deel van) de conclusie van een deskundige die worden onderbouwd met de eigen visie van een partij, die geen bijzondere deskundigheid bezit op het vakgebied waarop het deskundigenadvies is uitgebracht, en die erop neer komen dat die partij het niet eens is met een deskundigenadvies, vormen in het algemeen een kale betwisting van het deskundigenadvies. Zulke bezwaren kan de rechtbank naast zich neerleggen. Dit geldt te meer als die bezwaren al reeds in de fase van het conceptrapport zijn aangevoerd en niet tot enige wijziging in het standpunt van deskundigen hebben geleid.
De beoordeling van het deskundigenbericht
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat het deskundigenrapport op een inzichtelijke wijze is opgebouwd, dat de conclusies van de deskundigen op een begrijpelijke en logische wijze volgen uit hun bevindingen, en dat zij daarbij alle relevante informatie hebben betrokken. De deskundigen zijn voorts in een apart hoofdstuk (deel IV) uitgebreid ingegaan op de reacties van partijen naar aanleiding van de conceptrapportage en hebben, waar zij dat nodig achtten, hun rapportage nog aangepast op basis van deze reacties.
3.7.
[naam gedaagde 1], [naam gedaagde 2] en Delta Lloyd hebben geen bezwaren aangevoerd tegen de deskundigenrapportage.
3.8.
[naam eiser] heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de wijze van totstandkoming van het deskundigenrapport. Wel heeft hij tegen bepaalde onderdelen van het deskundigenrapport bezwaren aangevoerd. De rechtbank zal, waar nodig, ingaan op de door [naam eiser] aangevoerde bezwaren tegen het deskundigenrapport met inachtneming van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen. De rechtbank merkt nu reeds op dat zij het verzoek van [naam eiser] om de deskundigen een nader onderzoek te laten doen dan wel om een nieuwe deskundige te benoemen niet zal honoreren.
Primaire grondslag van de vorderingen van [naam eiser]: heeft Bresser het pand van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] rechtgezet waardoor de mandelige muur horizontaal is komen te staan?
De antwoorden van de deskundigen op vraag 1
3.9.
De deskundigen hebben de aan hen voorgelegde vragen 1 a tot en met d - voor zover relevant - als volgt beantwoord:

Antwoord op vraag 1 a, b en d
De mandelige muur van pand [nummer 1] en [nummer 2] staat vrijwel horizontaal. Voor de werkzaamheden van Bresser in 2011/2012 stond de wand niet horizontaal maar helde naar de straatzijde. Door de werkzaamheden van Bresser is de wand in verticale richting verplaatst. Aan de straatzijde is de mandelige muur circa 30 mm gezakt, aan de achterzijde circa 80 mm gezakt, ten opzichte van de mandelige muur tussen huisnummer [nummer 3] en [nummer 1], met als eindresultaat na afloop van de werkzaamheden een vrijwel horizontaal staande mandelige muur van pand [nummer 1] en [nummer 2].
Dat de muur na de werkzaamheden van Bresser vrijwel horizontaal stond is aangetoond met de meting van Nebest van september 2013. Tijdens de inspectie door deskundigen is eveneens een waterpassing uitgevoerd die heeft bevestigd dat de muur thans vrijwel horizontaal staat. Dat de muur voor de werkzaamheden van Bresser hoger stond en naar de straat helde blijkt uit vergelijk van de meetgegevens van Gemeentewerken Rotterdam van november 1999 en de meetgegevens van Nebest van september 2013. De metingen, uitgevoerd door deskundigen tijdens de inspectie in mei 2021 wijken weliswaar getalsmatig enigszins af van die van Nebest, maar bevestigen de opgetreden deformaties na funderingsherstel.
Daarbij is aangenomen dat er geen noemenswaardige zettingsverschillen zijn opgetreden tussen de mandelige muur tussen pand [nummer 3] en [nummer 1] en mandelige muur tussen pand [nummer 1] en [nummer 2] in de periode 1999-2011. Dat is een gerechtvaardigde aanname omdat het zeer onwaarschijnlijk is dat, in genoemde periode, de mandelige muur tussen huisnummer [nummer 1] en [nummer 2] sterk afwijkende zettingen heeft ondergaan in vergelijk met de mandelige muur tussen huisnummer [nummer 3] en [nummer 1]. De funderingen van beide muren stammen immers uit dezelfde bouweenheid en de omstandigheden waaronder deze verkeerden in genoemde periode waren min of meer gelijk.
Het zijn dus de werkzaamheden van Bresser geweest die hebben geleid tot verzakkingen van de mandelige muur, resulterend in een vrijwel horizontale stand.
Antwoord op vraag 1 c en d
De werkwijze van zorgvuldig werkende bedrijven in de funderingsbranche in dit soort gevallen is onder andere te ontlenen aan het Handboek Funderingsherstel, een uitgave van CURNET/SBR- 2012. Dit handboek bundelt de kennis en ervaring zoals die in de jaren voorafgaand aan de uitgave in 2012 aanwezig was in de branche. Het ontwerp van het funderingsherstel zoals volgt uit de beschikbare betontekeningen. Het betreft een zogenaamde tafelmethode, welke ook vermeld is in het genoemde Handboek. De door Bresser gebruikte methode brengt, zoals elke vorm van funderingsherstel, risico’s met zich mee voor belendingen. Wordt de werkwijze zoals toegepast door Bresser vergeleken met het vermelde in genoemd handboek dan blijkt dat Bresser op de volgende punten is afgeweken van de binnen de funderingsbranche gebruikelijke en acceptabele werkwijze:
a) vastleggen bestaande situatie
b) trillingsmetingen tijdens sloop- en heiwerkzaamheden
c) metingen van deformaties
Ad a)
Er is een vooropname gedaan door Fides. Er is echter geen waterpassing uitgevoerd om voor de uitvoering van het funderingsherstel opgetreden scheefstanden vast te leggen. Was dat wel gebeurd dan had na afloop eenduidig kunnen worden vastgesteld in welke mate de werkzaamheden zettingen hebben veroorzaakt en of dit scheefstand en/of andere schade heeft veroorzaakt.
Ad b)
Er zijn tijdens de werkzaamheden nabij de mandelige muur geen trillingsmetingen uitgevoerd. Het uitvoeren van trillingsmetingen was en is een zeer gebruikelijke maatregel. Tijdens de werkzaamheden kunnen, bij overschrijding van vooraf vastgestelde grenswaarden, werkmethoden worden aangepast. Achteraf kan, op basis van de trillingsmetingen, de kans op schade door de werkzaamheden worden vastgesteld en daarmee de oorzaak van opgetreden schade.
Ad c)
Door middel van waterpassingen kunnen, tijdens de uitvoering en na afloop, zettingen en
scheefstanden worden beoordeeld en geregistreerd; werkmethoden kunnen worden aangepast als blijkt dat zettingen onaanvaardbaar groot worden. Er zijn geen waterpassingen uitgevoerd tijdens de werkzaamheden.
Samenvattend wordt geconcludeerd dat het ontwerp en de uitvoering van het funderingsherstel door Bresser op bovengenoemde onderdelen geen gebruikelijke en geen acceptabele werkwijze was.
Daarnaast is tijdens de inspectie door deskundigen gebleken dat Bresser afgeweken is van het ontwerp van het funderingsherstel volgens de tekeningen: een houten paal sloot niet meer aan op het metselwerk, er zijn betonuitstulpingen aangebracht ter weerszijde van de schoorsteen van huisnummer [nummer 1] en de betonbalk in de kelder van huisnummer [nummer 2] bleek 760 mm hoog i.p.v. 950 mm.”
(vet in origineel)
Beschouwing van de antwoorden
3.10.
Uit deze antwoorden volgt dat de mandelige muur tussen pand [nummer 1] en [nummer 2] thans recht staat en dat dat is gebeurd als gevolg van de werkzaamheden van Bresser. Uit de antwoorden en overige bevindingen van de deskundigen kan voorts worden opgemaakt dat Bresser de funderingsherstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd door middel van een zogenaamde tafelmethode. Dit is, zo begrijpt de rechtbank, geen ongebruikelijke methode nu deze ook in het Handboek Funderingsherstel wordt genoemd en de deskundigen op pagina 6 onderaan van deel 4 van het deskundigenrapport ook hebben overwogen: “De zogenaamde tafelmethode wordt vaker toegepast, alhoewel het dieper dan het oorspronkelijke aanlegniveau ontgraven t.b.v. een kelder minder algemeen is.” Dat deze methode, zoals elke vorm van funderingsherstel, risico’s met zich meebrengt voor naastgelegen panden, betekent niet dat Bresser onrechtmatig heeft gehandeld.
3.11.
Uit het deskundigenbericht blijkt dat er binnen de funderingsbranche een gebruikelijke en acceptabele werkwijze geldt om eventuele negatieve gevolgen van de werkzaamheden zoveel mogelijk te beperken. Van deze werkwijze is Bresser blijkens het deskundigenbericht afgeweken door het volgende na te laten:
a) vastleggen bestaande situatie
b) trillingsmetingen tijdens sloop- en heiwerkzaamheden
c) metingen van deformaties
3.12.
De rechtbank constateert op basis van de bevindingen van de deskundigen dat er bij de gekozen werkwijze van funderingsherstel een risico was op het rechtzetten van de mandelige muur en dat dit voorkomen kon worden door op een binnen de funderingsbranche gebruikelijke en acceptabele werkwijze (namelijk met een gedegen risico-inventarisatie voorafgaand en tijdens de werkzaamheden) de werkzaamheden uit te voeren. Nu Bresser niet voorafgaand en tijdens de werkzaamheden de noodzakelijke opnames en metingen heeft uitgevoerd, heeft Bresser niet tussentijds kunnen vaststellen dat de mandelige muur blijkbaar in verticale richting verplaatste en heeft zij geen maatregelen kunnen nemen om dit te voorkomen. Dit heeft geleid tot verzakkingen van de mandelige muur, resulterend in een vrijwel horizontale stand.
3.13.
[naam eiser] stelt bij conclusie na deskundigenbericht dat uit het deskundigenrapport weliswaar volgt dat niet vastgesteld kan worden dat Bresser de mandelige muur bewust heeft laten zakken maar dat deze conclusie niet klopt. Volgens [naam eiser] zijn er voldoende feiten gebleken, die in onderling verband en samenhang, het bewijs leveren dat Bresser de mandelige muur bewust zo heeft laten zakken dat hij recht kwam te staan. [naam eiser] verwijst in dit verband (herhaaldelijk) naar de bevindingen van de door hem geraadpleegde deskundige [naam 4]. In de visie van [naam eiser] heeft deskundige [naam 1] deze feiten echter niet of niet voldoende in aanmerking genomen.
3.13.1.
De rechtbank deelt deze visie niet. De deskundigen hebben in hun rapport alle eerdere bevindingen van [naam 4] meegenomen. Naar aanleiding van de conceptrapportage heeft [naam eiser] een reactie van [naam 4] op dit concept aan de deskundigen overgelegd en hier is door de deskundigen op gereageerd. Gegeven deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat de deskundigen de bevindingen van [naam 4] niet voldoende in aanmerking hebben genomen. De conclusie kan geen andere zijn dan dat de deskundigen de visie van [naam 4] niet delen. De rechtbank wijst in dit verband onder andere naar een passage in het deskundigenrapport (Deel II pagina 12) onder “Naschrift”, waar onder meer het volgende is opgenomen:
“TU Delft (in de persoon van [naam 4]) heeft op verzoek van [naam eiser] een second opinion opgesteld op een conceptrapport van Fugro (10-10-2015). Op 7 juni 2016 wordt dit gevolgd door een aanvullend rapport. Op 29 september 2017 geeft [naam 4] nog een toelichting, nu uit naam van [naam bedrijf] [naam 4] betrekt wel de metingen van Gemeentewerken Rotterdam en de in 2013 door Nebest uitgevoerde metingen. Daaruit wordt de conclusie getrokken dat door de uitvoering van het funderingsherstel verschilzettingen zijn opgetreden die hebben geleid tot scheefstand van de vloeren. Dit komt overeen met de conclusies van het voorliggende onderzoeksrapport. In zijn onderzoek naar de oorzaak hiervan veronderstelt [naam 4] een scenario waarbij deze verschilzettingen bewust zijn aangebracht, door middels van vijzels, ter verbetering van de stand van huisnummer [nummer 2].
Deskundigen hebben in de overeenkomst tussen [naam gedaagde 1] en Bresser, de besprekingsverslagen en het dagboek van de uitvoerder zoals opgenomen in het dossier geen aanwijzingen gevonden die wijzen op dit door [naam 4] veronderstelde scenario.”
Conclusie: Bresser heeft onrechtmatig gehandeld
3.14.
De rechtbank concludeert dat de mandelige muur tussen het pand van [naam eiser] en het pand van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] recht is komen te staan doordat Bresser de werkzaamheden heeft uitgevoerd. [naam eiser] heeft geen toestemming gegeven voor het resultaat van het handelen van Bresser. Bresser heeft dus een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [naam eiser] die immers mede-eigenaar van deze muur is. Voor alle als gevolg hiervan door [naam eiser] geleden schade is Bresser aansprakelijk.
3.15.
Nu reeds is komen vast te staan dat Bresser onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld doordat de mandelige muur tussen pand [nummer 1] en [nummer 2] recht is komen te staan als gevolg van de werkzaamheden van Bresser, hoeft niet meer beoordeeld te worden of Bresser, zoals [naam eiser] subsidiair aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd, de mandelige muur van pand [nummer 1] en pand [nummer 2] tijdens de uitvoering van de werkzaamheden minimaal 8 weken niet heeft doen ondersteunen met als gevolg dat er verzakkingen zijn opgetreden. Al hetgeen [naam eiser] ter zake heeft aangevoerd in zijn conclusie na deskundigenbericht laat de rechtbank dan ook verder onbesproken.
De positie van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2]
3.16.
Vervolgens moet beoordeeld worden of [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], zoals [naam eiser] stelt en [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] betwisten, opdracht aan Bresser hebben gegeven om de mandelige muur recht te zetten dan wel dat dit met hun toestemming dan wel medeweten is gebeurd.
3.16.1.
Uit het oordeel van de rechtbank dat de gekozen werkwijze van funderingsherstel (tafelmodel) niet gericht was op het rechtzetten van de mandelige muur, volgt reeds dat niet is komen vast te staan dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] opdracht hebben gegeven tot het rechtzetten van de muur.
3.16.2.
Voorts volgt uit het deskundigenbericht niet dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] ervan wisten dat de muur recht kwam te staan of daar toestemming voor hebben gegeven. Het recht komen te staan van de mandelige muur is blijkbaar een gevolg van de omstandigheid dat Bresser voorafgaand en tijdens de uitvoering van de werkzaamheden geen risico-inventarisatie heeft uitgevoerd. Hierdoor heeft zij niet tussentijds geconstateerd dat de muur recht kwam te staan en daardoor geen maatregelen genomen om dit te voorkomen. Nu er blijkbaar bij Bresser geen informatie was over de gevolgen van de door haar uitgevoerde werkwijze voor de mandelige muur, valt niet in te zien dat deze informatie er bij [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] wel was. Onder die omstandigheden kan er geen sprake zijn van toestemming dan wel medeweten van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2]. Immers, als Bresser het niet wist (door een gebrek aan relevante gegevens) hoe konden [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] het dan weten?
Subsidiaire grondslag voor de vorderingen van [naam eiser] (uitsluitend ivm vorderingen jegens [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2])
3.17.
Ten aanzien van de aansprakelijkheid van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] komt de rechtbank nog wel toe aan de subsidiaire door [naam eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag gelegde grondslag. Deze luidt, kort samengevat, als volgt (zie voor uitgebreide versie overweging 4.1 van het tussenvonnis van 20 november 2019). Bresser heeft de mandelige muur van pand [nummer 1] en pand [nummer 2] tijdens de uitvoering van de werkzaamheden minimaal 8 weken niet doen ondersteunen. Door vervolgens in die periode te heien zonder een trillingsmeter te plaatsen, en niet te reageren op waarschuwingen van [naam eiser] dat er verzakkingen dreigden, heeft Bresser een groot risico op verzakkingen doen ontstaan, welk risico zich in februari 2012 heeft verwezenlijkt. Bresser heeft aldus onrechtmatig jegens [naam eiser] gehandeld. Nu [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] een en ander hebben laten gebeuren en hebben gekozen voor de goedkope wijze van funderingsvernieuwing door middel van heien in plaats van de duurdere optie van boren of drukken van de palen en zij ook na melding van de verzakkingen door [naam eiser] het werk niet stil hebben laten leggen, zijn zij aansprakelijk voor de hieruit voor [naam eiser] voortvloeiende schade.
3.18.
De deskundigen hebben de in dit verband aan hen gestelde vragen als volgt beantwoord.

Antwoord op vraag 2 a, b en c:
De fundering van de mandelige muur was voor het funderingsherstel van het type Rotterdamse fundering. Dit type bestaat uit een rij houten palen waarover langshout is aangebracht en waarop de muur is gemetseld. Bresser heeft het langshout verwijderd. Dat zal dan tussen de palen zijn gebeurd. De muur is dan nog steeds ondersteund door de palen, met een stukje langshout (in de loop der jaren enigszins samengeperst) tussen paalkoppen en muur. Het langshout heeft primair een functie tijdens de bouw: het ondersteunen van het metselwerk. Na gereedkomen van het metselwerk is de muur zelf in staat, door zogenoemde boogwerking, de afstand tussen de palen te overbruggen. Een dergelijke werkwijze brengt de muur dus niet in een onstabiele toestand. Gedurende de betreffende 8 weken stond de muur op de houten palen. Het door Bresser gekozen ontwerp en de uitvoering hiervan zal wel invloed hebben gehad op de mate van ondersteuning van de muur. De mate van ondersteuning van de muur (de weerstand tegen verticale vervorming) kan negatief zijn beïnvloed door de volgende oorzaken:
 Het aanlegniveau van de nieuwe betonvloer ligt, in verband met de aanleg van een kelder onder huisnummer [nummer 2], lager dan onderkant van de fundering van de mandelige muur en daarmee ook onder het aanwezige grondwaterpeil. Dat betekent dat grondwaterstandverlaging nodig is tijdens de uitvoering, met mogelijk nadelige gevolgen: toename van zettingen en tijdelijke droogstand/ aantasting van de te handhaven houten paalfunderingen van huisnummer [nummer 1]. Verder is een grondkering nodig om de grond van de kruipruimte-vloer van huisnummer [nummer 1] te keren. Hoe grondkering en grondwaterstandsverlaging zijn voorzien blijkt niet uit de tekeningen. (Tijdens de uitvoering blijkt de grond- en waterkering niet goed te hebben gefungeerd met als gevolg uitstromen van grond en water vanuit de kruipruimte van huisnummer [nummer 1] naar de ontgraving onder huisnummer [nummer 2]).
 Het ontwerp voorziet erin de ruimte tussen de nieuwe betonvloer en de onderkant van de mandelige muur op te vullen met (ongewapend) beton. Daarvoor is het nodig de houten langsbalk over het gedeelte tussen de houten palen te slopen. Tussen de houten palen is de muur dan ongesteund, maar dankzij boogwerking in het metselwerk blijft de muur als geheel ondersteund. Wel gaat het slopen van de langsbalk gepaard met trillingen en dus kans op schade.
 De nieuwe palen welke zijn toegepast zijn stalen buispalen welke d.m.v. inwendig heien op diepte worden gebracht. Dit staat bekend als een trillingsarme methode. Daarmee wordt bedoeld dat deze werkwijze minder trillingen veroorzaakt dan geheide palen, maar meer dan bijvoorbeeld geschroefde of geperste palen. De opgetreden trillingen kunnen schade veroorzaken.
 Het puntniveau van de nieuwe palen ligt op een lager niveau dan dat van de aanwezige houten palen. Bij het heien van de nieuwe palen op korte afstand van de houten palen bestaat de kans op zogenaamd “meeheien”: de nieuwe paal veroorzaakt dan zetting van de aanwezige houten palen. Uit de tekeningen van het funderingsherstel blijkt dat de positie van de houten palen over het achterste uitgebouwde deel van de mandelige muur onjuist staat aangegeven. De afstand is daarom kleiner dan verondersteld op tekeningen en het risico van “meeheien” navenant groter.
 Tijdens de inspectie bleek, nabij de schoorsteen uitkragend uit de mandelige muur, een houten paal aanwezig die niet meer de mandelige muur ondersteunden, doordat een deel van het metselwerk boven de paal was gesloopt; onduidelijk is of de paal ook afgezaagd is. Bij de werkwijze volgens tekeningen had de muur nog wel op de houten paal moeten staan of ten minste daarop moeten aansluiten. In hoeverre ook bij andere houten palen is afgeweken van het ontwerp is onduidelijk; de aansluiting van de andere houten palen op het metselwerk bevindt zich onder de grond van de kruipruimte van huisnummer [nummer 1] en was niet zichtbaar tijdens de inspectie.
Samenvattend wordt geconcludeerd dat Bresser de mandelige muur niet in een onstabiele toestand heeft gebracht, maar dat de weerstand tegen verticale verplaatsing wel negatief is beïnvloed en dat daarmee dus zettingen zijn veroorzaakt.
Het ontwerp zoals aangegeven op de tekeningen impliceert nogal wat risico's met betrekking tot schade aan belendingen. Het eerdergenoemde Handboek Funderingsherstel beveelt dan ook aan een risico’s vooraf te inventariseren. Van een expliciete risico-inventarisatie door Bresser is niet gebleken; mogelijk dat deze wel impliciet is gemaakt en voor Bresser geen aanleiding gaf de werkwijze aan te passen. Bresser wijkt wel af van wat in de funderingsbranche gebruikelijk was in 2012 voor wat betreft de risicobeheersing (monitoring). Dat doet Bresser door:
 het niet toepassen van vastleggen de bestaande situatie door middel van waterpassing,
 het niet uitvoeren van trillingsmetingen tijdens sloop- en heiwerkzaamheden en de gemeten waarden toetsen aan grenswaarden,
 het niet uitvoeren van metingen van deformaties gedurende de uitvoering.
(…)
Antwoord op vraag 3 a en b:
Het inwendig heien van stalen buispalen staat bekend als een trillingsarme methode. Dat wil zeggen dat deze methode minder trilling oplevert dan uitwendig heien van palen maar meer trilling dan schroefpalen of boorpalen. De keuze voor inwendig heien van stalen buispalen brengt risico’s met zich mee voor wat betreft schade door trillingen. Dat kan aanvaardbaar zijn maar gebruikelijk is om daarbij trillingsmetingen toe te passen als controlemiddel. Door toetsing van de gemeten trillingswaarden aan grenswaarden kan de kans op schade worden gevolgd. Bij te hoge waarden kan alsnog worden overgestapt op een ander systeem.
Het niet toepassen van trillingsmetingen week af van binnen de branche gebruikelijke werkwijze.”
(vet in origineel)
3.19.
Uit deze antwoorden volgt dat Bresser, anders dan [naam eiser] stelt, geen verwijt valt te maken op het gebied van ondersteuning van de mandelige muur. De mandelige muur is immers op de palen blijven staan, met stukken langshout tussen de paalkoppen en de muur. Dat het langshout tussen de palen is weggehaald, heeft geen bouwkundige gevolgen, omdat het metselwerk zelf de krachten kon verdelen en daarvoor het langshout niet nodig was.
3.19.1.
Uit de antwoorden van de deskundigen volgt wel dat Bresser fouten heeft gemaakt bij de uitvoering van de werkzaamheden, die ertoe hebben geleid dat er minder weerstand was tegen verticale verplaatsing van de mandelige muur, met als gevolg dat deze muur wel verticaal verplaatst is. Doordat, zo begrijpt de rechtbank de deskundigen, Bresser daarnaast, anders dan in de funderingsbranche in 2012 gebruikelijk was, de (gevolgen van de) werkzaamheden niet gemonitord heeft, heeft Bresser zijn werkwijze niet tussentijds aangepast (op basis van met monitoring verkregen resultaten) en is er dus inderdaad sprake geweest van een verticale verplaatsing van de mandelinge muur.
3.19.2.
Uit de antwoorden van de deskundigen kan voorts worden opgemaakt dat de gekozen wijze van heien in de periode eind 2011/begin 2012 binnen de funderingsbranche niet ongebruikelijk of onacceptabel was. Wel geldt ook hiervoor dat er trillingsmetingen dienden te worden toegepast als controlemiddel. Dat is niet gedaan door Bresser.
3.20.
Gegeven het voorgaande, is voor het aannemen van een onrechtmatige daad van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] vereist dat komt vast te staan dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] wisten of konden weten dat Bresser in de uitvoering en de monitoring van zijn funderingsherstelwerkzaamheden ernstig nalatig was met als gevolg dat de mandelige muur van panden [nummer 1] en [nummer 2] zodanig bewoog dat deze horizontaal kwam te staan. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan.
3.20.1.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] waren particuliere opdrachtgevers, die de uitvoering van de funderingsherstelwerkzaamheden hebben overgelaten aan een ter zake deskundig bureau en bovendien gebruik hebben gemaakt van Funderingsherstel AF voor de begeleiding van de werkzaamheden. Onder deze omstandigheden ligt het niet voor de hand dat zij over relevante kennis beschikten om vast te stellen dat Bresser nalatig was bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Het ligt dan op de weg van [naam eiser] om feiten en omstandigheden te stellen waaruit desalniettemin blijkt dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] op de hoogte waren of konden zijn van het verwijtbaar nalatig handelen door Bresser in de uitvoering en de monitoring van zijn funderingsherstelwerkzaamheden. [naam eiser] heeft er in dat verband op gewezen dat [naam gedaagde 1] als bouwkundig ingenieur is opgeleid. Echter, het enkele feit dat [naam gedaagde 1] een bouwkundige achtergrond heeft, maakt niet dat hij kennis heeft van funderingsherstel. Daarvoor is meer nodig. Dit meerdere is echter niet door [naam eiser] gesteld.
3.20.2.
Ook de omstandigheid dat [naam gedaagde 1] het project volgde en hier van tijd tot tijd foto’s van maakte is onvoldoende. Het ligt voor de hand dat een eigenaar van een woning die tevens opdrachtgever is van een project dit project volgt. Dat hij daar ook tussentijds foto’s van maakt, is ook niet zo opmerkelijk. Deze omstandigheden maken echter niet dat [naam gedaagde 1] in staat was om te constateren wat er mis ging bij de uitvoering en monitoring van de werkzaamheden. Als hij dit zelf had kunnen constateren had hij Funderingsherstel AF niet in de arm hoeven nemen.
3.20.3.
[naam eiser] stelt ook dat hij [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] heeft gewaarschuwd voor verzakkingen en zij hiervan dus op de hoogte waren. Ook hiervoor geldt dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], nu deze waarschuwingen ook bij Bresser bekend waren, mochten aannemen dat Bresser als de door hen in de arm genomen specialist op dit terrein wist wat hij deed. Als Bresser geen problemen zag, mochten zij hierop vertrouwen.
3.20.4.
[naam eiser] hecht veel belang aan de nieuwe tekeningen die op 24 januari 2012 bij de bouwvergadering ter beschikking waren gesteld en op verzoek van [naam gedaagde 1] digitaal aan hem waren toegestuurd. Uit deze tekeningen zou [naam gedaagde 1], aldus [naam eiser], hebben kunnen afleiden dat de wijze van fundering was gewijzigd in die zin dat de muur zou worden rechtgezet. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat van bewust rechtzetten van de mandelige muur door Bresser geen sprake was, gaat de rechtbank op dit argument verder niet in.
3.21.
Aldus is niet komen vast te staan dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] onrechtmatig jegens [naam eiser] hebben gehandeld. Alle vorderingen tegen [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] (zaak met rolnummer 18-110) zullen daarom worden afgewezen.
3.22.
Nu is geoordeeld dat Bresser onrechtmatig jegens [naam eiser] heeft gehandeld, wordt de in de zaak met rolnummer 18-653 onder I gevorderde verklaringen voor recht toegewezen, op de wijze als in het dictum beschreven. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien welk belang [naam eiser] heeft bij toewijzing van de gewijzigde gevorderde verklaring voor recht onder II en VI. [naam eiser] wordt in deze vorderingen dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
Uitsluitend in de zaak met rolnummer 18-653
Schade als gevolg van de onrechtmatige daad van Bresser
3.23.
Beoordeeld dient te worden of er schade is ontstaan aan het pand van [naam eiser] als gevolg van de door Bresser uitgevoerde werkzaamheden, en zo ja, wat het schadebedrag is en of dit (geheel) door Delta Lloyd aan [naam eiser] verschuldigd is.
3.23.1.
Uit hetgeen de rechtbank heeft overwogen in het tussenvonnis (zie rechtsoverwegingen 4.4 tot en met 4.11) volgt dat op het moment dat komt vast te staan dat Bresser jegens [naam eiser] aansprakelijk is, [naam eiser] een rechtstreeks recht heeft op vergoeding van de (verzekerde) schade op Delta Lloyd.
3.23.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het maximaal verzekerde bedrag op basis van de verzekeringsovereenkomst € 497.600,00 bedraagt. Zoals eveneens uit het tussenvonnis kan worden gemaakt, is ABN AMRO pandhouder op de aldus ontstane vordering van [naam eiser] tot een bedrag van € 276.973,00 (de hypothecaire vordering van ABN AMRO op [naam eiser]) en dient een schade-uitkering door Delta Lloyd tot aan dat bedrag dus aan ABN AMRO te worden betaald.
3.24.
Ten aanzien van de omvang van de herstelkosten is in het deskundigenrapport voor zover relevant het volgende opgenomen:

B. De bouwkundige staat van de woning op nummer [nummer 1] voorafgaand aan de door gedaagde/Bresser uitgevoerde werkzaamheden
(…)
Tussenconclusie 1:
De woning van eiser bevond zich met uitzondering van de in 2008 uitgevoerde
renovatiewerkzaamheden van de voor-, achterkamer, de tussenkamer op de 1e verdieping en de keuken op de begane grond ten tijde van de voorinspectie op 3 november 2011 ofwel voor de aanvang van de fundatieherstelwerkzaamheden in een staat van achterstallig onderhoud, waarbij de woning grotendeels in originele staat verkeerde en duidelijk was dat er in het verleden (nagenoeg) geen — m.u.v. een ligbad op 2e en 3e verdieping — aanpassingen naar de huidige tijdsgeest zijn doorgevoerd.
(…)
Tussenconclusie 2:
Uit het fotovergelijk
(productie 2B)alsmede uit de tijdens de schouw uitgevoerde waterpassingen valt te concluderen dat er door de uitgevoerde fundatieherstelwerkzaamheden verzakkingen aan de vloeren zijn opgetreden, welke tot een (beperkt) aantal nieuwe schades/scheuren heeft geleid, zoals aan het tegelwerk in het voorportaal t.p.v. de entree op de begane grond alsmede aan het gevelmetselwerk van de achtergevel op de 3e verdieping. Uit het fotovergelijk valt ook te concluderen dat de bestaande schades/scheuren (tijdens de nulpuntmeting op 3 november 2011, uitgevoerd door Fides) niet (significant) zijn toegenomen.
Op basis van het uitgevoerde fotovergelijk lijkt het erop dat het proces van het zakken van de mandelige muur tussen de huisnummers [nummer 1] en [nummer 3] vermoedelijk reeds of ‘nog’ gaande is.
(…)
E. Herstelwerkzaamheden-/kosten
E.1 Begroting/herstelwerkzaamheden van Holtzer d.d. 24 juli 2012
Door Holtzer is in opdracht van eiser een herstelkostenbegroting ingebracht (map 3 van 5, tabblad 8, productie 43.2 van het procesdossier) waarbij de schade/herstelkosten wordt/worden begroot op een totaalbedrag van
€ 590.840,00inclusief omzetbelasting. Op verzoek en in opdracht van eiser wordt de herstelbegroting van Holtzer door Bureau voor Bouwpathologie (hierna: BB) getoetst, met het verzoek om de bedragen in de begroting van Holtzer, welke toezien op schades die niet het gevolg zijn van de fundatieherstelwerkzaamheden en door gedaagde/Bresser zijn uitgevoerd, in mindering te brengen.
Volgens BB is de omvang van de ingrepen aan voornamelijk de vloeren (en dus ook wanden en plafonds) zodanig groot dat vrijwel alle bestaande schades hiermee reeds worden hersteld zonder dat hiervoor meerkosten gemaakt moeten worden. BB concludeert dat hierdoor nauwelijks kosten op de begroting van Holtzer in mindering gebracht hoeven te worden en begroot dit bedrag op
€ 21.816,00exclusief opslagen en omzetbelasting (map 3 van 5, tabblad 8, productie 43.3 van het procesdossier). Het herstel-/schadebedrag wordt volgens BB
€ 557.510,00inclusief opslagen en omzetbelasting.
Op basis van het fotovergelijk wordt zowel door Holtzer en BB op geen enkele wijze rekening gehouden met de reeds bestaande c.q. aanwezige schades/verzakkingen alsmede niet met het (gedeeltelijke) achterstallige onderhoud, wat na 2012 alleen maar is toegenomen.
Daarnaast worden er in de begroting van Holtzer de volgende herstelkosten-/werkzaamheden
opgevoerd die volgens deskundigen niet (helemaal) op de diverse (herstel)werkzaamheden zijn terug te voeren dan wel onvoldoende zijn gespecificeerd/onderbouwd:
-algemene kosten naast de reeds op gevoerde Alg. Bouwpl. Kosten (ABK) :
€ 35.769,00
-voorbereiding en inventarisatie :
€ 15.461,00
-honorarium architect +bouwaanvraag (betreft geen nieuwbouw) :
€ 56.277,00
-toezicht uitvoering en directievoering :
€ 18.330,00
-kosten constructeur/adviseurs :
€ 11.915,00
-post t.b.v. tijdelijke huisvesting
:€ 8.000,00+
totaal excl. omzetbelasting :
€ 145.752,00
E.2 Herstelwerkzaamheden/- kosten n.a.v. de schouw op 11 mei 2021 en de reacties van partijen op het conceptrapport
Op basis van de bevindingen in dit deskundigenbericht is een herstelbegroting opgesteld betreffende de herstelwerkzaamheden van de schades die toe te wijzen zijn aan het uitgevoerde fundatieherstel van de woning van gedaagde/[naam gedaagde 1] op nummer [nummer 2]. Voor deze herstelbegroting verwijs ik u kortheidshalve naar
productie 3(behorende bij het conceptrapport).
Het herstelbedrag werd conform het conceptrapport begroot op
€ 83.555,21inclusief opslagen en omzetbelasting.
Als reactie op het conceptrapport wordt door eiser/[naam eiser] een herziene herstelbegroting van Console Bouw d.d. 27-1-2022, met een totaalbedrag van
€ 694.080,00inclusief omzetbelasting, ingebracht (bijlage 2
(in productie 8)). Deze begroting, welke toeziet op een algehele renovatie van de woning van eiser/[naam eiser], is niet te rechtvaardigen. De reden hiervoor is dat schade aan de woning van eiser/[naam eiser], welke door de uitgevoerde fundatiewerkzaamheden van Bresser zouden zijn ontstaan, aanzienlijk kleiner is dan eiser/[naam eiser] wil doen voorkomen.
Naar aanleiding van de reacties van partijen op het conceptrapport (deel IV), is de herstelbegroting (productie 3A) op een aantal punten aangepast en wordt het herstelbedrag
€ 91.156,64inclusief omzetbelasting en daarenboven is een bedrag van
€ 3.630,00inclusief omzetbelasting t.b.v. toezicht redelijk. Gezien door de huidige crisis diverse kosten zijn gestegen, is het toegepaste uurloon iets verhoogd.
Voor de onderbouwing/motivatie verwijs ik u naar de antwoorden op de reacties van partijen welke in deel IV is opgenomen, alsmede naar de herstelbegroting in
productie 3A.
Tussenconclusie 3:
De herstelkosten die toezien op de herstelwerkzaamheden van de schades welke door
gedaagde/Bresser tijdens de fundatiewerkzaamheden zijn veroorzaakt werden conform productie 3 (behorende bij het conceptrapport) begroot op maximaal
€ 83.555,21inclusief opslagen en omzetbelasting.
De door eiser/[naam eiser] ingebrachte herstelbegroting(en), waarin uiteindelijk een herstelbedrag van
€ 557.510,00inclusief opslagen en omzetbelasting wordt geclaimd, is gezien de uiteenzetting in dit deskundigenbericht niet reëel en zelfs buitenproportioneel te noemen.
De redenen hiervoor zijn de volgende:
- Door eiser/[naam eiser] worden kosten voor een architect, bouwgeleiding, directievoering, constructeur/adviseurs, alsmede dubbele alg. bouwplaatskosten, etc. voor een totaalbedrag van
€ 145.752,00opgevoerd, terwijl het hierbij om herstel-/vervangingswerkzaamheden gaat waarbij een architect, constructeur, etc. niet noodzakelijk zijn.
- In de door eiser/[naam eiser] ingebrachte begroting worden zaken in rekening gebracht die toezien op een algehele renovatie van de woning van eiser/[naam eiser] en dit is in relatie tot het aanwezige achterstallige onderhoud alsmede de gedateerde staat/ouderdom van diverse onderdelen in algehele zin niet reëel/passend.
- Verder zijn de (bestaande) schades/scheuren — met uitzondering van de verzakking van de vloeren — in aantallen en/of afmetingen niet (significant) toegenomen, waardoor het niet tot een aanvullende schade met toegenomen herstelkosten heeft geleid.
Naar aanleiding van de reacties van partijen op het conceptrapport is het herstelbedrag aangepast en wordt deze derhalve
€ 94.786,64inclusief omzetbelasting (€ 91.156,64 + € 3.630,00 = € 94.786,64).
(…)
Antwoord op vraag 5:
De kosten voor de maatregelen om de gevonden verschillen tussen de bouwkundige staat van het pand op nummer [nummer 1] voor en na de uitvoering van de werkzaamheden aan het pand [nummer 2] weg te nemen bedragen
€ 94.786,64inclusief opslagen en omzetbelasting. Voor de uit te voeren maatregelen met de daarbij behorende specificatie verwijzen wij u naar de herstelbegroting in
productie 3Aalsmede naar de integrale inhoud van dit deskundigenbericht.”
(vet in origineel)
3.25.
De bezwaren van [naam eiser] ten aanzien van het deskundigenrapport komen er met name op neer dat de deskundigen niet duidelijk zouden hebben aangegeven welke herstelmaatregelen genomen moeten worden en dat de deskundigen herstelmaatregelen die er in zijn ogen nodig zijn, niet hebben meegenomen in hun begroting. Ter zake oordeelt de rechtbank als volgt.
3.25.1.
[naam 2] is uitgebreid ingegaan op de bouwkundige staat van het pand van [naam eiser] voorafgaand aan en na de uitvoering van de werkzaamheden aan pand [nummer 2]. Uit deze bevindingen volgt dat het verschil niet zo groot is als [naam eiser] blijkbaar zelf meent. Hierdoor kan reeds voor een groot deel het verschil in inzicht worden verklaard tussen [naam eiser] en [naam 2] over de uit te voeren herstelwerkzaamheden.
3.25.2.
Uit de bij het deskundigenrapport als productie 3A overgelegde kostenbegroting kan worden opgemaakt welke herstelwerkzaamheden volgens de deskundigen nodig zijn. [naam eiser] heeft dat kennelijk ook gezien want hij citeert hieruit op pagina 41 van zijn conclusie na deskundigenbericht. Ook uit andere passages uit het deskundigenbericht volgt dat het [naam eiser] duidelijk is welke herstelwerkzaamheden de deskundigen noodzakelijk achten. Het bezwaar van [naam eiser] dat de deskundigen niet duidelijk hebben aangegeven welke herstelmaatregelen genomen moeten worden, kan de rechtbank dan ook niet plaatsen.
3.25.3.
In reactie op het concept-deskundigenbericht heeft [naam eiser], mede onder verwijzing naar een herstelbegroting van Console Bouw van 27 januari 2022, uitgebreid aangegeven welke herstelmaatregelen in zijn visie nog meer nodig zijn en tot welke, veel hogere, kostenbegroting dat zou leiden. De deskundigen zijn hierop ingegaan in deel IV van het rapport, hebben waar nodig uiteengezet waarom bepaalde posten al dan niet voor vergoeding in aanmerking komen en hebben de herstelbegroting vervolgens op een aantal punten (ten opzichte van het concept) aangepast van € 83.555,21 naar € 94.786,64.
Gelet op dit alles kan de conclusie geen andere zijn dan dat [naam eiser] een andere mening heeft dan de deskundigen over de herstelmaatregelen die nodig zijn om het pand van [naam eiser] weer in de staat te krijgen zoals deze was voordat Bresser haar werkzaamheden uitvoerde. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.5.3 gaat de rechtbank aan het standpunt van [naam eiser] voorbij.
3.26.
In navolging van de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat [naam eiser] aanspraak kan maken op een bedrag aan schadevergoeding van € 94.786,64.
3.27.
[naam eiser] vordert dat dit bedrag wordt vermeerderd met 15% indexering. In dit verband wijst [naam eiser] erop, onder verwijzing naar een overzicht CBS inputprijsindex bouwkosten 2015=100, dat er door vele omstandigheden sprake is van sterk stijgende prijzen in de bouw en dat er inmiddels al de nodige tijd is verstreken sinds het opstellen van het deskundigenrapport en nog zal verstrijken tot daadwerkelijk met de herstelwerkzaamheden wordt begonnen. Aldus zullen de kosten van herstel substantieel hoger liggen dan volgt uit het deskundigenrapport.
3.28.
Delta Lloyd heeft hiertegen aangevoerd, naar de rechtbank begrijpt, dat de deskundigen de prijsstijgingen al hebben meegenomen, dat voor de gevorderde indexering een onderbouwing ontbreekt en dat deze geenszins redelijk is, alsmede dat een dergelijke prijsstijging door de wettelijke rente wordt ondervangen.
3.29.
In beginsel is de schade geleden op het moment dat dat de muur recht is komen te staan. De rechtbank zou dan ook moeten begroten welk bedrag op dat moment gemoeid zou zijn met herstel en dat bedrag vanaf die datum met rente moeten vermeerderen.
3.29.1.
Echter, deze methode is niet goed werkbaar. Het is lastig om de schade te begroten naar het prijspeil van eind 2011/begin 2012. Het gaat de rechtbank een brug te ver om in dit stadium van het geding daarvoor nadere inlichtingen aan partijen (en eventueel: deskundigen) te vragen. Daarom kiest de rechtbank voor een andere manier om de schade te begroten.
3.29.2.
De rechtbank neemt als uitgangspunt het schadebedrag zoals begroot door de deskundigen in hun definitieve rapport: € 94.786,64. Op dat moment was immers bekend wat de kosten zijn van het op dat moment herstellen van de gevolgen van de door Bresser gepleegde onrechtmatige daad. Deze datum is 18 november 2021.
3.29.3.
De gevolgen van een mogelijke stijging van de kosten van de bouw sinds dat moment vertaalt zich in de door Delta Lloyd over dit bedrag te betalen wettelijke rente die de rechtbank vanaf dat moment zal toewijzen. Indexering zoals voorgestaan door [naam eiser] kan niet aan de orde zijn. Immers: er is sprake van een situatie waarbij schade wordt geleden door het te laat betalen van een geldsom (namelijk: niet meteen op 18 november 2021, maar pas na dit vonnis). Die schade wordt volgens de wet abstract bepaald en los van de werkelijke schade gefixeerd op de wettelijke rente (artikel 6:119 BW)
3.29.4.
De rechtbank kiest niet voor het toewijzen van wettelijke rente vanaf het moment van het gestelde ontstaan van de schade op 24 februari 2012, omdat de kosten van de herstelwerkzaamheden zijn begroot per 18 november 2021. De stijging van de kosten sinds het moment van de onrechtmatige daad tot het moment waarop de deskundigen hebben gerapporteerd is al verdisconteerd in de begroting door de deskundigen die zijn uitgegaan van op dat moment actuele prijzen. Daarom zou het niet juist zijn om over de periode vanaf de onrechtmatige daad tot het moment waarop de deskundigen hebben gerapporteerd ook wettelijke rente toe te wijzen.
Gevorderde kosten van deskundigenonderzoek
3.30.
[naam eiser] vordert dat Delta Lloyd wordt veroordeeld om boven het maximum van € 497.600,00 de door hem gemaakte kosten aan deskundigenonderzoek van € 22.907,09 te betalen, nu dit kosten betreffen die hij heeft moeten maken ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid.
3.31.
Namens Delta Lloyd wordt hiertegen het volgende verweer gevoerd.
3.31.1.
De gerechtelijke deskundigen hebben de partijdeskundigen niet gevolgd, zodat er geen grond voor vergoeding bestaat. Ten aanzien van een deel van de gevorderde kosten geldt dat deze is verjaard, nu deze schade (kosten) nu voor het eerst specifiek worden gevorderd. De schade is ontstaan op de datum van betaling aan de betreffende deskundige. Behoudens de gevorderde vergoeding van de laatste drie facturen van [naam 4] en de factuur van Console Bouw (producties 15.7c, 15.7d, 15.7e en 15.8), geldt dat de facturen van de deskundigen meer dan 5 jaar oud zijn.
3.31.2.
Ten aanzien van de werkzaamheden van [naam 4] geldt bovendien dat deze niet bestaan uit het opstellen van een rapport maar uit ondersteunende werkzaamheden (advisering en voorbereiding bij een zitting). [naam eiser] onderbouwt niet waarom Delta Lloyd deze kosten zou moeten dragen. De factuur van Console Bouw is buitenproportioneel. Het is een aannemersbedrijf dat in feite een (commerciële) offerte heeft afgegeven voor de werkzaamheden die zij zou kunnen uitvoeren. Het betreft dus geen erkende deskundige maar presenteert wel de hoogste factuur van alle ingeschakelde partij-deskundigen.
3.31.3.
Tot slot voert Delta Lloyd nog aan dat de kosten van de deskundigen zijn uitgesloten van vergoeding onder de verzekeringsovereenkomst omdat zuivere vermogensschade van dekking is uitgesloten.
3.32.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.32.1.
De rechtbank stelt voorop dat beoordeeld moet worden of Bresser als aansprakelijke partij gehouden is deze kosten als schade aan [naam eiser] te vergoeden en zo ja, of ook deze vorm van schade door Delta Lloyd op basis van de verzekeringsovereenkomst met Bresser aan Bresser vergoed zou moeten worden. Als dat allebei het geval is, heeft [naam eiser] ook ten aanzien van deze schadepost een rechtstreeks vorderingsrecht op Delta Lloyd.
3.32.2.
[naam eiser] heeft vergoeding van de kosten van expertise door Bresser reeds bij dagvaarding in 2012 gevorderd als schade op te maken bij staat. Deze kosten zijn dus niet nu pas voor het eerst specifiek gevorderd van Bresser. Verjaring is in de relatie tussen Bresser en [naam eiser] dus hoe dan ook niet aan de orde. Gelet op het in 3.32.1 beschreven beoordelingskader valt - zonder nadere toelichting - niet in te zien op basis waarvan de vordering van [naam eiser] op Delta Lloyd verjaard zou zijn. De aansprakelijkheid wordt immers pas in deze procedure vastgesteld en eerst daarna komt de dekkingsvraag aan de orde en ontstaat een rechtstreeks vorderingsrecht van [naam eiser] op Delta Lloyd. Het beroep op verjaring ten aanzien van de vorderingen van [naam eiser] op Delta Lloyd wordt daarom als onvoldoende onderbouwd verworpen.
3.32.3.
De gevorderde kosten kunnen worden aangemerkt als vermogensschade (kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid) in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW die het gevolg is van de onrechtmatige daad die door Bresser is gepleegd. Immers, Bresser heeft aansprakelijkheid altijd betwist. [naam eiser] had, als partij zonder professionele kennis op dit terrein, bijstand door deskundigen nodig om zijn vorderingen te onderbouwen. De omvang van de gevorderde kosten acht de rechtbank redelijk mede in aanmerking nemende dat [naam eiser] sinds 2012 bezig is om zijn gelijk te halen. Dit geldt ook ten aanzien van de factuur van Console Bouw. De enkele omstandigheid dat de factuur van Console Bouw hoger is dan die van de andere deskundigen en Console Bouw een aannemersbedrijf is, maakt dit - anders dan Delta Lloyd stelt - niet anders.
3.32.4.
Delta Lloyd biedt met haar verzekeringsovereenkomst in rubriek II dekking voor schade (personenschade en zaakschade met inbegrip van daaruit voortvloeiende schade) waarvoor Bresser aansprakelijk is als gevolg van de door haar uitgevoerde werkzaamheden. De schade in de vorm van kosten van deskundigen valt hieronder, nu deze schade is terug te voeren op de beschadiging van de zaak. Deze schade valt niet onder de uitgesloten zuivere vermogensschade. Laatstgenoemde schade betreft (onder meer) schade in het vermogen van Bresser die niet is terug te voeren op beschadiging van een zaak. Daarvan is hier geen sprake.
3.32.5.
Delta Lloyd zal worden veroordeeld om het gevorderde bedrag aan deskundigenkosten van € 22.907,09 aan [naam eiser] te voldoen. [naam eiser] heeft wettelijke rente gevorderd over dit bedrag vanaf de datum waarop blijkens productie 16 bij conclusie na deskundigenbericht de betaling aan ieder van de deskundigen is verricht. Dit deel van de vordering zal, als niet weersproken door Delta Lloyd, worden toegewezen.
Gevorderde (daadwerkelijke) proceskosten
3.33.
[naam eiser] vordert veroordeling van Delta Lloyd in de daadwerkelijke proceskosten. Aan deze vordering legt hij het volgende ten grondslag.
3.33.1.
Delta Lloyd voert in navolging van Bresser het verweer dat de bestaande fundering intact is gebleven en dat er dus geen scheefstand kan zijn ontstaan. Het verweer van Bresser is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan Bresser de onjuistheid kende en op stellingen, waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De bij Bresser aanwezige kennis was vanaf het begin van de procedure ook bij Delta Lloyd bekend. Delta Lloyd heeft aldus willens en wetens een op een onwaarheid gebaseerd verweer gevoerd. Dit levert misbruik van procesrecht op.
3.34.
Delta Lloyd betwist dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van procesrecht. Delta Lloyd heeft verweer gevoerd tegen een vordering van bijna vijf ton van [naam eiser]. Delta Lloyd is bij haar verweer afgegaan op hetgeen haar verzekerde aan informatie heeft verschaft. Dit moet en kan Delta Lloyd doen. Dat dit verweer is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan Delta Lloyd de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen, is niet onderbouwd. Het is ook niet waar. Het is juist [naam eiser] die zijn vorderingen onderbouwd door te verwijzen naar een ongefundeerde theorie dat sprake is van opvijzelen van de muur (of het op een andere wijze kunstmatig laten zakken van de muur) door Bresser.
3.35.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.35.1.
De vordering tot betaling van de daadwerkelijke proceskosten is in beginsel alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door Delta Lloyd. Hiervan is pas sprake als het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de gedaagde zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Hier past terughoudendheid omdat een gedaagde het mede door artikel 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op toegang tot de rechter heeft, hetgeen omvat dat hij zich in rechte mag verdedigen.
3.35.2.
De hoge drempel voor toewijzing van de daadwerkelijk gemaakte kosten wordt in deze zaak niet gehaald. Niet vast is komen te staan dat het verweer van Delta Lloyd evident ongegrond was. Het verweer van Delta Lloyd heeft ertoe geleid dat het nodige onderzoek heeft (moeten) plaatsvinden en dat [naam eiser] op onderdelen in het gelijk is gesteld maar Delta Lloyd op andere punten ook. Zo is onder meer de vordering in hoofdsom slechts deels toegewezen. Wat daar ook van zij, hier speelt ook een rol dat Delta Lloyd als verzekeraar afhankelijk is van de informatie die de verzekerde haar verstrekt en haar verweer daar op moet (kunnen) baseren. Eventuele evidente onjuistheden in de haar aangereikte informatie kunnen slechts in zeer bijzondere omstandigheden aan haar worden toegerekend. Van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden is hier niet gebleken. De vordering tot vergoeding van de daadwerkelijke proceskosten zal worden afgewezen.
3.35.3.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Delta Lloyd wel in de proceskosten van [naam eiser] worden veroordeeld volgens het toepasselijke liquidatietarief. Anders dan Delta Lloyd verzoekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de kosten te compenseren door het grote verschil tussen het gevorderde bedrag en het toegewezen bedrag. Inzet van de procedure was immers ook dat werd vastgesteld dat Bresser aansprakelijk was voor de schade van [naam eiser] en dat [naam eiser] een rechtstreeks vorderingsrecht had op Delta Lloyd. Op beide punten is [naam eiser], ondanks uitgebreid verweer door Delta Lloyd, in het gelijk gesteld.
3.35.4.
De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [naam eiser] op basis van het toegewezen bedrag op een bedrag aan salaris van hun advocaat van € 8.850,00 (5 punten × tarief V € 1.770,00). De rechtbank rekent 2 punten voor de mondelinge behandeling gelet op de duur en complexiteit hiervan. De kosten aan de zijde van [naam eiser] worden derhalve begroot op:
- explootkosten € 81,00
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat €
8.850,00(5 punten × tarief V € 1.770,00)
(Tussen)totaal € 9.557,00
3.35.5.
De volledige kosten van de deskundigen worden ten laste van Delta Lloyd gebracht. Deze kosten bedragen in totaal € 28.076,80. Hiervan heeft [naam eiser] als voorschot € 14.038,40 betaald en hebben [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], evenals Delta Lloyd zelf, € 7.019,20 als voorschot betaald. De rechtbank veroordeelt Delta Lloyd tot betaling van € 21.057,60 aan [naam eiser] (de som van het door hem betaalde voorschot en het door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] betaalde voorschot). [naam eiser] zal in de procedure met rolnummer 18-110 worden veroordeeld tot betaling van € 7.019,20 aan [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], nu hij in die procedure in het ongelijk is gesteld.
3.35.6.
De door [naam eiser] bij gewijzigde eis gevorderde veroordeling van Delta Lloyd in de beslagkosten wordt afgewezen. De beslagen waarop deze kosten zien, zijn niet ten laste van Delta Lloyd gelegd.
3.35.7.
In totaal wordt Delta Lloyd dus veroordeeld tot betaling aan [naam eiser] van een bedrag aan proceskosten van € 30.614,60. De gevorderde wettelijke rente hierover zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
3.35.8.
De rechtbank heeft bij het verwijzingsincident de beslissing omtrent de kosten aangehouden, zodat daarop nog moet worden beslist. De rechtbank zal deze proceskosten tussen partijen compenseren, omdat geen van partijen als de in het incident in het ongelijk gestelde kan worden beschouwd. [naam eiser] mocht immers Delta Lloyd dagvaarden in Amsterdam, waar zij gevestigd was.
in de zaak met rolnummer 18-110
3.36.
In deze procedure is [naam eiser] in het ongelijk gesteld.
3.37.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] vorderen zonder enige onderbouwing veroordeling van [naam eiser] in de werkelijke proceskosten. Verwezen wordt naar het hiervoor beschreven toetsingskader (rechtsoverweging 3.35.1). Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door [naam eiser]. [naam eiser] zal worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] volgens het toepasselijke liquidatietarief.
3.37.1.
De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] op basis van het gevorderde bedrag op een bedrag aan salaris van hun advocaat van € 14.463,00 (4,5 punten × tarief VII € 3.214,00). De rechtbank rekent 2 punten voor de mondelinge behandeling gelet op de duur en complexiteit hiervan. De kosten aan de zijde van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] worden derhalve begroot op:
- griffierecht € 1.436,00
- salaris advocaat
€ 14.463,00(4,5 punten × tarief VII € 3.214,00)
(Tussen)totaal € 15.899,00
3.37.2.
Zoals volgt uit hetgeen de rechtbank heeft overwogen in 3.35.5 hebben [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] een voorschot van € 7.019,20 betaald ten aanzien van de kosten van de deskundigen en wordt [naam eiser] veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], nu hij in deze procedure in het ongelijk wordt gesteld.
3.38.
De rechtbank neemt geen aparte beslissingen met betrekking tot nakosten en wettelijke rente daarover (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rechtsoverweging 2.3).
3.39.
In totaal wordt [naam eiser] dus veroordeeld tot betaling aan [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] van een bedrag aan proceskosten van € 22.918,20. De gevorderde wettelijke rente hierover zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
3.40.
De rechtbank neemt geen aparte beslissingen met betrekking tot nakosten en wettelijke rente daarover (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rechtsoverweging 2.3).
3.41.
In de incidenten tot vrijwaring en niet-ontvankelijkverklaring zijn de beslissingen omtrent de proceskosten aangehouden; de rechtbank zal daarom daarop alsnog beslissen. De kosten in de vrijwaringsincidenten worden tussen partijen gecompenseerd: geen van partijen is in die incidenten als in het ongelijk gestelde partij te beschouwen. In het incident tot niet-ontvankelijkverklaring zijn [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in het ongelijk gesteld. Daarom worden zij in de kosten van [naam eiser] veroordeeld (1 punt liquidatietarief à € 3.214,00).
in de zaak met rolnummer 18-652
3.42.
In de zaak met rolnummer 18-110 is geoordeeld dat [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] niet onrechtmatig jegens [naam eiser] hebben gehandeld en dus geen schadevergoeding aan [naam eiser] hoeven te betalen. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben Funderingsherstel AF, BVL en [naam gedaagde 3] in vrijwaring opgeroepen voor het geval zij werden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [naam eiser]. Nu hiervan geen sprake is, zullen de vorderingen van [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] worden afgewezen. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hebben ervoor gekozen om deze partijen reeds in vrijwaring op te roepen voordat er een uitspraak in de hoofdzaak was. Door deze keuze hebben Funderingsherstel AF, BVL en [naam gedaagde 3] proceskosten moeten maken. [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zullen worden veroordeeld in deze kosten volgens het toepasselijke liquidatietarief.
3.43.
De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van Funderingsherstel AF, BVL en [naam gedaagde 3] op basis van het gevorderde bedrag op een bedrag aan salaris van hun advocaat van € 9.642,00 (3 punten × tarief VII € 3.214,00). De rechtbank rekent 2 punten voor de mondelinge behandeling gelet op de duur en complexiteit hiervan. De kosten aan de zijde van Funderingsherstel AF, BVL en [naam gedaagde 3] worden derhalve begroot op:
- griffierecht € 3.946,00
- salaris advocaat
€ 9.642,00(3 punten × tarief VII € 3.214,00)
(Tussen)totaal € 13.588,00
3.44.
De rechtbank neemt geen aparte beslissingen met betrekking tot nakosten en wettelijke rente daarover (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rechtsoverweging 2.3).
3.45.
In totaal worden [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] dus veroordeeld tot betaling aan Funderingsherstel AF, BVL en [naam gedaagde 3] van een bedrag aan proceskosten van € 13.588,00. De gevorderde wettelijke rente hierover zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.

4..De beslissing

De rechtbank
in de zaak met rolnummer 18-110
4.1.
verstaat dat de procedure jegens Bresser is geschorst;
4.2.
wijst de vorderingen jegens [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] af;
4.3.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in de hoofdzaak tot een bedrag van € 22.918,20, vermeerderd met de wettelijke rente hierover met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van voldoening;
4.4.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in de proceskosten van [naam eiser] in het niet-ontvankelijkheidsincident tot een bedrag van € 3.214,00;
4.5.
compenseert de proceskosten in de vrijwaringsincidenten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de zaak met rolnummer 18-653
4.6.
verklaart [naam eiser] niet-ontvankelijk in de gevorderde verklaringen voor recht onder II en VI;
4.7.
verklaart voor recht dat Bresser aansprakelijk is voor de schade als gevolg van door Bresser veroorzaakte scheefstand van het pand van [naam eiser];
4.8.
veroordeelt Delta Lloyd om een bedrag van € 94.786,64, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2021, te betalen aan ABN AMRO ten behoeve van [naam eiser];
4.9.
veroordeelt Delta Lloyd om een bedrag van € 22.907,09, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop blijkens productie 16 bij conclusie na deskundigenbericht van [naam eiser] de betaling aan ieder van de deskundigen is verricht, te betalen aan [naam eiser];
4.10.
veroordeelt Delta Lloyd in de proceskosten van [naam eiser] in de hoofdzaak tot een bedrag van € 30.614,60, vermeerderd met de wettelijke rente hierover met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van voldoening;
4.11.
compenseert de kosten van het verwijzingsincident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de zaak met rolnummer 18-652
4.12.
wijst de vorderingen af;
4.13.
veroordeelt [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in de proceskosten van Funderingsherstel AF, BVL en [naam gedaagde 3] van € 13.588,00, vermeerderd met de wettelijke rente hierover met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van voldoening;
in alle zaken
4.14.
verklaart dit vonnis, voor zover het veroordelingen inhoudt, uitvoerbaar bij voorraad;
4.15.
wijst het meer of anders gevorderde of verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker, mr. drs. J. van den Bos en mr. J. van de Klashorst en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.
1582/1407/3138