ECLI:NL:RBROT:2023:4071

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
10329145
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en afwijzing ontbindingsverzoek wegens gebrek aan dringende reden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker01] en [verweerder01]. [verzoeker01], werkzaam als inpakker, was op 18 januari 2023 op staande voet ontslagen door [verweerder01] wegens vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag. [verzoeker01] verzocht de rechtbank om het ontslag te vernietigen en om zijn loon door te betalen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden voor het ontslag was. De kantonrechter analyseerde drie incidenten die door [verweerder01] als grond voor het ontslag werden aangevoerd. Het eerste incident betrof een handeling tijdens een bedrijfsuitje, waarbij [verzoeker01] over de hand van een vrouwelijke collega wreef. De kantonrechter oordeelde dat dit gedrag niet als seksueel grensoverschrijdend kon worden gekwalificeerd. Het tweede incident betrof een opmerking van [verzoeker01] aan een vrouwelijke collega, die als onprettig werd ervaren, maar niet als grensoverschrijdend. Het derde incident betrof een beweging van [verzoeker01] richting een andere collega, die niet als ongepast kon worden aangemerkt. Gezien het gebrek aan dringende redenen voor het ontslag, werd het verzoek van [verzoeker01] toegewezen en werd [verweerder01] veroordeeld om hem weer toe te laten tot het werk en zijn loon door te betalen. Daarnaast werd het ontbindingsverzoek van [verweerder01] afgewezen, omdat de kantonrechter geen verwijtbaar handelen van [verzoeker01] kon vaststellen. De proceskosten werden aan [verweerder01] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10329145 VZ VERZ 23-1426
datum uitspraak: 12 mei 2023
Beschikking van de kantonrechter,
in de zaak van:
[verzoeker01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
verzoeker, verweerder in de tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. G.L. Gijsberts, advocaat te Den Haag,
tegen

1..[verweerder01] ,

2.
[verweerder02],
3.
[verweerder03],
woon- en vestigingsplaats: [plaats01] ,
verweerders, tevens verzoekers in de tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. L. Wevers (People & Payment BV te Berkel en Rodenrijs)
Verzoeker wordt hierna ‘ [verzoeker01] ’ genoemd. De verweerders worden afzonderlijk aangeduid als ‘ [verweerder01] ’, ‘ [verweerder02] ’ en ‘ [verweerder03] ’.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, dat op 10 februari 2023 op de rechtbank is ontvangen;
  • het verweerschrift, met tegenverzoeken, met bijlagen;
  • het verweerschrift ten aanzien van de tegenverzoeken, met bijlagen;
  • de pleitaantekeningen van beide partijen;
  • het videofragment dat [verweerder01] tijdens de mondelinge behandeling in het geding heeft gebracht.
1.2.
Op 19 april 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2..De feiten

Waar gaat het om?
2.1.
[verzoeker01] (21 jaar oud) werkt sinds 12 november 2020 bij [verweerder01] als inpakker, thans op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 18 januari 2023 is hij op staande voet ontslagen, omdat er volgens [verweerder01] sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag. [verzoeker01] vindt het ontslag onterecht. Hij verzoekt daarom in deze procedure primair om het ontslag te vernietigen, [verweerder01] te verplichten om hem weer toe te laten tot het werk en zijn loon vanaf het ontslag alsnog te betalen, met de wettelijke verhoging. Subsidiair verzoekt hij [verweerder01] te veroordelen om aan hem te betalen een billijke vergoeding van € 15.709,80, de gefixeerde schadevergoeding van € 3.065,53, de transitievergoeding van € 1.535,49 en opgebouwde vakantietoeslag van € 1.211,01. Hij verzoekt daarnaast om toekenning van de wettelijke rente over alle bedragen die [verweerder01] moet betalen (zowel primair als subsidiair). Verder verzoekt hij dat [verweerder01] (als voorlopige voorziening) wordt veroordeeld om gedurende deze procedure zijn loon door te betalen en hem te werk te stellen. Tenslotte verzoekt hij [verweerder01] te veroordelen in de proceskosten.
2.2.
[verweerder01] meent dat het ontslag terecht is en dat de verzoeken van [verzoeker01] dus afgewezen moeten worden. Zij verzoekt daarbij te bepalen dat [verzoeker01] geen recht heeft op de transitievergoeding en billijke vergoeding. Voor het geval de kantonrechter oordeelt dat het ontslag niet rechtsgeldig is, verzoekt [verweerder01] om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens verwijtbaar handelen (de e-grond), zonder dat [verzoeker01] recht heeft op een vergoeding. Ten slotte verzoekt [verweerder01] om [verzoeker01] te veroordelen in de proceskosten.
De conclusie
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat er geen sprake is van een dringende reden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt voorts dat er ook geen aanleiding is om de arbeidsovereenkomst alsnog te ontbinden wegens verwijtbaar handelen van [verzoeker01] . Dat betekent dat [verweerder01] wordt veroordeeld om [verzoeker01] weer toe te laten tot zijn werk en om het loon vanaf 18 januari 2023, met wettelijke verhoging en rente, te betalen. [verweerder01] moet ook de kosten van deze procedure betalen. In het vervolg van deze beschikking licht de kantonrechter zijn oordeel toe.
De wettelijke eisen
2.4.
Op 18 januari 2023 is [verzoeker01] op staande voet ontslagen. Op grond van de wet is een werkgever bevoegd om een arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen als er sprake is van een dringende reden, die onverwijld wordt meegedeeld aan de werknemer (artikel 7:677 BW).
Is sprake van een dringende reden?
2.5.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of er sprake is van een dringende reden. Tijdens de zitting heeft [verweerder01] toegelicht dat er zich drie voorvallen hebben voorgedaan tussen [verzoeker01] en vrouwelijke collega’s. Het laatste geval, in het licht van de twee eerdere voorvallen, vormt de reden voor het ontslag op staande voet. De gevallen worden hierna (in chronologische volgorde) besproken.
Lichamelijk contact tijdens bedrijfsuitje 3 december 2021
2.6.
Op 3 december 2021 vond er een bedrijfsuitje van [verweerder01] plaats. Tijdens dat bedrijfsuitje heeft [verzoeker01] over de hand van zijn vrouwelijke collega [naam01] gewreven/geaaid. Verschillende collega’s hebben dit gemeld bij hun leidinggevende. Vervolgens heeft [verweerder01] op 6 december 2021 een gesprek gevoerd met [verzoeker01] . Zij heeft daarin te kennen gegeven dat zij dit lichamelijk contact met collega’s onwenselijk vindt, omdat collega’s wellicht hier geen nee tegen durven te zeggen. [verzoeker01] heeft daarop gereageerd met de mededeling dit niet meer te zullen doen.
2.7.
De kantonrechter oordeelt dat dit gedrag van [verzoeker01] niet als onderbouwing voor het ontslag kan gelden. [verzoeker01] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij een goede band met [naam01] heeft en dat zij het op dat moment mentaal zwaar had. Als teken van steun heeft hij over haar hand geaaid/gewreven. Nergens is uit gebleken dat [naam01] dit beperkte fysieke contact als onprettig heeft ervaren. Sterker nog, tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder01] te kennen gegeven dat zij dit niet heeft nagevraagd bij [naam01] en dat zij nooit hierover met [naam01] een gesprek heeft gevoerd. Ook kon [verzoeker01] niet weten dat lichamelijk contact met collega’s, in welke vorm dan ook, in zijn geheel verboden is binnen [verweerder01] , aangezien [verweerder01] zelf heeft gesteld dat zij daar geen beleid voor heeft ontwikkeld. Klaarblijkelijk heeft [verweerder01] ook niet zo zwaar getild aan dit incident. Enkele weken later heeft zij [verzoeker01] namelijk een contract voor onbepaalde tijd aangeboden. Kortom, het incident van 3 december 2021 kan [verzoeker01] niet worden verweten.
Opmerking rond 17 december 2022
2.8.
Rond 17 december 2022 heeft [verzoeker01] tegen zijn vrouwelijke collega [naam02] iets gezegd in de trant van ‘
Jij bent een interessant persoon, ga je mee stappen?’ [naam02] heeft dit als onprettig ervaren. Via haar vriend is deze opmerking bij [verweerder01] bekend geworden. Daarop heeft [verweerder01] aan [verzoeker01] gemeld dat hij dit soort opmerkingen niet meer mag maken.
2.9.
[verzoeker01] heeft tijdens de zitting onbetwist aangevoerd dat het plan was om met meerdere collega’s te gaan stappen en dat hij daarom [naam02] ook heeft meegevraagd. De kantonrechter oordeelt dat in die context deze opmerking door de beugel kan. De opmerking heeft geen seksuele lading en betreft slechts een algemene uitnodiging. [verzoeker01] had de uitnodiging wellicht tactischer kunnen brengen aan [naam02] , door direct te vermelden dat hij meerdere collega’s aan het uitnodigen was en de toespeling over de interessante persoon achterwege te laten, maar er is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een opmerking die een grens overgaat. De opmerking kan daarom niet dienen als onderbouwing voor het ontslag op staande voet.
Het incident op 12 januari 2023
2.10.
Op 12 januari 2023 heeft [verzoeker01] buiten een sigaret gerookt samen met zijn collega [naam03] . Toen zij weer terugliepen naar de werkvloer heeft [verzoeker01] met zijn hand een beweging gemaakt richting de heup/middel van [naam03] . Hij heeft [naam03] daarbij niet aangeraakt. [naam03] heeft ook niets van de beweging gemerkt. [naam04] zag deze beweging en heeft dit geïnterpreteerd als een poging van [verzoeker01] om [naam03] bij haar billen te grijpen. Hij heeft [verzoeker01] hierop aangesproken. [verzoeker01] heeft daarop gereageerd dat hij [naam03] een por in haar zij wilde geven, zoals hij wel vaker doet, maar dat zij te snel wegliep en dat hij haar daarom niet raakte. [verweerder02] heeft later de camerabeelden geraadpleegd. Hij heeft daaruit geconcludeerd dat [verzoeker01] geprobeerd heeft [naam03] bij haar billen te grijpen.
2.11.
Tijdens de zitting heeft [verweerder01] de betreffende camerabeelden alsnog in het geding gebracht en ter zitting zijn die beelden door de kantonrechter en partijen bekeken. De kantonrechter ziet op die beelden dat [verzoeker01] en [naam03] lachend en pratend, in eerste instantie rustig, komen aanlopen. [naam03] versnelt haar pas op enig moment en opent een deur richting een andere ruimte. Door de geopende deur wordt het zicht van de camera op [naam03] en [verzoeker01] belemmerd. Te zien is dat [verzoeker01] inderdaad een vluchtige beweging maakt richting de heup/middel van [naam03] , maar uit de camerabeelden is niet op te maken waar die beweging op gericht is. Wel merkt de kantonrechter op dat gezien de afstand tussen [verzoeker01] en [naam03] en de snelheid van de beweging een aantikkende beweging (zoals door [verzoeker01] aangevoerd) meer voor de hand ligt dan een grijpende beweging (waarvan volgens [verweerder01] sprake is).
2.12.
Aangezien de beelden geen onderbouwing kunnen vormen, is het het woord van [verzoeker01] (die de beweging heeft gemaakt) tegen het woord van [verweerder02] (die de beweging heeft gezien). Daarbij kan [verweerder02] hoogstens vanuit zijn herinnering stellen hoe de vlugge beweging op hem is overgekomen, maar kan uiteindelijk alleen [verzoeker01] verklaren wat zijn bedoeling hiermee was. Het voert naar het oordeel van de kantonrechter te ver om een werknemer van seksueel grensoverschrijdend gedrag te beschuldigen op basis van de interpretatie van één persoon van een snelle beweging in het luchtledige.
2.13.
Weliswaar heeft [verweerder01] verder nog gesteld dat [naam03] is geschrokken toen zij de camerabeelden terugkeek, maar dit heeft [verweerder01] onvoldoende onderbouwd. [verzoeker01] heeft namelijk Whatsappberichten overgelegd, waaruit blijkt dat hij nog steeds goed contact heeft met [naam03] , waarin zij elkaar aanduiden als ‘babe’ en ‘darling’. Vervolgens heeft [verweerder01] niet verder onderbouwd waaruit blijkt dat [naam03] het gedrag op de beelden als onwenselijk heeft geïnterpreteerd, nog daargelaten dat op die beelden niet veel te zien is omdat het zicht van de camera belemmerd wordt door de deur die door [naam03] wordt opengedaan.
2.14.
Kortom, [verweerder01] heeft onvoldoende onderbouwd dat de beweging in het luchtledige op 12 januari 2023 moet worden aangeduid als seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ook dat voorval vormt dan ook geen dringende reden in de zin van de wet.
Conclusie: het ontslag op staande voet wordt vernietigd
2.15.
Het ontslag op staande voet is gebaseerd op de drie incidenten die hiervoor besproken zijn. Zoals hiervoor al beschreven kan geen van deze incidenten worden aangeduid als seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ook deze drie voorvallen samen genomen vormen geen dringende reden in de zin van de wet voor een ontslag op staande voet. Alleen al daarom houdt het ontslag op staande voet dus geen stand. Het verzoek om dit ontslag te vernietigen wordt daarom toegewezen (artikel 7:681 lid 1 sub a BW). Of voldaan is aan de formele redenen voor een ontslag op staande voet, te weten of de reden van het ontslag onverwijld is meegedeeld en of het ontslag onverwijld is gegeven (hetgeen allebei overigens nog geen uitgemaakte zaak is) kan derhalve verder in het midden blijven, omdat het ontslag op staande voet op inhoudelijke gronden al rechtskracht ontbeert.
Ontbinding op de e-grond?
2.16.
Aangezien het ontslag op staande voet wordt vernietigd bestaat de arbeidsovereenkomst nog steeds. [verweerder01] heeft voor dat geval verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Zij stelt dat [verzoeker01] zo verwijtbaar heeft gehandeld, dat van [verweerder01] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:671b lid 1 sub a en 7:669 lid 3 sub e BW).
2.17.
[verweerder01] baseert haar ontbindingsverzoek op dezelfde voorvallen als waarop zij het ontslag op staande voet heeft gebaseerd. Naar oordeel van de kantonrechter betreffen alle drie de voorvallen geen verwijtbaar handelen van [verzoeker01] . Voor het eerste voorval geldt dat niet is gebleken dat [naam01] dit als onprettig heeft ervaren en dat [verzoeker01] niet kon weten dat iedere vorm van lichamelijk contact ongewenst is binnen [verweerder01] . Voor het tweede voorval geldt dat deze opmerking wellicht niet helemaal tactisch is, maar niet als verwijtbaar kan worden aangemerkt in de gegeven context. Voor het derde voorval geldt dat onvoldoende is gebleken dat dit ging om een beweging met een seksuele lading.
2.18.
[verweerder01] heeft als onderbouwing van haar ontbindingsverzoek verder terloops verwezen naar een opsomming van enkele notities uit het personeelsdossier van [verzoeker01] . [verweerder01] heeft niet gesteld dat deze notities op zichzelf (wanneer de drie voorvallen die al besproken zijn worden weggedacht) ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om deze voorvallen elk afzonderlijk te bespreken. In zijn algemeenheid merkt de kantonrechter het volgende op.
2.19.
De notities zien op zeer uiteenlopende voorvallen, in een periode van ongeveer twee jaar. Een groot deel ervan ziet op het functioneren van [verzoeker01] , zoals het niet volgen van de juiste procedures en een onvoldoende gemotiveerde werkhouding. Dergelijke omstandigheden kunnen niet aan een ontbindingsverzoek op de e-grond ten grondslag worden gelegd, maar hoogstens aan de d-grond of g-grond. Op die gronden is echter geen ontbinding verzocht.
2.20.
Verder acht de kantonrechter het van belang op te merken dat de meeste voorvallen zich hebben voorgedaan in 2021. [verweerder01] heeft er vervolgens voor gekozen [verzoeker01] per
1 januari 2022 (toen [verzoeker01] iets meer dan een jaar in dienst was) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. Blijkbaar wogen de voorvallen daarvoor niet zo zwaar voor [verweerder01] , zodat de relevantie daarvan voor dit ontbindingsverzoek beperkt is.
2.21.
Kortom, de drie voorvallen samengenomen met de andere notities uit het personeelsdossier kunnen niet leiden tot de conclusie dat [verzoeker01] zo verwijtbaar heeft gehandeld dat van [verweerder01] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het ontbindingsverzoek van [verweerder01] wordt daarom afgewezen.
[verweerder01] moet [verzoeker01] weer toelaten tot zijn werk
2.22.
Aangezien het ontslag op staande voet wordt vernietigd en de arbeidsovereenkomst niet wordt ontbonden, duurt de arbeidsovereenkomst voort. Dat betekent dat [verweerder01] [verzoeker01] in de gelegenheid moet stellen om weer aan het werk te gaan. Het verzoek van [verzoeker01] dat hierop ziet wordt daarom toegewezen. Deze verplichting legt de kantonrechter aan [verweerder01] op vanaf donderdag 1 juni 2023 (circa drie weken). Zo heeft [verweerder01] de gelegenheid om de terugkeer van [verzoeker01] op de werkvloer organisatorisch voor te bereiden.
2.23.
[verzoeker01] heeft verzocht om een dwangsom aan deze veroordeling te verbinden. Hij heeft dat verzoek echter niet gemotiveerd. Bij gebrek aan onderbouwing wordt dit verzoek afgewezen. De kantonrechter gaat ervan uit dat [verweerder01] zich zal houden aan de veroordelingen uit deze beschikking.
[verweerder01] moet het salaris van [verzoeker01] doorbetalen vanaf 18 januari 2023
2.24.
In zijn verweerschrift op het tegenverzoek heeft [verzoeker01] aangevoerd dat hij het loon tot en met 18 januari 2023 uitbetaald heeft gekregen. Omdat het ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst sindsdien voort. [verweerder01] had de salarisbetaling dus niet mogen stoppen. Zij wordt veroordeeld om het loon vanaf 18 januari 2023 alsnog aan [verzoeker01] te betalen. Partijen zijn het daarbij overigens eens over de hoogte van het salaris, van € 1.951,41 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.25.
[verzoeker01] heeft verzocht om [verweerder01] ook te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over dit loon. Dit verzoek is op de wet gebaseerd (artikel 7:625 BW) en niet afzonderlijk door [verweerder01] betwist. Gezien de omstandigheden van dit geval matigt de kantonrechter deze verhoging echter tot 15%.
2.26.
[verzoeker01] heeft ook verzocht [verweerder01] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het achterstallige loon. Dit verzoek is op de wet gebaseerd (artikel 6:119 BW) en niet betwist door [verweerder01] en wordt daarom toegewezen.
Voorlopige voorziening
2.27.
Omdat de kantonrechter in deze beschikking direct een eindbeslissing neemt, hoeft de verzochte voorlopige voorziening niet meer behandeld te worden.
Proceskosten
2.28.
[verweerder01] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoeker01] tot vandaag vast op € 86,- aan griffierecht en € 793,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 879,-. Omdat [verzoeker01] procedeert op basis van een toevoeging moet [verweerder01] deze kosten rechtstreeks aan de gemachtigde van [verzoeker01] betalen.
Hoofdelijke veroordeling
2.29.
[verweerder02] en [verweerder03] zijn de vennoten van [verweerder01] . Op grond van de wet zijn zij hoofdelijk verbonden aan de verbintenissen van [verweerder01] (artikel 18 Wetboek van Koophandel). De veroordelingen uit deze beschikking worden daarom hoofdelijk uitgesproken, zoals ook door [verzoeker01] is verzocht.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.30.
Deze beschikking wordt, zoals eveneens verzocht door [verzoeker01] , uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
vernietigt het ontslag op staande voet van 18 januari 2023;
3.2.
veroordeelt [verweerder01] om [verzoeker01] uiterlijk 1 juni 2023 weer toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
3.3.
veroordeelt verweerders hoofdelijk om aan [verzoeker01] te betalen:
  • het salaris van € 1.951,31 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten, vanaf 18 januari 2023 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd;
  • de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over het achterstallige salaris, tot een maximum van 15% voor zover [verweerder01] met de betaling van dat salaris achterstallig is;
  • de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over het achterstallige loon vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de afzonderlijke salarisbetalingen tot het moment van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt verweerders hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van [verzoeker01] tot vandaag worden vastgesteld op € 879,-, welk bedrag rechtstreeks aan zijn gemachtigde moet worden betaald;
3.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere, waaronder de tegenverzoeken, af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
33394