ECLI:NL:RBROT:2023:4036

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
FT EA 23/129 en FT EA 23/130
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek dwangakkoord en saneringskrediet in faillissementsprocedure met Curaçaose schuldeiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot het toewijzen van een dwangakkoord. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft een verzoek ingediend om haar schuldeiser, een Curaçaose schuldeiser, te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De schuldeiser weigerde echter mee te werken aan de regeling, die een betaling van 4,91% van de totale schuldenlast van € 34.824,71 inhield. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenlast van verzoekster is afgenomen en dat zij, vanwege medische redenen, niet in staat is om meer te verdienen dan haar huidige inkomen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat acht van de negen schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, wat de redelijkheid van het verzoek ondersteunt.

De rechtbank heeft de argumenten van de schuldeiser, die stelde dat de Faillissementswet niet van toepassing is op schulden die in Curaçao zijn aangegaan, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de dwangakkoord en de 'schone lei' die volgt na een schuldsaneringsregeling ook van toepassing zijn op een Curaçaose schuldeiser. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wegen dan die van de schuldeiser die weigerde. Daarom heeft de rechtbank het verzoek toegewezen en de schuldeiser veroordeeld in de kosten van de procedure. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, omdat verzoekster niet in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 10 mei 2023
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 3 februari 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeisers, te weten:
- [schuldeiser], in behandeling bij ACCS Caribbean B.V. (hierna: [schuldeiser]);
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Schuldhulpverlening heeft op 11 april 2023 aanvullende stukken aan de rechtbank doen toekomen.
Ter zitting van 19 april 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw A.R. de Vries, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift negen concurrente schuldeisers met tien vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 34.824,71 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 29 september 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 4,89% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast bedroeg op dat moment € 34.961,80. Nu de schuldenlast thans lager is, zal er een hoger percentage aan de crediteuren worden aangeboden, namelijk 4,91%.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Ter zitting heeft verzoekster verklaard wegens medische redenen (voor lange tijd) niet over te kunnen gaan tot het verrichten van arbeid. Dit heeft zij onderbouwd met een arbeidsmedisch advies van
21 oktober 2022, waarin bevestigd wordt dat verzoekster chronisch medische problematiek van lichamelijke en psychische aard heeft. De arts verwacht dat de belastbaarheid op termijn gelijk zal blijven omdat de aandoening van blijvende aard is. Verzoekster is slechts in staat tot maatschappelijke participatie tot maximaal 8-10 uur per week. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Acht schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 25.193,- op verzoekster, welke 72,3% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering.
In haar verweerschrift stelt [schuldeiser] zich op het standpunt dat de Faillissementswet niet van toepassing is op schulden die in Curaçao zijn aangegaan. Opgemerkt wordt dat de WSNP en de daaruit voortvloeiende schone lei op Curaçao niet bestaat. Van een verdrag of verordening die een schuldeiser op Curaçao aan de WSNP en/ of schone lei kan verbinden is ook geen sprake. Dit brengt mee dat een in Nederland verkregen schone lei niet meebrengt dat de vordering van [schuldeiser] niet langer afdwingbaar is. [schuldeiser] verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam waarin dit wordt bevestigd: ECLI:NL:RBROT:2021:161. Hetgeen geldt voor de schone lei van de WSNP geldt mutatis mutandis eveneens voor een dwangakkoord. Daarnaast verzoekt [schuldeiser] in haar verweerschrift de rechtbank een prejudiciële beslissing te vragen aan de Hoge Raad der Nederlanden over de rechtsvraag of een op Curaçao ontstane schuld als ‘buitenlandse schuld’ dient te worden gezien in het kader van de WSNP (en dat dientengevolge aan die schuld geen schone lei wordt toegekend). De verscheidene uitspraken die hierover zijn gedaan zijn zeer inconsistent en gaan soms uit van een volstrekt verkeerde toepassing van het concordantiebeginsel zoals opgenomen in het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden. Dit beginsel verplicht de landen tot zoveel mogelijk eenduidigheid in de wetgeving, maar kan niet dienen om andersoortige wetgeving te passeren. Tot slot stelt verweerster in haar verweerschrift dat de schuld van verzoekster niet te goeder trouw is ontstaan. In de visie van [schuldeiser] dient het verzoek te worden afgewezen.

4..De beoordeling

Het antwoord op de vraag door welk recht de rechtsverhouding tussen verzoekster en [schuldeiser] beheerst wordt, staat los van de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige verzoeken van verzoekster. Die vraag moet – nu de Brussel I bis-verordening [1] niet van toepassing is omdat Curaçao geen EU-lidstaat is – worden beantwoord aan de hand van de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van het bepaalde in artikel 3 sub a Rv komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe omdat verzoekster haar woonplaats in Nederland heeft. [2]
De rechtbank is van oordeel dat een dwangakkoord en de ‘schone lei’ die volgt na het succesvol doorlopen van de schuldsaneringsregeling ook tegenover een Curaçaose schuldeiser geldt. Dat de Curaçaose en Nederlandse rechtsinstrumenten binnen het schuldenrecht verschillen doet daar niet aan af. Curaçao en Nederland zijn landen van het Koninkrijk der Nederlanden. Binnen het Koninkrijk der Nederlanden worden het burgerlijk recht en handelsrecht en de burgerlijke rechtsvordering zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld (artikel 39 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden). De koninkrijksband brengt met zich dat de landen de rechtskracht en rechtsgevolgen van elkaars rechterlijke uitspraken binnen hun eigen rechtsorde moeten aanvaarden, ook in het geval wanneer die niet aansluiten bij lokale opvattingen. Artikel 40 Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden bepaalt dat vonnissen door de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten gewezen, en bevelen, door hem uitgevaardigd, in het gehele koninkrijk ten uitvoer kunnen worden gelegd, met inachtneming van de wettelijke bepalingen van het land waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt. [3] Dat brengt met zich, nu de tenuitvoerlegging van het dwangakkoord in Nederland plaats vindt, dat [schuldeiser] als schuldeiser met een vordering op verzoekster, waarop het Curaçaose recht van toepassing is, een dwangakkoord, toegewezen door een Nederlandse rechter, en de gevolgen daarvan tegen zich moet laten gelden.
Ten aanzien van het stellen van een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad der Nederlanden over de vraag of een Curaçaose schuldeiser gebonden kan worden aan de gevolgen van de Faillissementswet, ziet de rechtbank gezien het voorgaande geen aanleiding.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 72,3%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk acht van de negen schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Uit het medisch advies van 21 oktober 2022 blijkt dat verzoekster zich maximaal 8-10 uur per week maatschappelijk in zal kunnen zetten. De verwachting is dat de belastbaarheid op termijn gelijk zal blijven, verzoekster heeft immers chronische medische problematiek van lichamelijke en psychische aard. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen. Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
De stelling van [schuldeiser] dat de schuld van verzoekster niet te goeder trouw is ontstaan, is door verzoekster ter zitting weersproken. Volgens verzoekster had zij bij het aangaan van de lening geen reden om te betwijfelen dat zij die niet zou kunnen terugbetalen. De financiële problemen van verzoekster zijn pas later ontstaan.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023. [4]

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1. Curaçao heeft in het recht van de Europese Unie de status van ‘landen en gebieden overzee’ (LGO’s) en behoort dus niet tot het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie. Dit volgt uit de in het tweede lid van artikel 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), genoemde bijlage II, waarin een lijst van LGO’s is opgenomen (PbEU 2010, C 83/47). De Brussel I bis-Verordening is gebaseerd op artikel 81 VWEU, dat onderdeel uitmaakt van het derde deel van het VWEU, inzake ‘Het beleid en intern optreden van de Unie’. Op LGO’s is dit derde deel van de VWEU niet van toepassing.
4.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.