ECLI:NL:RBROT:2023:4026

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
KTN-10063743_17032023
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning wegens burenruzie en geluidsoverlast

In deze huurzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Woonbron en een huurder, aangeduid als [gedaagde01]. De zaak betreft een langdurige burenruzie en geluidsoverlast die heeft geleid tot de eis van Woonbron om de huurovereenkomst te ontbinden en de huurder te veroordelen tot ontruiming van de woning. De procedure begon met een dagvaarding op 16 augustus 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 17 januari 2023. Ondanks pogingen tot een minnelijke regeling, zijn partijen er niet in geslaagd om tot een oplossing te komen.

De feiten van de zaak tonen aan dat er sinds 2014/2015 een conflict bestaat tussen [gedaagde01] en haar buren, met meerdere meldingen van overlast en aangiftes bij de politie. Woonbron heeft geluidsmetingen laten uitvoeren, waaruit blijkt dat er sprake is van ontoelaatbare geluidshinder vanuit de woning van [gedaagde01]. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde01] in ernstige mate tekort is geschoten in haar verplichtingen als huurder, wat heeft geleid tot de beslissing om de huurovereenkomst te ontbinden.

De rechter heeft bepaald dat [gedaagde01] de woning binnen veertien dagen na het vonnis moet ontruimen en dat zij de proceskosten moet vergoeden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die [gedaagde01] zou kunnen aanwenden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders om overlast voor omwonenden te voorkomen en de gevolgen van herhaaldelijk niet-nakomen van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10063743 CV EXPL 22-26153
datum uitspraak: 17 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonbron,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. T.A. Vermeulen
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. W. Suttorp.
De partijen worden ‘Woonbron’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 augustus 2022, met bijlagen 1 tot en met 12;
  • het antwoord, met bijlagen 1 tot en met 10;
  • de brieven waarmee partijen uitgenodigd zijn voor een mondelinge behandeling;
  • de brief van de gemachtigde van [gedaagde01] , met bijlagen 11 tot en met 15.
1.2.
Op 17 januari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig voor Woonbron haar interim sociaal beheerder [naam01] , met mr. T.A. Vermeulen, en [gedaagde01] in het bijzijn van haar zoon en dochter, met mr. W. Suttorp. De zaak is aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een regeling in der minne te treffen en zich hierover uit te laten op de rolzitting van 7 februari 2023.
1.3.
Op genoemde rolzitting hebben partijen te kennen gegeven dat zij er samen niet uitgekomen zijn. De datum van de uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Woonbron verhuurt aan [gedaagde01] de woning aan de [adres01] te Rotterdam. [gedaagde01] woont daar met haar zoon en dochter.
2.2.
De naastgelegen woning aan de [adres02] te Rotterdam wordt bewoond door [naam02] (hierna: [naam02] ) en haar dochter. [naam02] is eigenaar van deze woning.
2.3.
Tussen [gedaagde01] en [naam02] is sinds 2014/2015 sprake van een conflictueuze situatie, waarin naast zijzelf en hun meerderjarige kinderen, ook gewild en ongewild betrokkenheid is geweest van familie, vrienden, buren, andere omwonenden, politie, en medewerkers van Woonbron en de gemeente. Diverse gesprekken hebben plaatsgevonden onder begeleiding, ook van een mediator.
2.4.
[naam02] heeft geklaagd bij Woonbron over (geluids)overlast van de zijde van [gedaagde01] .
2.5.
[naam02] heeft, in het kader van de pilot ‘De Rotterdamse Regelrechter’, op de voet van artikel 96 Rv de beslissing ingeroepen van de kantonrechter te Rotterdam, om het geschil / de burenruzie te beslechten tussen haar en [gedaagde01] , waarmee destijds [gedaagde01] heeft ingestemd. Vertegenwoordigers van Woonbron zijn bij die procedure betrokken geweest. Op 7 augustus 2019 is een mondelinge behandeling geweest, die op 25 november 2019 is voortgezet, waarna de kantonrechter bij vonnis van 7 januari 2020 uitspraak heeft gedaan.
2.6.
Woonbron heeft tweemaal Geluidconsult B.V., Ingenieursbureau voor Geluid en Bouwfysica, ingeschakeld om akoestisch onderzoek te verrichten in de woning van [naam02] naar geluidshinder vanuit de woning van [gedaagde01] . In september 2018 en december 2021 zijn de onderzoeken verricht, waarover gerapporteerd is op 14 november 2018 respectievelijk
8 januari 2022.
2.7.
In de loop van de tijd zijn meermaals aangiftes gedaan bij de politie door betrokkenen bij het conflict, zowel van de zijde van [naam02] als van de zijde van [gedaagde01] .

3.Het geschil

3.1.
Woonbron eist samengevat:
  • de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden;
  • [gedaagde01] te veroordelen tot ontruiming van de woning aan de [adres01] te Rotterdam;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Woonbron legt aan haar eis ten grondslag dat [gedaagde01] tekort geschoten is in de nakoming van op haar rustende verbintenissen uit de huurovereenkomst en de wet. Er is sprake van niet goed huurderschap. [gedaagde01] en personen voor wier gedragingen zij op de voet van artikel 7:219 BW aansprakelijk is hebben namelijk overlast veroorzaakt voor omwonenden van de door haar gehuurde woning.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis.
3.4.
De stellingen van partijen worden, voor zover nodig, bij de beoordeling van de eis nader besproken.

4.De beoordeling

ontbinding huurovereenkomst
4.1.
De gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen wordt toegewezen om de volgende redenen.
4.1.1.
Niet is in geschil dat sprake is van een burenruzie tussen [gedaagde01] en [naam02] . Dit speelt al jaren en er hebben zich hierbij excessen voorgedaan die hebben geleid tot aangiftes over en weer. In oktober 2018 en mei 2019 heeft [naam02] aangifte gedaan tegen [gedaagde01] ter zake van bedreiging. In juni 2021 hebben de dochter van [naam02] en haar vriend ieder voor zich aangifte gedaan van openlijke geweldpleging, met letsel tot gevolg, gepleegd door de dochter van [gedaagde01] , de zoon van [gedaagde01] en zijn vriendin, alsmede een buurman. Uit de processen-verbaal van juni 2021 volgt dat het feit toen heeft plaatsgevonden ondanks de aanwezigheid ter plaatse van politie en dat buren ervan getuige zijn geweest. In september 2021 heeft [naam02] aangifte gedaan tegen de zoon van [gedaagde01] ter zake van bedreiging. Het is misschien zo dat de aangiftes niet of nog niet een strafrechtelijk vervolg hebben gehad, maar dat betekent nog niet dat hetgeen in de processen-verbaal vermeld wordt niet juist is. Aan een eventueel strafrechtelijk sepot kunnen andere redenen ten grondslag liggen. Het aangevoerde geeft geen reden om te twijfelen aan de gebeurtenissen die reden zijn geweest om aangifte te doen, zoals vastgelegd in de processen-verbaal.
4.1.2.
Naast voormelde gebeurtenissen speelt dat [naam02] ook al jaren (geluids)overlast ervaart van de zijde van [gedaagde01] , althans daarover heeft geklaagd bij Woonbron onder verstrekking van afschriften van een door haar bijgehouden overlastdagboek. Zoals vermeld onder 2.6 heeft Woonbron hiernaar onderzoek laten verrichten in 2018 en 2021. Beide keren hebben gedurende een periode van veertien dagen geluidsmetingen plaatsgevonden in de woning van [naam02] . Beide keren is vastgesteld dat zich geluidsoverlast voordeed in de woning van [naam02] , veroorzaakt vanuit de woning van [gedaagde01] , met dien verstande dat bij de metingen in december 2021 meer klachten van [naam02] zijn bevestigd, namelijk klachten over luide muziek, over schreeuwen, over slaan met deuren, over bonken met voorwerpen, en over boren en hameren. Vastgesteld is dat zonder het boren en hameren (wat doorgaans incidenteel / tijdelijk is) vele pieken overblijven die de grenswaarden overschrijden. Vastgesteld is ook dat dit niet verband houdt met de constructie, dat de woning niet bijzonder gehorig is. In de rapportage van januari 2022 is geconcludeerd dat sprake is van ontoelaatbaar veel geluidhinder. Het aangevoerde door [gedaagde01] geeft geen reden om hieraan te twijfelen. Het verweer biedt geen goede grond voor het oordeel dat de onderzoeksperioden te kort zijn geweest of niet representatief voor de geluidsbelasting in andere perioden in het jaar. Het betreffen geen momentopnamen. De omstandigheid dat [gedaagde01] zich afvraagt hoe Geluidconsult B.V. het onderscheid heeft kunnen maken tussen geluid vanuit haar woning en vanuit woningen verderop in de rij levert onvoldoende solide basis op voor twijfel aan de waarnemingen, waarbij van belang is dat Geluidconsult B.V. bij haar conclusie het geluid van het boren en hameren, wat verder kan dragen, niet heeft meegenomen. De rapportages van Geluidconsult B.V. bieden objectivering van de geluidsoverlast.
4.1.3.
Om aan de situatie een einde te maken heeft [naam02] zich al eens gewend tot de kantonrechter. Verwezen wordt naar het vermelde onder 2.5. Dat heeft destijds geleid tot een veroordeling van [gedaagde01] om – kort gezegd – geen (geluids)overlast vanuit haar woning te veroorzaken tussen 22:00 en 08:00 uur. Anders dan aangevoerd gaat de vergelijking van het vonnis van 7 januari 2020 met een verstekvonnis niet op. Destijds, op 7 augustus 2019, is namelijk een mondelinge behandeling geweest waarbij partijen afspraken hebben gemaakt om de (geluids)overlast zoveel mogelijk te voorkomen. Na bericht van [naam02] dat de afspraken niet werden nagekomen is de mondelinge behandeling op 25 november 2019 voortgezet, bij welke gelegenheid [gedaagde01] en haar gemachtigde niet zijn verschenen, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd. Vervolgens is vonnis gewezen. Klaarblijkelijk heeft die veroordeling niet het daarmee beoogde resultaat opgeleverd. Integendeel, de problematische situatie tussen [naam02] en [gedaagde01] is voortgezet en, naar het zich laat aanzien, verergerd.
4.1.4.
Het moge zo zijn dat dit speelt tussen [naam02] en [gedaagde01] en dat [naam02] hieraan een bijdrage levert, maar het raakt ook de rechtsverhouding tussen [gedaagde01] en Woonbron. Op [gedaagde01] rusten namelijk verbintenissen om het gehuurde als een goed huurder te gebruiken en om ervoor zorg te dragen dat omwonenden geen overlast hebben. Op grond hiervan is [gedaagde01] tegenover Woonbron ook aansprakelijk voor het gedrag van haar inwonende meerderjarige kinderen in en nabij de door haar gehuurde woning. Op grond van voormelde feiten en omstandigheden over het conflict en de (geluids)overlast wordt geconcludeerd dat [gedaagde01] gedurende langere tijd, en meermaals in ernstige mate, tekortgeschoten is in de nakoming van die verbintenissen. Ook zijn de belangen van Woonbron geschaad bij een veilige en rustige woonomgeving, waarvoor zij zorg moet dragen tegenover haar andere huurders die in de buurt wonen waar [gedaagde01] woont. Deze tekortkomingen in de nakoming van genoemde verbintenissen uit de huurovereenkomst zijn van voldoende gewicht om de overeenkomst te ontbinden. Daarbij overweegt de kantonrechter dat geen sprake is van tekortkomingen van geringe betekenis.
4.1.5
De persoonlijke omstandigheden van [gedaagde01] en haar kinderen leveren geen reden op om af te wijken van de hoofdregel van artikel 6:265 lid 1 BW. Uiteraard brengt het voorgaande mee dat zij de woning zullen moeten ontruimen en zal het waarschijnlijk niet gemakkelijk zijn voor [gedaagde01] om een vergelijkbare betaalbare huurwoning te vinden elders, gelet op de schaarste aan dergelijke woningen. Het overlastdossier kan haar hierbij ook in de weg zitten, maar dat ligt gelet op het voorgaande in haar risicosfeer. Overigens is ter zitting namens [gedaagde01] naar voren gebracht dat zij een te hoog inkomen heeft om weer voor een sociale huurwoning in aanmerking te komen zodat haar financiën meer mogelijkheden bieden op de woningmarkt. Bij het vinden van andere woonruimte hoeft zij er mogelijk niet alleen voor te staan, want haar kinderen, die mede debet zijn aan de ontstane situatie, kunnen haar daarbij helpen. Bij de zitting heeft [gedaagde01] gezegd dat haar dochter werk heeft, zodat die misschien ook financieel kan bijdragen.
ontruiming
4.2.
[gedaagde01] dient de woning te ontruimen binnen een termijn van veertien dagen na dit vonnis.
proceskosten
4.3.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Woonbron tot vandaag vast op € 127,42 aan dagvaardingskosten, € 128,- aan griffierecht en € 374,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 187,-). Dit is totaal € 629,42. Voor kosten die Woonbron maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 93,50 (1/2 punt x € 187,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.4.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv), omdat het gevorderd is en de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde01] , zoals hierboven onder 4.1.5. is overwogen, niet van dien aard zijn dat tenuitvoerlegging van het vonnis achterwege zou moeten blijven als daartegen onverhoopt een rechtsmiddel wordt ingesteld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan de [adres01] te Rotterdam en veroordeelt [gedaagde01] om binnen veertien na de datum van dit vonnis de woning te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege haar bevinden en de woning met alle sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van Woonbron tot vandaag worden vastgesteld op € 629,42;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
465