ECLI:NL:RBROT:2023:4023

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
KTN-10246982_14042023
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aanneemsom tussen aannemer en opdrachtgever

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2023, is er een geschil ontstaan tussen [eiseres01], een onderneming gespecialiseerd in het afwerken van vloeren en wanden, en [gedaagde01], een onderneming die zich richt op utiliteits- en interieurbouw. [eiseres01] heeft werkzaamheden verricht voor [gedaagde01] en heeft hiervoor een factuur van € 4.153,93 gestuurd, die door [gedaagde01] niet is betaald. Na meerdere aanmaningen en correspondentie heeft [eiseres01] besloten om [gedaagde01] te dagvaarden en betaling van het openstaande bedrag te eisen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en rente.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 maart 2023 is de zaak besproken met de eigenaren van beide ondernemingen en hun gemachtigde. [gedaagde01] erkent dat er een bedrag openstaat, maar betwist de hoogte van de factuur en stelt dat de prijzen die [eiseres01] hanteert te hoog zijn. De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld.

De rechter oordeelt dat [gedaagde01] in verzuim is met de betaling van de factuur en dat de door [eiseres01] in rekening gebrachte prijs redelijk is, gezien de omstandigheden en de eerdere betalingen door [gedaagde01]. De kantonrechter heeft [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, de wettelijke handelsrente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10246982 CV EXPL 22-38622
datum uitspraak: 14 april 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Ekkel,
tegen
[gedaagde01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats02] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [naam01] .
De partijen worden ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 6 december 2022, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van [eiseres01] van 9 maart 2023 met aanvullende bijlagen.
1.2.
Op 14 maart 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken met
[naam02] , eigenaar/bestuurder van [eiseres01] , bijgestaan door
mr. A. Ekkel en met [naam01] , eigenaar/bestuurder van [gedaagde01] .

2.De feiten

2.1.
[eiseres01] is een onderneming gespecialiseerd in het afwerken, leggen, stofferen en renoveren van vloeren en wanden.
2.2.
[gedaagde01] is een onderneming gespecialiseerd in utiliteits- en interieurbouw, en het afwerken van vloeren en wanden.
2.3.
[eiseres01] heeft in opdracht van [gedaagde01] werkzaamheden verricht bij particulieren en bedrijven. Haar prijs hiervoor heeft [eiseres01] in rekening gebracht met facturen, die [gedaagde01] steeds heeft voldaan, op één na, te weten de factuur van 20 juli 2022, met factuurnummer [factuurnummer01] , voor een bedrag van € 4.153,93. Ook na betalingsherinnering, aanmaning en correspondentie over de factuur heeft [gedaagde01] deze niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] eist samengevat om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde01] te veroordelen tot betaling aan haar van € 4.919,80, met handelsrente vanaf de dag van de dagvaarding, en de proceskosten, met rente.
3.2.
[eiseres01] legt aan haar eis ten grondslag dat zij in opdracht en voor rekening van [gedaagde01] werkzaamheden heeft verricht. De prijs daarvoor van € 4.153,93 heeft zij in rekening gebracht met de onder 2.3. genoemde factuur. [gedaagde01] heeft de factuur echter niet voldaan, ook niet na aanmaning. Daarom wordt betaling van het bedrag gevorderd. Daarnaast vordert [eiseres01] een bedrag van € 653,88 aan buitengerechtelijke incassokosten, omdat zij kosten gemaakt heeft om het openstaande bedrag te innen. Voorts is [gedaagde01] € 111,99 aan rente verschuldigd geworden tot
1 november 2022. Tezamen komen de bedragen uit op € 4.919,80.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis.
3.4.
De stellingen van partijen worden, voor zover nodig, bij de beoordeling van de eis nader besproken.

4.De beoordeling

hoofdsom
4.1.
Het geschil gaat over de prijs die [eiseres01] bij [gedaagde01] in rekening heeft gebracht voor de door haar verrichte werkzaamheden.
4.2.
[gedaagde01] erkent dat zij in verband daarmee nog geld verschuldigd is aan [eiseres01] , maar zij is het niet eens met de onder 2.3. vermelde factuur en voert aan dat zij altijd dezelfde prijzen hanteert ten opzichte van haar opdrachtnemers. Bij het geven van de opdracht heeft zij haar prijslijst verstrekt. Volgens [gedaagde01] zijn de prijzen die [eiseres01] hanteert te hoog.
4.3.
[eiseres01] weerspreekt dat overeengekomen is dat de prijzen van [gedaagde01] gehanteerd zouden worden en dat haar de prijslijst van [gedaagde01] is verstrekt.
Volgens [eiseres01] hebben partijen voor aanvang van het werk met elkaar gesproken over het werk, het aantal vierkante meters vloeroppervlak, en over de prijs.
4.4.
Vast staat dat [gedaagde01] meerdere facturen van [eiseres01] heeft voldaan. Gemotiveerd is gesteld dat met die facturen diverse werkzaamheden in rekening werden gebracht voor prijzen die [eiseres01] ook gehanteerd heeft in de factuur [factuurnummer01] . [gedaagde01] heeft erkend dat die prijzen niet gebaseerd waren op de prijslijst van [gedaagde01] . Wat de verstrekking van de prijslijst betreft, is het verweer van [gedaagde01] ook niet consistent, want bij antwoord is aangevoerd dat de prijslijst is meegegeven aan [naam02] voornoemd, terwijl bij de mondelinge behandeling is verklaard dat de prijslijst is gegeven aan diens vader. De bedoelde prijslijst is door [gedaagde01] ook niet in het geding gebracht. Daarom wordt het verweer van [gedaagde01] dat haar prijzen gehanteerd moeten worden, niet gevolgd.
4.5.
Daar staat tegenover dat op basis van de stellingen van [eiseres01] ook niet kan worden geconcludeerd dat voorafgaand aan het werk de prijs daarvan (bij benadering) is bepaald. Gesteld noch gebleken is dat van tevoren een offerte is uitgebracht met daarin vermeld de kostenposten zoals later gefactureerd. Op de zitting is wel gezegd dat voorafgaand aan het werk over een prijs is gesproken, maar een concrete aanneemsom of richtprijs is niet genoemd.
4.6.
Niet staat dus vast dat bij het sluiten van de overeenkomst een prijs of een richtprijs is bepaald en wat dit betreft is onvoldoende gemotiveerd stelling genomen om [eiseres01] tot het bewijs hiervan toe te laten.
4.7.
Bij deze stand van zaken geldt op grond van de wet (zie artikel 7:752 lid 1 BW) dat de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd is. Bij de bepaling van die prijs wordt onder meer rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen. Wat dat laatste betreft is van betekenis dat, zoals vermeld, [eiseres01] andere facturen in het geding heeft gebracht. In de openstaande factuur [factuurnummer01] staan kostenposten met dezelfde prijzen als die met de andere facturen in rekening zijn gebracht en die zijn betaald. Dat duidt erop dat met de openstaande factuur een redelijke prijs in rekening is gebracht. Weliswaar is met de factuur een hoger bedrag in rekening gebracht dan met de andere facturen, maar dat vindt zijn oorzaak in de grotere omvang van het verrichte werk. Tegen de in rekening gebrachte vierkante meters, materialen en de stuksprijzen is niet specifiek opgekomen. Gelet hierop wordt het gefactureerde bedrag van € 4.153,93 een redelijke prijs geacht voor het door [eiseres01] verrichte werk. Omdat [gedaagde01] in verzuim is komen te verkeren met de betaling hiervan, wordt zij veroordeeld tot betaling aan [eiseres01] van de hoofdsom € 4.153,93.
handelsrente
4.8.
Over genoemd bedrag is [gedaagde01] de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW verschuldigd. Niet bestreden is dat tot 1 november 2022 al aanspraak is ontstaan op € 111,99. Dat wordt dus toegewezen. Daarnaast is de lopende rente vanaf de dag van de dagvaarding gevorderd, zij het niet over de hoofdsom van € 4.153,93 maar over
€ 4.919,80, dat is de hoofdsom, plus voormeld bedrag aan reeds vervallen rente, plus de buitengerechtelijke incassokosten. Dat betekent dat rente op rente wordt gevorderd, maar voor toewijzing daarvan biedt het gestelde onvoldoende grondslag. Het betekent ook dat wettelijke handelsrente wordt gevorderd over de buitengerechtelijke incassokosten, terwijl die vermogensschade - waarover hieronder meer - geen verband houdt met een handelstransactie. Daarom zal, anders dan gevorderd, naast genoemd bedrag van € 111,99 de wettelijke handelsrente worden toegewezen over € 4.153,93 vanaf de dag van de dagvaarding.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.9.
De buitengerechtelijke incassokosten van € 653,88 worden toegewezen, met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, omdat deze kosten - los van het verweer ten aanzien van de hoofdsom, waarin niet wordt meegegaan - niet bestreden zijn.
proceskosten
4.10.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op € 108,41 aan dagvaardingskosten, € 487,- aan griffierecht en € 464,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 232,-). Dit is totaal € 1.059,41, met rente. Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 116,- (1/2 punt x € 232,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen:
  • € 4.153,93 aan hoofdsom, met de wettelijke handelsrente daarover zoals bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 6 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • € 111,99 aan reeds verschenen wettelijke handelsrente tot 1 november 2022;
  • € 653,88 aan buitengerechtelijke incassokosten, met de wettelijke rente daarover zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 6 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van [eiseres01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.059,41, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en in het openbaar uitgesproken.
465