In deze huurzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2023, is een geschil ontstaan tussen twee partijen, die gedurende 15 jaar een affectieve relatie hebben gehad en samen drie minderjarige kinderen hebben. Na de beëindiging van hun relatie is er onenigheid ontstaan over wie in de huurwoning aan de [adres01] te [plaats01] mag blijven wonen. De partijen, aangeduid als [eiseres01] en [gedaagde01], hebben gezamenlijk een huurovereenkomst afgesloten met Stichting Woonbron. De gemachtigde van [eiseres01] heeft [gedaagde01] verzocht de woning te verlaten, maar deze heeft hier niet op gereageerd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 april 2023 is de zaak besproken, waarbij [eiseres01] werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R.J. Sparreboom, en [gedaagde01] werd vertegenwoordigd door mr. T. Erdal. De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen de zorg voor de kinderen claimen en in staat zijn om de huur te betalen. Echter, [eiseres01] heeft meer onderbouwing voor haar stellingen gegeven dan [gedaagde01].
De kantonrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat zij in hun vertrouwde omgeving blijven wonen. Gezien de omstandigheden, waaronder het eenhoofdig gezag van [eiseres01] over de kinderen en het feit dat [gedaagde01] inmiddels andere woonruimte heeft gevonden, is besloten dat [gedaagde01] de huur niet langer zal voortzetten. De proceskosten zijn toegewezen aan [eiseres01], en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.