ECLI:NL:RBROT:2023:4012

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
KTN-10267563_12052023
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak betreffende de toescheiding van een huurwoning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze huurzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2023, is een geschil ontstaan tussen twee partijen, die gedurende 15 jaar een affectieve relatie hebben gehad en samen drie minderjarige kinderen hebben. Na de beëindiging van hun relatie is er onenigheid ontstaan over wie in de huurwoning aan de [adres01] te [plaats01] mag blijven wonen. De partijen, aangeduid als [eiseres01] en [gedaagde01], hebben gezamenlijk een huurovereenkomst afgesloten met Stichting Woonbron. De gemachtigde van [eiseres01] heeft [gedaagde01] verzocht de woning te verlaten, maar deze heeft hier niet op gereageerd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 april 2023 is de zaak besproken, waarbij [eiseres01] werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R.J. Sparreboom, en [gedaagde01] werd vertegenwoordigd door mr. T. Erdal. De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen de zorg voor de kinderen claimen en in staat zijn om de huur te betalen. Echter, [eiseres01] heeft meer onderbouwing voor haar stellingen gegeven dan [gedaagde01].

De kantonrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat zij in hun vertrouwde omgeving blijven wonen. Gezien de omstandigheden, waaronder het eenhoofdig gezag van [eiseres01] over de kinderen en het feit dat [gedaagde01] inmiddels andere woonruimte heeft gevonden, is besloten dat [gedaagde01] de huur niet langer zal voortzetten. De proceskosten zijn toegewezen aan [eiseres01], en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10267563 CV EXPL 23-98
datum uitspraak: 12 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
woonplaats: [woonplaats01],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. R.J. Sparreboom
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. T. Erdal.
De partijen worden ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 23 december 2022 met bijlagen 1 tot en met 4;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis);
  • de brieven van de rechtbank, waarmee partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling en [eiseres01] in de gelegenheid is gesteld te antwoorden in reconventie;
  • de brief van [eiseres01] met bijlagen 5 tot en met 13.
1.2.
Op 14 april 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken met [eiseres01] , bijgestaan door mr. Sparreboom, en met mr. Erdal voor [gedaagde01] , die zelf niet verschenen is.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben gedurende 15 jaar een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze relatie is nu verbroken. Partijen hebben samen drie kinderen, allen nog minderjarig. [gedaagde01] heeft de kinderen erkend. [eiseres01] heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk op 1 oktober 2015 een huurovereenkomst aangegaan met Stichting Woonbron met betrekking tot de woning in de [adres01] , [postcode01] te [plaats01] .
2.3.
Na verbreking van de affectieve relatie is tussen partijen een geschil gerezen over wie van hen in de woning blijft wonen. Bij brief van 8 december 2022 heeft de gemachtigde van [eiseres01] aan [gedaagde01] verzocht om afstand te doen van de huurovereenkomst en de woning te verlaten. [gedaagde01] heeft daaraan geen gevolg gegeven binnen de gestelde termijn.

3..Het geschil

3.1.
Partijen eisen over en weer om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de ander vanaf de datum van het vonnis of een andere datum niet langer de huur van de woning aan de [adres01] te [plaats01] zal voortzetten en dat zij- respectievelijk hijzelf huurder zal zijn van die woning;
de ander te veroordelen om genoemde woning binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van haar- respectievelijk hemzelf te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm conform het bepaalde in artikel 555 e.v. juncto 444 Rv.
3.2.
De stellingen van partijen worden, voor zover nodig, bij de beoordeling van de eisen nader besproken.

4..De beoordeling

4.1.
Partijen zijn gezamenlijk contractueel huurder van de woning en zijn het met elkaar eens dat zij niet langer met elkaar onder één dak kunnen leven. Duidelijk is daarmee dat sprake is van een situatie waarin bepaald moet worden dat één van hen de huur niet langer zal voortzetten, omdat dit naar billijkheid geboden is (artikel 7:267 lid 7 BW). Beide partijen willen in de woning blijven wonen met de kinderen. Bij de beantwoording van de vraag wie van partijen de huur en de bewoning van voormelde woning mag voortzetten, met uitsluiting van de ander, gaat het om een belangenafweging waarbij alle omstandigheden van het geval worden meegewogen.
4.2.
Ieder van partijen stelt hoofdzakelijk de verzorger en opvoeder van de kinderen te zijn. Ieder van partijen stelt ook in staat te zijn om de huur te betalen. Partijen betwisten de standpunten van de ander hierover, maar daar waar [eiseres01] onderbouwing voor haar stellingen heeft gegeven, heeft [gedaagde01] dat achterwege gelaten. Daarom komt meer gewicht toe aan de stellingen van [eiseres01] op deze punten.
4.3.
[gedaagde01] stelt dat [eiseres01] , anders dan hijzelf, kan terugvallen op familie en een netwerk voor het vinden van andere woonruimte, maar [eiseres01] betwist dat en stelt ook niet in aanmerking te komen voor urgentie als woningzoekende. Gelet hierop en gezien de omstandigheid dat [eiseres01] het eenhoofdig gezag heeft over de kinderen, die (dus) met haar mee zouden moeten verhuizen op grond van artikel 1:12 lid 1 BW, is aannemelijk dat het voor haar moeilijker zal zijn om passende woonruimte te vinden voor vier personen dan het voor [gedaagde01] is om passende woonruimte te vinden voor hemzelf. Dat [gedaagde01] inmiddels probeert om ook gezag te krijgen over de kinderen, doet hieraan op dit moment niet af. Bovendien heeft [eiseres01] bij de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat [gedaagde01] inmiddels andere woonruimte gevonden heeft, omdat hij een kamer heeft weten te regelen, wat niet weersproken is. Daarbij komt dat beide partijen het belang onderkennen van de kinderen om in hun vertrouwde omgeving te kunnen blijven wonen, in de nabijheid waarvan zij ook naar de kinderopvang en (basis)school gaan. Op grond van het voorgaande zal de kantonrechter bepalen dat [gedaagde01] met ingang van heden de huur niet voortzet. Dat betekent dat [eiseres01] vanaf de datum van dit vonnis de huurder zal zijn van de woning met uitsluiting van [gedaagde01] . [eiseres01] blijft dus huurder, want de huurovereenkomst met haar eindigt nu niet, zodat een beslissing daarover niet nodig is. Het onder 1 gevorderde wordt aldus toegewezen op de wijze hieronder vermeld. Het is raadzaam om Stichting Woonbron hiervan op de hoogte te stellen.
4.4.
Met voormeld oordeel wordt bestendigd de situatie die is ontstaan door het vonnis van 24 maart 2023 van de kort geding rechter van team haven en handel van deze rechtbank (zaaknummer / rolnummer: C/10/653584 / KG ZA 23-167). In dat vonnis is [gedaagde01] veroordeeld de woning te ontruimen en te verlaten en niet meer te betreden behoudens voorafgaande toestemming van [eiseres01] . Gelet hierop en gezien voormelde stelling van [eiseres01] dat [gedaagde01] inmiddels elders andere woonruimte gevonden heeft, wordt het onder 2 gevorderde afgewezen, omdat [eiseres01] daarbij geen belang meer heeft.
4.5.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). Vanwege de samenhang tussen de vorderingen over en weer en gezien de omstandigheid dat geen schriftelijke conclusie van antwoord in reconventie genomen is, stelt de kantonrechter de kosten in conventie en in reconventie aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op € 86,- aan verschotten (griffierecht) en € 398,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 199,-). Dit is totaal € 484,-. Daarbij geldt dat de verschotten beperkt blijven tot het verschuldigde griffierecht en niet tevens de dagvaardingskosten betreffen, omdat [eiseres01] procedeert op basis van een toevoeging. Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 99,50 (½ punt x € 199,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
4.6.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bepaalt dat [gedaagde01] vanaf nu niet langer de huur van de woning aan de [adres01] te [plaats01] zal voortzetten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten in conventie en in reconventie die aan de kant van [eiseres01] tot vandaag worden vastgesteld op € 484,-, welk bedrag rechtstreeks aan de gemachtigde van [eiseres01] dient te worden voldaan;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en in het openbaar uitgesproken.
465