In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de hoogte van de toegekende aanvraag van eisers om bijzondere bijstand voor de stoffering en inrichting van hun woning. Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 8 juni 2022 toegekend voor een bedrag van € 2.863, waarvan een bedrag van € 2.232,- als geldlening voor de inrichting is verstrekt en een bedrag van € 631,- voor stoffering dat als gift (om niet) is verstrekt. Met het bestreden besluit van 26 oktober 2022 heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, maar zijn niet verschenen op de zitting van 31 maart 2023.
Eisers ontvangen vanaf 30 maart 2022 een algemene bijstandsuitkering en huren sinds 14 april 2022 een woning in Rotterdam. Ze hebben bijzondere bijstand aangevraagd voor de huur en de kosten van de inrichting en stoffering van de woning ter hoogte van € 3.500,-. Het college heeft op 1 juni 2022 € 650,- als gift toegekend voor de eerste maand huur. De rechtbank oordeelt dat het college de bijzondere bijstand in lijn met zijn Beleidsregels heeft verstrekt als geldlening, omdat eisers niet hebben gesteld dat zij zijn toegelaten tot het wettelijk schuldhulpverleningstraject.
De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden en op juiste wijze tot de toekenning van de toegekende bedragen voor inrichtings- en stofferingskosten is gekomen. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgen en geen vergoeding van hun proceskosten ontvangen. De uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, en is openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.