ECLI:NL:RBROT:2023:397

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
ROT 22/2692
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering na beoordeling medische situatie en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.B. Chylinska, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. R. Boonstra. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, welke door verweerder op 23 november 2021 was afgewezen. Dit besluit werd in het bestreden besluit van 20 mei 2022 gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische situatie onjuist was beoordeeld en dat hij niet in staat was om de geduide functies te verrichten.

De rechtbank heeft de zaak op 10 januari 2023 behandeld, waarbij eiser via Teams aanwezig was, samen met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, die als isolatiemonteur werkte, ziek was geworden op 19 december 2019 en in aanmerking was gebracht voor een Ziektewet-uitkering. Na een medisch onderzoek door een primaire arts en een arbeidsdeskundige, concludeerde verweerder dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van de WIA-aanvraag.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat zijn medische situatie niet correct was beoordeeld en dat er een urenbeperking moest worden aangenomen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Eiser heeft niet met voldoende medische informatie aangetoond dat de verzekeringsartsen een onjuist beeld van zijn situatie hadden. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser vanaf 16 december 2021 geen recht had op een WIA-uitkering en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2692

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. M.B. Chylinska),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. R. Boonstra).

Inleiding

Met het primaire besluit van 23 november 2021 heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Met het bestreden besluit van 20 mei 2022 is verweerder bij de afwijzing van die aanvraag gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via Teams), zijn gemachtigde, [naam] (tolk) en namens verweerder mr. W. Smith.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiser is werkzaam geweest als isolatiemonteur. Hij is voor dit werk ziek uitgevallen op 19 december 2019 en hij is in aanmerking gebracht voor een Ziektewet (ZW-)uitkering. Na de wachttijd van 104 weken heeft de primaire arts onderzoek verricht vanwege de aanvraag voor een WIA-uitkering. Hij heeft eisers mogelijkheden en beperkingen vastgesteld in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 17 november 2021, geldig vanaf die datum. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens, met deze FML, passende functies geduid waarmee eiser 28,97% minder kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en heeft vervolgens het primaire besluit genomen en bepaald dat eiser vanaf 16 december 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
1.2.
Vanwege eisers bezwaar tegen het primaire besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. In de rapportage van 4 mei 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat bij eiser geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens uiteengezet dat op basis van onderzoek en het medisch dossier geen aanleiding is om tot een andere conclusie te komen dan de primaire arts. In de rapportage van 17 mei 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vervolgens toegelicht dat de eerder geduide functies nog steeds geschikt zijn en eisers belastbaarheid niet overschrijden. Eiser is daarmee nog steeds 28,97%, en daarmee minder dan 35%, arbeidsongeschikt bevonden. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.

Het beroep van eiser

2. In beroep voert eiser aan dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dan in het bijzonder met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Eisers behandelend arts raadt hem af om te werken in verband met zijn medische situatie en het gebruik van medicatie. Eiser betwist dat hij niet bedlegerig en niet ADL-afhankelijk is. Eiser zijn medische situatie is onjuist beoordeeld door verweerder. Eisers bloeddruk stijgt bij inspanning, drukte en stress en dan moet hij gaan liggen. Dat geldt ook als hij zijn medicatie heeft genomen. Hij wordt ook regelmatig duizelig. Dit alles brengt met zich dat hij de geduide functies niet kan verrichten. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij tevergeefs heeft geprobeerd medische informatie te verkrijgen, dat verweerder om die reden nadere medische informatie had moeten opvragen en dat een urenbeperking dient te worden aangenomen.

De wet

3.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
3.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.3.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eiser vanaf 16 december 2021 (de datum in geding) geen recht heeft op een WIA-uitkering.
4.2.
Het medisch onderzoek heeft bestaan uit dossieronderzoek, lichamelijk en psychisch onderzoek, een anamnese, wat in bezwaar en op de hoorzitting van 25 maart 2022 is aangevoerd, als ook op medische informatie van eisers behandelend (Poolse) artsen. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek daarmee zorgvuldig is verricht. De stelling dat nadere medische informatie had moeten worden opgevraagd bij de behandelend artsen kan niet leiden tot een andere conclusie. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] mag een verzekeringsarts in beginsel varen op zijn eigen oordeel en is nadere raadpleging van de behandelend sector alleen aangewezen in gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet, of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Daarvan is hier niet gebleken.
4.3.
Over de gronden dat met het bestreden besluit het motiveringsbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden overweegt de rechtbank het volgende. In de rapportage van 4 mei 2022 heeft de verzekeringsarts inzichtelijk toegelicht dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is, omdat hij niet opgenomen is in een ziekenhuis of instelling voor langdurige zorg (WLZ-instelling), bedlegerig is of afhankelijk is voor zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Voor wat betreft eisers bloeddruk heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat eisers bloeddruk op het spreekuur is gemeten en 170/110mmHg bedroeg. In bezwaar is een bijlage ingebracht met eenzelfde meetwaarde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat eisers bloeddruk weliswaar (te) hoog is, maar dat deze niet zodanig hoog is dat lichte activiteiten niet meer mogelijk of toelaatbaar zijn. Eiser is beperkt voor zware fysieke inspanningen, op hoogte en in hitte werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat regelmatige werktijden aan de orde zijn.
Ten aanzien van de stelling dat een urenbeperking moet worden aangenomen, overweegt de rechtbank dat de primaire arts in de rapportage van 17 november 2021 inzichtelijk heeft gemotiveerd dat bij eiser op basis van de standaard Duurbelastbaarheid in arbeid geen urenbeperking kan worden vastgesteld. Er is geen sprake van een energetische beperking vanwege bijvoorbeeld een aangetoonde verminderde hart- of longfunctie. Er is evenmin sprake van een beperking op grond van beschikbaarheid door bijvoorbeeld dagtherapie. Ook kan op preventieve gronden geen urenbeperking worden aangenomen in de situatie van eiser, omdat bijvoorbeeld geen sprake is van een ernstige psychiatrische aandoening.
Eiser heeft niet met (nadere) medische informatie aannemelijk gemaakt dat verweerders verzekeringsartsen een onjuist beeld hebben gehad van eisers medische situatie op de datum in geding. De op 6 januari 2023 nader ingediende (getuigen)verklaring van de partner van eiser kan niet leiden tot een andere conclusie. Voor wat betreft de verklaring die eiser ter zitting heeft gegeven over zijn medische situatie, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat deze informatie ziet op de datum in geding.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd waarom geen aanvullende beperkingen kunnen worden aangenomen voor eiser. Verder is niet gebleken dat sprake is van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Dat door verweerder geen nadere medische stukken zijn opgevraagd, maakt dat oordeel niet anders. De rechtbank verwijst hiervoor naar wat is overwogen in rechtsoverweging 4.2. Deze gronden slagen niet.
4.4.
De grond dat eiser de geduide functies niet kan verrichten slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 17 mei 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat en waarom de geduide functies geschikt zijn, gelet op eisers FML (waarin in 1.8.6 onder meer beperkingen voor eisers duizeligheid zijn opgenomen). Hoewel bij een aantal van de geduide functies sprake is van een signalering op punt 1.8.6 (vanwege plots opkomende duizelingen), heeft de arbeidsdeskundige in de resultaat functiebeoordeling van 6 januari 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat deze functies eisers belastbaarheid niet overschrijden.

Conclusie en gevolgen

5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld en dat hij passende arbeid kan verrichten. Met deze arbeid kan eiser 28,97% minder verdienen dan het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiser vanaf 16 december 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
6. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard. Dat betekent dat eiser niet in het gelijk gesteld wordt en het bestreden besluit in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van 3 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:567.