ECLI:NL:RBROT:2023:3865

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
10411515
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over loonvordering en verstrekking van bruto/netto specificaties

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.O. Bohr, en gedaagde, die niet is verschenen. Eiser vorderde onder andere betaling van achterstallig loon en de verstrekking van bruto/netto specificaties. Eiser heeft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die loopt van 12 september 2022 tot 12 september 2023. Hij heeft geen loon ontvangen over de maanden januari en februari 2023 en een deel van het loon van september 2022. Eiser stelt dat hij in ernstige financiële problemen verkeert door het uitblijven van de salarisbetalingen, wat de spoedeisendheid van zijn vorderingen onderstreept.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet is verschenen en dat de dagvaarding correct is betekend. Hierdoor is verstek verleend. De rechter heeft de vorderingen van eiser toegewezen, omdat deze niet ongegrond of onrechtmatig zijn. Eiser heeft recht op € 8.390,- aan achterstallig loon, de wettelijke verhoging en rente, alsook de verstrekking van deugdelijke bruto/netto specificaties. De kantonrechter heeft de dwangsom voor het niet verstrekken van deze specificaties gematigd en de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. Gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10411515 VV EXPL 23-146
datum uitspraak: 21 april 2023 (BIJ VERVROEGING)
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J.O. Bohr,
tegen
[gedaagde01] , die handelt onder de naam [handelsnaam01],
kantoorhoudende te [plaats01] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de dagvaarding van 30 maart 2023, met bijlagen.
1.2.
Op 18 april 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [eiser01] aanwezig, vergezeld door zijn moeder en bijgestaan door zijn gemachtigde.

2..Het geschil

2.1.
[eiser01] eist samengevat:
I. [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen € 5.990,- aan achterstallige salaris over september 2022, januari en februari 2023, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten;
II. [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen het salaris van € 2.400,- bruto per maand (te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten) vanaf maart 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd;
III. [gedaagde01] te veroordelen om binnen zeven dagen na de datum van het vonnis deugdelijke bruto/netto specificaties van het salaris over september 2022, december 2022, januari 2023 en februari 2023 (en toekomstige maanden) aan [eiser01] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 10.000,-;
IV. [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen de wettelijke verhoging wegens vertraging over het achterstallige loon genoemd bij sub II, over september 2022 en vanaf januari 2023 tot en met heden;
V. [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen de wettelijke rente over het bedrag genoemd in sub II;
VI. [gedaagde01] te veroordelen aan hem te betalen € 959,59 aan buitengerechtelijke kosten;
VII. [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten, de nakosten en de wettelijke rente over de nakosten;
VIII. het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende. Tussen partijen bestaat met ingang van 12 september 2022 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die van rechtswege eindigt op 12 september 2023. [eiser01] heeft, ondanks sommatie, geen loon ontvangen over de maanden januari en februari 2023. Daarnaast heeft [eiser01] ook een deel van het loon van september 2022 niet ontvangen. [eiser01] maakt aanspraak op betaling van het achterstallige loon. Door het niet tijdig betalen van het loon is [gedaagde01] ook de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW verschuldigd en de wettelijke rente. Voorts heeft [gedaagde01] nagelaten de loonstroken van de maanden september 2022, december 2022, januari 2023 en februari 2023 aan [eiser01] te verstrekken. [eiser01] eist dat [gedaagde01] deze stukken alsnog verstrekt, op straffe van een dwangsom. Ten slotte vordert [eiser01] een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De eis is spoedeisend, omdat [eiser01] in ernstige financiële problemen dreigt te geraken door het uitblijven van de salarisbetalingen.
2.3.
[gedaagde01] heeft geen verweer gevoerd.

3..De beoordeling

Verstek
3.1.
[gedaagde01] is niet verschenen bij de mondelinge behandeling. Uit de betekende dagvaarding van 30 maart 2023 blijkt dat [gedaagde01] tijdig en correct is opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 18 april 2023. Ook de overige bij de wet voorgeschreven formaliteiten zijn in acht genomen. Tegen [gedaagde01] wordt daarom verstek verleend.
Beoordelingskader
3.2.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen.
3.3.
Omdat [gedaagde01] geen verweer heeft gevoerd, en op basis van de door [eiser01] overgelegde stukken, gaat de kantonrechter uit van de juistheid van de stellingen van [eiser01] . In de stelling van [eiser01] dat hij in ernstige financiële problemen dreigt te omen door het uitblijven van de salarisbetalingen, ligt besloten dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. De vorderingen komen de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor en worden daarom toegewezen, met inachtneming van het navolgende.
Loon
3.4.
Door [eiser01] is ter zitting nader toegelicht dat het door hem gevorderde bedrag aan achterstallig loon over de maanden september 2022, januari 2023 en februari 2023 van
€ 5.990,- een brutobedrag betreft. Ten tijde van de mondelinge behandeling is gesteld dat ook het loon over de maand maart 2023 van € 2.400,- bruto opeisbaar is en dat betaling is uitgebleven. De vordering van [eiser01] ten aanzien van het achterstallige loon wordt daarom toegewezen tot een bedrag van € 8.390,- bruto. Ook de vordering tot betaling van het toekomstige loon van € 2.400 bruto per maand (vanaf de maand april 2023) tot het rechtsgeldige einde van de arbeidsovereenkomst is toewijsbaar. Naar het oordeel van de kantonrechter is in de gegeven omstandigheden immers voldoende aannemelijk dat dit salaris niet zonder meer zal worden uitbetaald.
3.5.
De op grond van artikel 7:625 BW verschuldigde wettelijke verhoging over het achterstallige loon over september 2022, januari 2023, februari 2023, maart 2023 en het loon vanaf april 2023 tot het einde van de arbeidsovereenkomst wordt eveneens toegewezen, op de wijze zoals hierna bij de beslissing vermeld.
3.6.
Zoals op de zitting nader toegelicht, maakt [eiser01] - naast de wettelijke rente over het loon vanaf de maand april 2023 - eveneens aanspraak op de wettelijke rente over het achterstallige loon tot en met de maand maart 2023. Ook dat deel van de vordering wordt toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
3.7.
In dit verband is nog van belang dat [eiser01] onbetwist heeft gesteld dat het loon normaliter vóór het einde van de maand werd uitbetaald, zodat voor de datum van de opeisbaarheid van het loon uitgegaan kan worden van de eerste van de maand volgend op die waarover het loon verschuldigd is.
3.8.
[eiser01] heeft de hiervoor bij 2.1 onder I en II genoemde vorderingen voor wat betreft de vakantietoeslag en de overige emolumenten ingetrokken, zodat daarover niet hoeft te worden beslist.
Bruto/netto specificaties
3.9.
De vordering tot verstrekking van deugdelijke bruto/netto specificaties wordt toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter de daaraan gekoppelde dwangsom zal matigen tot een bedrag van € 100,- per dag en de dwangsommen zal maximeren tot een bedrag van in totaal € 5.000,-. Nu [gedaagde01] niet in de procedure is verschenen, zal de termijn op 7 dagen na betekening van dit vonnis worden gesteld.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.10.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
Proceskosten
3.11.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). Nu [eiser01] procedeert op basis van een toevoeging, blijven de verschotten beperkt tot het verschuldigde griffierecht. De kantonrechter stelt de proceskosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 86,- aan griffierecht en
€ 529,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is in totaal € 615,-. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

4..De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 8.390,- aan achterstallig loon over de maanden september 2022 en januari 2023 tot en met maart 2023, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het loon van de maanden september 2022 en januari 2023 vanaf 13 februari 2023 tot de dag van volledige betaling en over het loon van de maanden februari en maart 2023 vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen het loon van € 2.400,- bruto per maand vanaf de maand april 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de respectieve data van opeisbaarheid tot de dag van volledige voldoening;
4.3.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen de wettelijke verhoging in de zin van artikel 7:625 BW over het achterstallige loon over de maanden september 2022 en januari 2023 tot en met maart 2023 en over het loon vanaf april 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, telkens wanneer het loon niet op de respectievelijke data van opeisbaarheid is voldaan tot de dag van volledige betaling;
4.4.
veroordeelt [gedaagde01] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis deugdelijke bruto/netto specificaties ex artikel 7:626 BW ten aanzien van het loon over de maanden september 2022 en januari 2023 tot en met maart 2023 aan [eiser01] te verstrekken en voorts om vanaf de maand april 2023 binnen zeven dagen na afloop van elke maand waarover het loon moet worden betaald, een deugdelijke bruto/netto specificatie ex artikel 7:626 BW aan [eiser01] te verstrekken, dit alles op straffe van een dwangsom van
€ 100,- voor iedere dag dat [gedaagde01] met verstrekking van (één van) die specificaties in gebreke blijft, tot een maximum van € 5.000,-;
4.5.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 959,59 aan buitengerechtelijke kosten;
4.6.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 615,-;
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
44487