ECLI:NL:RBROT:2023:3862

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
9833813
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor waterschade in hotelkamer na seksuele handelingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2023, staat de aansprakelijkheid van [gedaagde01] centraal voor waterschade die op 17 december 2020 is ontstaan in hotelkamer 106 van MB Ulvenhout B.V. De eiseres, MB Ulvenhout, vertegenwoordigd door mr. J.M. Karstens, stelt dat de schade is veroorzaakt door onzorgvuldig handelen van [gedaagde01] en zijn partner, die seksuele handelingen in de badkamer verrichtten, waardoor water de woon-/slaapkamer is binnengelopen. De kantonrechter heeft in een eerder tussenvonnis van 7 oktober 2022 MB Ulvenhout toegelaten tot het leveren van bewijs van deze feiten. Tijdens het getuigenverhoor zijn drie getuigen gehoord, die allen bevestigden dat er water uit de badkamer in de hotelkamer was gelopen en dat dit gepaard ging met geluiden van seksuele handelingen. De kantonrechter heeft de verklaringen van de getuigen als consistent en betrouwbaar beoordeeld, en concludeert dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor de schade. De schadevergoeding is vastgesteld op € 2.780,48, met wettelijke rente vanaf 6 september 2021. Daarnaast is [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.538,13. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9833813 CV EXPL 22-12698
datum uitspraak: 21 april 2023
vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
MB Ulvenhout B.V.,
vestigingsplaats: Breda,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.M. Karstens,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. drs. K.J.F. Bukholczer.
De partijen worden hierna ‘MB Ulvenhout’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 7 oktober 2022 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte van MB Ulvenhout, met bijlagen;
  • het mondelinge verweer van [gedaagde01] van 27 oktober 2022 en de door hem overgelegde pleitaantekeningen;
  • de nadere conclusie van MB Ulvenhout;
  • de e-mail van [gedaagde01] van 21 november 2022;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 20 februari 2023;
  • de conclusie na getuigenverhoor van MB Ulvenhout;
  • de conclusie na getuigenverhoor van [gedaagde01] .

2..De verdere beoordeling

2.1.
De kern van het geschil tussen partijen is of [gedaagde01] aansprakelijk gehouden kan worden voor de schade, die op 17 december 2020 aan de laminaatvloer in suite 106 in het hotel van MB Ulvenhout is ontstaan doordat water vanuit de badkamer de woon-/slaapkamer is binnengelopen.
de getuigenverklaringen
2.2.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter MB Ulvenhout toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat door [gedaagde01] en/of zijn partner op 17 december 2020 in hun hotelkamer zodanige handelingen zijn verricht dat daardoor water vanuit de badkamer de woon-/slaapkamer is binnengelopen.
2.3.
Om aan deze bewijsopdracht te voldoen heeft MB Ulvenhout een drietal schriftelijke verklaringen van [naam01] , [naam02] en [naam03] in het geding gebracht en heeft zij een plattegrond van het hotel overgelegd. Daarnaast heeft MB Ulvenhout de hiervoor genoemde personen als getuigen laten horen.
2.4.
Door [naam01] is in haar schriftelijke verklaring, onder meer, het volgende opgenomen:
“(…) Ik, [naam02] en [naam04] zijn meteen maar boven gegaan naar kamer 106 (dit was de enige kamer die boven het restaurant in gebruik was op dat moment). Boven aangekomen horen wij dat er harde muziek aan staat, horen luid gekreun en geklots van water uit de kamer komen. (…) Het bad was halfvol en alles was drijfnat in de badkamer, de muren, de badrand en een laag water op de vloer wat ondertussen ook de slaapkamer was ingelopen waar dus ook een laagje water in stond. (…)”
Daarnaast heeft [naam01] tijdens het getuigenverhoor onder andere het volgende verklaard:
“(…) Terwijl we stonden te wachten hoorde ik muziek uit de kamer komen en geklots uit de badkamer. Ik hoorde ook seks geluiden, ik omschrijf dit als gesteun en gekreun. De badkamer bevindt zich direct achter de muur waar wij stonden te wachten. (…) De hotelkamer heeft een laminaat vloer. Ik kon zien dat die nat was. (…)
Ik zag dat het bad half vol was en dat de badkamer erg nat was. Er lag water op de badrand, de muren dropen van het water en de vloer was helemaal nat. De vloer van de hotelkamer was ook voor een groot gedeelte nat. (…)”
2.5.
In zijn schriftelijke verklaring is door [naam02] - voor zover belang - als volgt verklaard:
“(…) Toen we de trap opkwamen en de klapdeuren van de 1e verdieping openden hoorden wij meteen ontzettend harde muziek aanstaan. Eenmaal in de gang aangekomen hoorden wij door de muziek heen ook ontzettend hard gekreun en klotsend water. Het geluid leidde ons naar suite 106, waar ik meteen hard op de deur klopte, echter kreeg ik geen gehoor. Na nog twee keer luid geklopt te hebben, ging de muziek uit en werd na enkele tientallen seconden de deur open gedaan door een meneer nat in een badjas terwijl mevrouw nat in een badjas in bed lag. Meneer wees ons er op dat het 'een beetje nat' was in de kamer, waarna wij constateerden dat de gehele kamer onder water stond en de kamer nat was tot hoog tegen de muren/ spiegels. (…)”
Tijdens het getuigenverhoor is door [naam02] vervolgens het volgende verklaard:
“(…) Toen we dichterbij de kamer kwamen hoorden we geluiden van mensen die de liefde aan het bedrijven waren. We hoorden ook water spatten. (…) Het water lag echt overal. De hele vloer van de badkamer was nat, ook de muren waren nat. In de hotelkamer lag 1 grote plas met water, helemaal tot aan de andere kant van de badkamer. (…)
Voor zover ik weet zijn er geen lekkages geweest voor en na dit incident. (…)”
2.6.
Ten slotte is door [naam03] in zijn schriftelijke verklaring als volgt verklaard:
“(…) Inmiddels heb ik vernomen van mijn collega’s dat het stromende water in het restaurant eveneens met het nodige geluidsoverlast afkomstig was vanuit suite 106. Ik trof daar een suite aan die "zeik nat" was. De spiegels waren nat, de muur van de badkamer tot aan het plafond, er stond letterlijk een centimeter water in de suite. (…)”
Door [naam03] is tijdens het getuigenverhoor onder andere het volgende verklaard:
“(…) Ik ben de kamer ingelopen en heb bekeken wat er was gebeurd. Ik zag een flinke laag water staan. In de hele badkamer stond water en dit was tot halverwege de kamer gelopen. Ik heb meneer gevraagd of hij een poolparty had gehouden. Hij zei: ja, sorry. (…)
Mijn idee was dat het water afkomstig was van het bad. Een andere oorzaak kan ik niet bedenken. Ook de muren en de spiegels waren zeiknat. We hebben niet eerder vanuit die kamer lekkage gehad en ook later niet meer. De vloer in de kamer was net vervangen. (…)
Er is geen onderzoek naar de lekkage geweest. (…)
Tot slot wil ik nog opmerken dat we wel onderzoek hebben gedaan door het bad opnieuw vol te laten lopen. We hebben toen geen lekkages waargenomen. (…)”
de bewijswaardering
2.7.
Voor het oordeel dat een partij is geslaagd in een bewijsopdracht moet de kantonrechter een redelijke mate van zekerheid hebben dat het betreffende feit zich heeft voorgedaan. Met andere woorden: het feit moet voor de kantonrechter voldoende aannemelijk zijn. Niet noodzakelijk is dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan (Hoge Raad 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:182, r.o. 3.4.3).
2.8.
Door [gedaagde01] is aangevoerd dat [naam01] en [naam03] als partijgetuigen beschouwd moeten worden, zodat hun verklaringen slechts beperkte bewijskracht hebben (artikel 164 lid 2 Rv). Als partijgetuige zijn aan te merken formele procespartijen, materiële procespartijen, statutaire bestuurders en andere wettelijk of statutair tot gerechtelijke vertegenwoordiging van een materiële of formele procespartij bevoegde personen, beoordeeld naar het tijdstip waarop de betrokken persoon als getuige wordt gehoord (Hoge Raad 22 december 1995, NJ 1997/22 en NJ 1997/23). Een “directeur uitvoering” die niet bevoegd is de rechtspersoon in rechte te vertegenwoordigen, is bijvoorbeeld niet als partijgetuige aan te merken (HR 23 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8689).
2.9.
[naam01] en [naam03] zijn beiden in dienst van MB Ulvenhout als respectievelijk receptioniste en hotelmanager. Niet gesteld of gebleken is dat zij ten tijde van het getuigenverhoor op enigerlei wijze bevoegd waren om MB Ulvenhout in rechte te vertegenwoordigen. [naam01] en [naam03] zullen daarom niet worden aangemerkt als partijgetuige. Wel kan de relatie van een getuige tot de partij een rol spelen bij de bewijswaardering. Dat beide getuigen in dienst zijn van MB Ulvenhout en er dus een zekere afhankelijkheidssituatie bestaat, brengt naar het oordeel van de kantonrechter echter niet mee dat hun verklaringen daarmee niet of minder betrouwbaar zouden zijn en daarom niet of slechts in beperkte mate als bewijs voor de stellingen van MB Ulvenhout kunnen dienen.
2.10.
De kantonrechter constateert dat zowel [naam01] als [naam02] , nadat de lekkage in het restaurant van het hotel hadden ontdekt, bij suite 106 klotsende geluiden uit de badkamer hoorden komen, althans geluiden van opspattend water. Beiden hebben daarbij verklaard dat zij ook duidelijk geluiden waarnamen, waaruit zij konden afleiden dat door de in de hotelkamer aanwezige personen seksuele handelingen in de badkamer werden verricht.
2.11.
[naam01] en [naam02] hebben eveneens beiden verklaard dat, toen [gedaagde01] de deur van de hotelkamer had geopend, zichtbaar was dat het water uit de badkamer de woon-/slaapkamer was ingelopen, zodanig dat ook in dat deel van de hotelkamer een laagje water stond. Deze verklaringen worden ondersteund door de verklaring van [naam03] , die pas bij de hotelkamer aankwam nadat [naam01] en [naam02] de hotelkamer al hadden betreden. Ook [naam03] constateerde bij aankomst dat de hele badkamer vol water stond en het water tot halverwege de kamer was gelopen.
2.12.
De ter zitting afgelegde verklaringen van [naam01] , [naam02] en [naam03] zijn consistent, bevatten geen tegenstrijdigheden en sluiten bovendien aan op de door ieder van hen afzonderlijk opgestelde schriftelijke verklaringen. Naar het oordeel van de kantonrechter is uit de inhoud van de hiervoor bij r.o. 2.4 tot en met 2.6 vermelde verklaringen van de getuigen voldoende aannemelijk geworden dat door [gedaagde01] en/of zijn partner zodanige handelingen in de badkamer zijn verricht dat daardoor water vanuit de badkamer de woon-/slaapkamer is binnengelopen.
2.13.
Het verweer van [gedaagde01] dat de getuigen in hun schriftelijke verklaringen geen van allen hebben verklaard welke handelingen er door [gedaagde01] en/of zijn partner in de badkamer zouden zijn verricht, slaagt niet. Gelet op de bewijsopdracht hoefde MB Ulvenhout dit niet te bewijzen. Bovendien volgt uit de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen in voldoende mate dat door [gedaagde01] en zijn partner seksuele handelingen zijn verricht in de badkamer die gepaard zijn gegaan met het nodige opspattende water, op zodanige wijze dat het water daardoor ook de woon-/slaapkamer is binnengelopen.
2.14.
Dat er geen (bouwkundig) onderzoek naar de lekkage is verricht, maakt het bovenstaande oordeel niet anders. Door zowel [naam02] als [naam03] is immers verklaard dat er zowel voor als na het voorval geen lekkage is geweest vanuit hotelkamer 106. Daarnaast heeft [naam03] verklaard dat hij na het voorval het bad opnieuw heeft laten vollopen en dat daarbij geen lekkages zijn waargenomen. Door [gedaagde01] is slechts gesteld dat hij de waterschade niet heeft veroorzaakt en dat er in zijn ogen sprake moet zijn geweest van een lek in het bad of in de leidingen. Mede gelet op de inhoud van de getuigenverklaringen op dit punt heeft [gedaagde01] onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat er een andere oorzaak is voor de waterschade aan de vloer van de hotelkamer. Van enige concrete aanwijzing dat er sprake was van een lek in het bad of in de leidingen is niets gebleken.
hoofdsom en rente
2.15.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat MB Ulvenhout in haar bewijsopdracht is geslaagd. In het tussenvonnis van 7 oktober 2022 is al geoordeeld dat het handelen van [gedaagde01] in dat geval zodanig onzorgvuldig is geweest dat dit als onrechtmatig kan worden aangemerkt en aan hem kan worden toegerekend. Dat betekent dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor de door MB Ulvenhout geleden schade. [gedaagde01] wordt daarom veroordeeld het bedrag van € 2.780,48 aan schadevergoeding aan MB Ulvenhout te betalen. De rente wordt toegewezen, omdat MB Ulvenhout genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist.
proceskosten
2.16.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van MB Ulvenhout tot vandaag vast op € 105,13 aan dagvaardingskosten, € 487,- aan griffierecht, € 696,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 232,-) en de taxe van de door MB Ulvenhout voorgebrachte getuigen van in totaal € 250,-. Dit is in totaal € 1.538,13. Voor kosten die MB Ulvenhout maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 116,- (1/2 punt x € 232,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.17.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan MB Ulvenhout te betalen € 2.780,48 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 6 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van MB Ulvenhout tot vandaag worden vastgesteld op € 1.538,13;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
44487