In deze zaak heeft Bawi Vast B.V. een kort geding aangespannen tegen [gedaagde01] met als doel ontruiming van een gehuurde woning na afloop van een tijdelijke huurovereenkomst. De huurovereenkomst, die op 1 maart 2021 begon, zou volgens Bawi op 28 februari 2023 zijn geëindigd. Bawi vorderde ook betaling van openstaande bedragen, waaronder een waarborgsom en servicekosten. De gedaagde, [gedaagde01], betwistte de ontruimingsvordering en stelde dat er sprake was van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, voortvloeiend uit een eerdere overeenkomst.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2023 werd de zaak besproken. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming niet toewijsbaar was, omdat niet voldoende aannemelijk was dat de tijdelijke huurovereenkomst daadwerkelijk was geëindigd. De rechter wees op de mogelijkheid dat de huurovereenkomst als een voortzetting van de eerdere overeenkomst voor onbepaalde tijd kan worden beschouwd. Bawi's argumenten over spoedeisend belang werden niet overtuigend geacht, en de kantonrechter concludeerde dat de ontruimingsvordering niet kon worden toegewezen.
Wel werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de erkende bedragen voor de borg en servicekosten, evenals buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde, aangezien Bawi grotendeels ongelijk kreeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde de bedragen moest betalen, ondanks het feit dat de ontruimingsvordering was afgewezen.