ECLI:NL:RBROT:2023:3840

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
10246742 CV EXPL 22-38587
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en eindafrekening na beëindiging dienstverband met geschil over arbeidsduur en uitbetaling

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2023, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01] en [gedaagde01] over loonvorderingen en de eindafrekening na beëindiging van het dienstverband van [eiser01] als tekenaar. Het dienstverband eindigde op 1 oktober 2022, na opzegging door [eiser01]. De partijen waren in conflict over het door [gedaagde01] uitbetaalde loon, een vergoeding voor pensioenachterstand en de eindafrekening. [eiser01] stelde dat hij te weinig en ten onrechte niet betaald had gekregen, en vorderde ook wettelijke verhoging en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde01] voerde aan dat [eiser01] in de laatste maanden te weinig uren had gewerkt en dat zij te veel salaris had betaald, wat zij wilde verrekenen.

De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van [eiser01] grotendeels werden toegewezen. De rechter stelde vast dat de partijen een arbeidsduur van minimaal 16 uur per week waren overeengekomen, en dat [gedaagde01] ten onrechte minder had uitbetaald. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] het te veel betaalde salaris over de periode van december 2021 tot en met maart 2022 mocht verrekenen met het salaris over de maanden april tot en met juli 2022, maar dat andere bedragen, zoals het salaris voor augustus en september 2022, moesten worden betaald. Ook werd [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van vakantietoeslag, niet-genoten vakantiedagen, wettelijke verhoging en een vergoeding voor pensioenachterstand.

De kantonrechter matigde de wettelijke verhoging tot 20% en wees de buitengerechtelijke incassokosten toe. De proceskosten werden voor het grootste deel aan [gedaagde01] opgelegd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde01] onmiddellijk aan de betalingsverplichtingen moet voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10246742 CV EXPL 22-38587
datum uitspraak: 28 april 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. W.Y. Yeh,
tegen
[gedaagde01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door: de heer [naam01] .
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 december 2022, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de brief van de gemachtigde van [eiser01] van 16 maart 2023, met een bijlage.
1.2.
Op 27 maart 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser01] en zijn gemachtigde en de heer [naam01] (directeur) namens [gedaagde01] .

2.Wat willen partijen en waarom?

2.1.
[eiser01] is bij [gedaagde01] in dienst geweest als tekenaar. Dit dienstverband is geëindigd per 1 oktober 2022, nadat [eiser01] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Partijen hebben een geschil over het door [gedaagde01] aan [eiser01] uitbetaalde loon, een (netto) vergoeding voor een pensioenachterstand en de eindafrekening. [eiser01] stelt dat [gedaagde01] deels te weinig en deels ten onrechte niet heeft betaald en wil, omdat er bedragen te laat zijn betaald, ook de wettelijke verhoging over de gevorderde brutobedragen ontvangen, plus wettelijke rente over alles wat nog niet betaald is. Ook maakt hij aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten.
2.2.
[gedaagde01] beroept zich erop dat [eiser01] in de laatste maanden van zijn dienstverband te weinig uren heeft gewerkt. [gedaagde01] vindt dat zij [eiser01] ten onrechte salaris over die uren betaald heeft en wil het te veel betaalde verrekenen met wat zij aan [eiser01] verschuldigd is.

3.De beoordeling

De beslissing kort samengevat
3.1.
De vorderingen van [eiser01] worden grotendeels toegewezen. [gedaagde01] mag het loon dat over de periode december 2021 tot en met maart 2022 te veel is betaald verrekenen met het loon over de maanden april tot en met juli 2022. Meer is er niet om te verrekenen. De andere bedragen moeten dus worden betaald. Dit omdat [eiser01] vanaf 1 november 2021 tot het einde van de arbeidsovereenkomst een arbeidsduur van (minimaal) 16 uur per week heeft gehad. Dat [eiser01] feitelijk niet altijd werkzaamheden heeft verricht gedurende 16 uur per week, komt voor risico van [gedaagde01] .
Basis voor de vorderingen: de afgesproken arbeidsduur
3.2.
Partijen verschillen van mening over de arbeidsduur die zij hebben afgesproken. De kantonrechter oordeelt dat zij met ingang van 1 november 2021 een arbeidsduur van minimaal 16 uur per week hebben afgesproken. [eiser01] heeft in zijn e-mail van 7 oktober 2021 immers aan [gedaagde01] dit voorstel gedaan en de e-mail die [gedaagde01] in antwoord daarop op 11 oktober 2021 heeft gestuurd, kan niet anders worden uitgelegd dan dat [gedaagde01] met het hele voorstel van [eiser01] van 7 oktober 2021 heeft ingestemd. Daarmee is een gewijzigde arbeidsovereenkomst tot stand gekomen.
3.3.
[gedaagde01] heeft later, in een e-mail van 6 april 2022, een voorstel aan [eiser01] gedaan om de arbeidsovereenkomst (weer) te wijzigen zodat de arbeidsduur 8 uur per week zou worden (als [eiser01] vanuit Frankrijk wilde blijven werken). [eiser01] is met dat voorstel echter niet akkoord gegaan. [gedaagde01] kan de arbeidsduur niet wijzigen zonder akkoord van [eiser01] . Daarom is de arbeidsduur, bij gebreke van instemming van [eiser01] , steeds (minimaal) 16 uur per week gebleven.
Betalingsverplichting tot einde dienstverband
3.4.
[gedaagde01] was verplicht om [eiser01] , tot het einde van zijn dienstverband, het salaris behorend bij een arbeidsduur van 16 uur per week te blijven betalen. Of [eiser01] feitelijk ook werkzaamheden heeft verricht, is daarbij niet relevant. Alleen als sprake is geweest van een weigering van [eiser01] om opgedragen werkzaamheden uit te voeren, kan er reden zijn voor een sanctie in de vorm van het opschorten of stopzetten van de loonbetaling. Daarvan is echter niet gebleken. [gedaagde01] heeft [eiser01] op 26 augustus 2022 wel een e-mail gestuurd over (komende) werkzaamheden, maar er is met [eiser01] niet gesproken over wanneer hij deze werkzaamheden zou moeten uitvoeren.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde01] ten onrechte over de maanden april tot en met augustus 2022 slechts salaris heeft uitbetaald voor een arbeidsduur van 8 uur per week en over september 2022 helemaal geen salaris. Het verschil tussen het uitbetaalde salaris en het salaris voor 16 uur per week is [gedaagde01] nog aan [eiser01] verschuldigd.
3.6.
Bij de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat [gedaagde01] [eiser01] over de periode december 2021 tot en met maart 2022 salaris heeft betaald gebaseerd op een arbeidsduur van 24 uur per week. [eiser01] heeft bevestigd dat hij in die periode niet meer dan 16 uur per week heeft gewerkt. Dit betekent dat [eiser01] over die periode salaris heeft betaald voor uren die [eiser01] niet gewerkt heeft. De kantonrechter legt het beroep van [gedaagde01] op verrekening in verband met niet gewerkte uren zo uit, dat zij het te veel betaalde salaris over deze periode mag verrekenen met het salaris over de periode april tot en met juli 2022. Berekend tot en met juli 2022 heeft [eiser01] dan, na verrekening, in totaal het correcte bedrag aan salaris betaald. Dit betekent wel dat [gedaagde01] over de maand augustus 2022 nog een bedrag van € 949,95 bruto moet betalen en over de maand september 2022 € 1.899,90 bruto. Die bedragen zullen worden toegewezen.
Betalingsverplichting eindafrekening
3.7.
[eiser01] heeft recht op het door hem opgebouwde bedrag aan vakantietoeslag. Het bedrag van € 1.506,53 bruto dat als opgebouwde toeslag is vermeld op de loonstrook van mei 2022 moet worden herberekend, nu [gedaagde01] in de periode december 2021 tot en met maart 2022 de opbouw heeft berekend over een te hoog salaris (op basis van 24 uur per week in plaats van 16 uur per week) en over de maanden april en mei 2022 over een te laag salaris (8 uur per week in plaats van 16 uur per week). Dit komt neer op de volgende rekensom:
Berekende vakantietoeslag € 1.506,53
Herberekening te veel betaald salaris:
4 maanden × 8% × € 949,95 = € 303,98 –
2 maanden × 8% × € 949,95 =
€ 151,99 +
Vakantietoeslag tot en met mei 2022€ 1.354,54
Over het salaris over de periode van 1 juni tot en met 30 september 2022 heeft [eiser01] recht op betaling van 8% vakantietoeslag over het verschuldigde loon. Het in totaal verschuldigde loon over deze periode is (4 × 8% × € 1.899,90 =) 607,97Het totale bedrag aan vakantietoeslag komt daarmee op € 1.962,51.
3.8.
[eiser01] heeft ook recht op uitbetaling van de niet genoten vakantiedagen. In het – door [gedaagde01] geaccepteerde – voorstel van [eiser01] van 7 oktober 2021 staat weliswaar dat hij geen vakantiedagen zal genieten, maar hij heeft er terecht op gewezen dat hij ingevolge de cao voor de technische groothandel recht heeft op deze dagen en dat deze cao algemeen verbindend is verklaard. Daarom is deze vordering toewijsbaar. [gedaagde01] heeft niet weersproken dat [eiser01] nog 60 vakantie-uren had staan en dat die moeten worden uitbetaald tegen een uurloon van € 29,59. Daarom wordt een bedrag van € 1.775,40 bruto toegewezen.
Wettelijke verhoging
3.9.
De kantonrechter matigt de wettelijke verhoging (ambtshalve) tot 20%. Het toekennen van de maximale verhoging acht de kantonrechter niet aan de orde, nu niet vastgesteld kan worden dat [gedaagde01] bewust en op volledig onterechte gronden tot verrekening is overgegaan. De kantonrechter heeft er oog voor dat [gedaagde01] – zonder juridische kennis – ervan uit is gegaan dat zij juist handelde. Aan de andere kant heeft [gedaagde01] wel meer verrekend dan waar zij aanspraak op kon maken en daarvan kan [gedaagde01] wel enig verwijt worden gemaakt. Gelet op deze omstandigheden acht de kantonrechter een verhoging van 20% redelijk. Deze verhoging moet [gedaagde01] betalen over het achterstallige loon van € 2.849,85 bruto, over de vakantietoeslag van in totaal € 1.962,51 bruto en over de vergoeding voor niet genoten vakantiedagen à € 1.775,40. Het bedrag aan wettelijke verhoging komt daarmee op (20% × € 6.587,76 =) € 1.317,55.
Vergoeding pensioenachterstand
3.10.
[gedaagde01] moet ook het bedrag van € 3.000,- netto aan [eiser01] betalen dat zij hebben afgesproken als vergoeding voor de pensioenachterstand. Deze afspraak blijkt ook uit het voorstel van [eiser01] in zijn e-mail van 7 oktober 2021 en de acceptatie van dit voorstel door [gedaagde01] in de e-mail van 11 oktober 2021. Op die afspraak kan [gedaagde01] niet terugkomen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
3.11.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW), zij het dat [eiser01] slechts recht heeft op een vergoeding op basis van de toewijsbare hoofdsom op het moment waarop [gedaagde01] door de gemachtigde van [eiser01] is gesommeerd om tot betaling over te gaan. Die sommatie ziet op het achterstallig salaris, het opgebouwde vakantiegeld en de compensatie pensioenschade. Daarom is € 926,40 aan buitengerechtelijke kosten toewijsbaar. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar, nu niet is gesteld of gebleken dat de kosten vóór dagvaarding dan wel vóór de ingebrekestelling door [eiser01] zijn betaald aan de gemachtigde.
3.12.
De wettelijke rente over het salaris, de vakantietoeslag, de niet-genoten vakantiedagen en de vergoeding voor de pensioenachterstand wordt toegewezen, omdat [eiser01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging wordt afgewezen, omdat niet is gebleken dat [gedaagde01] in gebreke is gesteld ten aanzien van die verhoging.
Proceskosten
3.13.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 131,18 aan dagvaardingskosten, € 693,- aan griffierecht en € 792,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 396,-). Dit is totaal € 1.616,18. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen:
  • € 949,95 bruto betreffende het salaris over augustus 2022 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 september 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • € 1.899,90 bruto betreffende het salaris over september 2022 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • € 3.737,91 bruto betreffende vakantie-uren en niet genoten vakantiedagen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • € 1.317,55 bruto aan wettelijke verhoging;
  • € 3.000,- netto met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 november 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • € 926,40 aan buitengerechtelijke kosten;
4.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.616,18, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
51909