ECLI:NL:RBROT:2023:3837

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
10117739 CV EXPL 22-29620
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een aannemingsovereenkomst met wederzijds goedvinden en schadevergoeding voor herstelkosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres01] en [gedaagde01] over de beëindiging van een aannemingsovereenkomst. De overeenkomst, die betrekking had op schilder- en behangwerkzaamheden aan de woning van [eiseres01], is op 10 september 2020 met wederzijds goedvinden beëindigd. [eiseres01] had eerder haar betalingsverplichting voor de tweede termijn van de aanneemsom opgeschort vanwege onvrede over de kwaliteit en voortgang van het werk. Na beëindiging van de overeenkomst heeft [eiseres01] aanspraak gemaakt op schadevergoeding voor herstelkosten van gebreken in het uitgevoerde werk, die door een deskundige zijn vastgesteld op € 4.218,30. De kantonrechter oordeelde echter dat [eiseres01] geen recht had op schadevergoeding, omdat er geen sprake was van verzuim door [gedaagde01] vóór het einde van de overeenkomst. De rechter concludeerde dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden was geëindigd en dat [gedaagde01] recht had op betaling voor de reeds uitgevoerde werkzaamheden, verminderd met de besparingen die voortvloeiden uit het niet uitvoeren van de resterende werkzaamheden. Uiteindelijk werd [gedaagde01] veroordeeld tot terugbetaling van € 465,81 aan [eiseres01] als onverschuldigd betaald bedrag, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10117739 CV EXPL 22-29620
datum uitspraak: 21 april 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
woonplaats: [woonplaats01] (gemeente [gemeente01] ),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. R. Delgado,
tegen
[gedaagde01] , h.o.d.n. [bedrijf01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. J. Klein.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 14 september 2022, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen;
  • de e-mail van de gemachtigde van [eiseres01] van 24 februari 2023, met bijlagen.
1.2.
Op 8 maart 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigde besproken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres01] en [gedaagde01] hebben met elkaar een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. Deze overeenkomst is gesloten op basis van drie offertes die [gedaagde01] aan [eiseres01] heeft uitgebracht voor het uitvoeren van schilder- en behangwerk aan de woning van [eiseres01] .
2.2.
[gedaagde01] heeft de werkzaamheden zoals omschreven op de drie offertes aan [eiseres01] aangeboden (met toepassing van een combinatiekorting) voor een totaalbedrag van € 12.500,-. [eiseres01] is hiermee akkoord gegaan. De duur van de werkzaamheden is door [gedaagde01] geschat op zeven weken (drie weken voor de werkzaamheden van offerte 1, drie weken voor de werkzaamheden van offerte 2 en één week voor de werkzaamheden van offerte 3). Betaling van de aanneemsom zou plaatsvinden in drie termijnen, van respectievelijk € 4.000,-, € 4.000,- en € 4.500,-.
2.3.
[gedaagde01] is op 10 augustus 2020 gestart met zijn werkzaamheden. [eiseres01] heeft voorafgaand hieraan de eerste termijnbetaling van € 4.000,- aan [gedaagde01] gedaan.
2.4.
In de week van 7 september 2020 hebben partijen onenigheid gekregen over de uitvoering van de werkzaamheden. [eiseres01] was niet tevreden over de kwaliteit en het tempo van de werkzaamheden. [eiseres01] heeft [gedaagde01] laten weten dat zij de tweede termijnbetaling van € 4.000,- (nog) niet zou voldoen vanwege haar klachten over het werk. [gedaagde01] was het daar niet mee eens. Op 9 september 2020 hebben partijen afscheid van elkaar genomen. [gedaagde01] heeft hierna geen werkzaamheden meer verricht. Op 10 september 2020 heeft [gedaagde01] zijn eindafrekening aan [eiseres01] gestuurd op basis van de door hem gewerkte uren. [eiseres01] heeft deze afrekening niet betaald, omdat zij het niet eens is met de hoogte hiervan.
2.5.
Op 1 mei 2021 heeft (de gemachtigde van) [eiseres01] opdracht gegeven aan Dekra Experts om het door [gedaagde01] uitgevoerde schilderwerk aan de buitenzijde van woning en het behang- en sauswerk in de sportkamer te beoordelen, vast te stellen of sprake is van gebreken en de financiële omvang van de schade vast te stellen. Dekra is op 14 mei 2021 ter plaatse geweest. Ook [gedaagde01] en zijn gemachtigde zijn hierbij aanwezig geweest. Dekra heeft op 6 oktober 2021 haar rapport uitgebracht. Hierin staat, voor zover relevant, dat sprake is van niet goed werk dat is afgeleverd door [gedaagde01] . Dekra begroot de herstelkosten op € 4.218,30.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
  • voor recht te verklaren dat zij zich terecht op haar opschortingsrecht heeft beroepen;
  • voor recht te verklaren dat de overeenkomst tussen partijen primair met wederzijds goedvinden is geëindigd per 10 september 2020 en subsidiair terecht gedeeltelijk is ontbonden per 9 september 2020;
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen een schadevergoeding van € 4.218,30 plus 6% prijsindexatie, expertisekosten van € 2.159,85 en buitengerechtelijke kosten van € 645,17, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres01] baseert de eis op het volgende. Met [gedaagde01] is een termijn overeengekomen voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Tijdens de uitvoering van het werk bleek dat [gedaagde01] deze termijn niet zou gaan halen. [eiseres01] heeft daarom terecht haar betalingsverplichting voor de tweede termijn van de aanneemsom opgeschort. Vervolgens hebben partijen in onderling overleg de aanneemovereenkomst beëindigd. Gebleken is dat er gebreken kleven aan de werkzaamheden die [gedaagde01] heeft uitgevoerd. [gedaagde01] is daarom tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en moet de schade, bestaande uit de herstelkosten, vergoeden. De kosten van de expert dienen vergoed te worden op basis van artikel 6:96 lid 2 BW. Omdat [gedaagde01] niet over is gegaan tot betaling, heeft de gemachtigde van [eiseres01] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verricht, waarvoor een vergoeding moet worden betaald.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis van [eiseres01] en eist zelf samengevat:
  • [eiseres01] te veroordelen aan hem te betalen € 3.729,46;
  • [eiseres01] te veroordelen in de proceskosten.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 3.275,73 en buitengerechtelijke kosten van € 453,73.
3.4.
[gedaagde01] baseert de tegeneis op het volgende. [eiseres01] heeft de aanneemovereenkomst opgezegd. Op grond van artikel 7:764 BW moet zij de aanneemsom aan [gedaagde01] betalen, verminderd met de besparingen. De besparingen worden begroot op zo’n € 5.200,-. Als van de aanneemsom deze besparingen en het al betaalde bedrag van € 4.000,- worden afgetrokken, resteert de gevorderde hoofdsom.

4.De beoordeling

De belangrijkste elementen uit de beslissing samengevat
4.1.
De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd op 10 september 2020. [eiseres01] heeft geen recht op schadevergoeding, maar de kosten voor herstel van de gebreken aan het uitgevoerde werk moeten wel worden verrekend met het aan [gedaagde01] toekomende loon en de materiaalkosten voor het werk dat hij heeft gedaan. Per saldo moet [gedaagde01] € 2.893,86 aan [eiseres01] terugbetalen, plus buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
Het einde van de overeenkomst: met wederzijds goedvinden
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag hoe het eindigen van de overeenkomst op 10 september 2020 moet worden gekwalificeerd. De kantonrechter oordeelt dat zij de overeenkomst met wederzijds goedvinden hebben beëindigd. Er was sprake van een situatie waarin over en weer geen sprake meer was van vertrouwen. [eiseres01] heeft aan [gedaagde01] voorgesteld om te stoppen met de werkzaamheden. [gedaagde01] heeft daar even over nagedacht en heeft de volgende dag laten aan [eiseres01] laten weten dat ook hij wilde stoppen. Vervolgens heeft [gedaagde01] een dag later de eindafrekening opgemaakt. Hier is geen sprake van een eenzijdige handeling van [eiseres01] (een opzegging), maar van een door partijen samen gemaakte afspraak. Een einde met wederzijds goedvinden dus en wel per 10 september 2020, de datum waarop [gedaagde01] aan [eiseres01] zijn eindafrekening heeft gestuurd. De gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd per
10 september 2020 zal worden toegewezen.
Geen verzuim vóór einde overeenkomst, geen schadevergoeding
4.3.
[eiseres01] maakt aanspraak op een schadevergoeding, omdat de werkzaamheden die [gedaagde01] aan de buitenzijde van de woning en in de sportkamer heeft verricht, niet (helemaal) goed zouden zijn uitgevoerd. De kantonrechter oordeelt dat inderdaad vast staat dat deze werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd. De door [eiseres01] ingeschakelde deskundige Dekra is tot deze conclusie gekomen. [gedaagde01] heeft de (inhoudelijke) bevindingen van Dekra onvoldoende weersproken.
4.4.
Echter, om aanspraak te kunnen maken op een schadevergoeding, moet sprake zijn (geweest) van verzuim van [eiseres01] vóór het eindigen van de overeenkomst. De overeenkomst is geëindigd op 10 september 2020. Na deze datum kon [gedaagde01] niet meer tekortschieten in de nakoming van de overeenkomst, omdat de overeenkomst niet meer bestond.
4.5.
Anders dan [eiseres01] betoogt, is de kantonrechter van oordeel dat partijen geen fatale termijnen voor het uitvoeren van de werkzaamheden zijn overeengekomen. [gedaagde01] heeft een schatting gemaakt van de duur van de werkzaamheden, maar partijen hebben niet vastgelegd dat de werkzaamheden op een bepaalde datum afgerond zouden moeten zijn. Dat sprake was van een strakke planning en dat [eiseres01] dit wist, maakt dit niet anders. Los van het voorgaande was de door [gedaagde01] geschatte termijn van zeven weken voor de duur van de werkzaamheden op 10 september 2020 nog niet verstreken.
4.6.
De kantonrechter oordeelt dat ook geen sprake is van verzuim door de mededeling van [gedaagde01] dat hij “er geen zin meer in had”. Als deze mededeling al is gedaan, wat [gedaagde01] heeft betwist, dan moet deze worden gezien in de context waarin deze is gedaan. [eiseres01] heeft aan [gedaagde01] aangekondigd dat zij van plan was om de betaling van de tweede termijn van de aanneemsom op te schorten. Hoewel de kantonrechter wil aannemen dat [eiseres01] vreesde dat de werkzaamheden niet op het door haar gewenste moment afgerond zouden zijn, was op dat moment geen sprake van een tekortkoming van [gedaagde01] ; hij had nog tijd om de werkzaamheden te verrichten en eventuele gebreken te herstellen. In die omstandigheden zou een mededeling van [gedaagde01] dat hij er bij het uitblijven van een betaling “geen zin meer in had” een logische reactie. [eiseres01] mag dit echter niet zo uitleggen dat [gedaagde01] hiermee heeft aangekondigd dat hij zou gaan tekortschieten in de nakoming van zijn verplichtingen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat op 10 september 2020 geen sprake was van verzuim van [gedaagde01] . Na deze datum zijn nog wel ingebrekestellingen verstuurd, maar die zijn gelet op de einddatum van de overeenkomst niet relevant voor de beoordeling van de aanspraak op schadevergoeding van [eiseres01] . Omdat [gedaagde01] bij het einde van de overeenkomst niet in verzuim was, ontbreekt een grondslag voor een schadevergoeding. Het gevorderde bedrag van € 4.218,30 kan daarom niet op deze grondslag worden toegewezen. De waarde van de werkzaamheden die nog zouden moeten worden uitgevoerd om het werk alsnog deugdelijk op te kunnen leveren zal echter nog wel als besparing aan de orde komen bij de berekening van het loon en de materiaalkosten waarop [gedaagde01] aanspraak kan maken.
4.8.
Op het moment dat [eiseres01] aan [gedaagde01] liet weten dat zij niet van plan was om de tweede termijn van de aanneemsom te betalen, was dus geen sprake van verzuim van [gedaagde01] . Daarom was op dat moment geen sprake van een opeisbare vordering van [eiseres01] op [gedaagde01] die maakte dat zij deze betalingsverplichting mocht opschorten. De gevorderde verklaring voor recht dat [eiseres01] zich terecht op haar opschortingsrecht heeft beroepen, zal dan ook worden afgewezen.
Berekening redelijk loon en materiaalkosten, verrekening herstelkosten
4.9.
Tussen partijen bestaat discussie over de berekening van de financiële afwikkeling van de beëindigde aanneemovereenkomst. Omdat geen sprake is van een opzegging van de overeenkomst door [eiseres01] , is artikel 7:764 BW niet van toepassing. De door [gedaagde01] in deze procedure gebruikte rekenmethode, waarbij op de aanneemsom de besparingen door het eindigen van de opdracht in mindering worden gebracht, wordt door de kantonrechter dan ook niet overgenomen.
4.10.
Bij gebreke van afspraken tussen partijen over hoe financieel af te rekenen, is het uitgangspunt dat partijen zich (ook) bij de afwikkeling van de overeenkomst jegens elkaar gedragen naar de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 lid 1 en artikel 6:248 lid 1 BW). Tegen die achtergrond oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde01] in beginsel aanspraak heeft op betaling van de aanneemsom, waarbij rekening wordt gehouden met de al verrichte werkzaamheden en de geleverde materialen, alsmede met – naar analogie van artikel 7:764 BW – de door [gedaagde01] gerealiseerde besparingen nu de aanneemovereenkomst tussentijds is geëindigd. Die besparingen bestaan in dit geval (ook)uit de kosten die [gedaagde01] had moeten maken als hij de gebreken aan het uitgevoerde buitenschilderwerk en het behang- en sauswerk in de sportkamer had moeten herstellen (zie bijv. RvA 1 mei 2013, nr. 33.717). De tijd die [gedaagde01] hieraan zou hebben moeten besteden, wordt daarbij op geld gewaardeerd, ervan uitgaande dat hij in die tijd anders andere betaalde werkzaamheden had kunnen verrichten.
4.11.
Partijen zijn het niet eens over de waarde van de uitgevoerde werkzaamheden. De kantonrechter zal die waarde daarom schatten. Bij die schatting is rekening gehouden met het materiaal dat is gebruikt (verf van het merk Drenth), zodat de vraag of al dan niet was overeengekomen dat verf van het merk Sikkens zou worden gebruikt, buiten beschouwing kan blijven.
4.12.
Volgens Dekra heeft [gedaagde01] 80% van de werkzaamheden aan de buitenzijde van de woning uitgevoerd. [gedaagde01] is zelf in een van zijn berekeningen ook van dit percentage uitgegaan. De buitenwerkzaamheden zijn geoffreerd voor een bedrag van € 5.582,30. Op dit bedrag dient dan 20% in mindering te worden gebracht wegens niet uitgevoerde werkzaamheden; dat is € 1.116,46. Daarnaast dienen op dit bedrag in mindering te worden gebracht de besparingen. De kantonrechter neemt als uitgangspunt voor het waarderen van de kosten van herstel de offerte van Imto, waar Dekra ook vanuit is gegaan op de begroting. Er kan echter niet van het volledige offertebedrag worden uitgegaan. De kantonrechter acht het niet redelijk om de winstmarge die Imto in haar offerte zal hebben opgenomen op deze manier bij [gedaagde01] in rekening te brengen en ook moet ervan uit worden gegaan dat [gedaagde01] de herstelwerkzaamheden goedkoper zou hebben uitgevoerd dan Imto. Dit blijkt alleen al uit het feit dat de totale herstelkosten bijna net zo hoog zijn als de oorspronkelijke offerte van [gedaagde01] . De kantonrechter begroot de herstelkosten daarom – schattenderwijs – op 50% van het offertebedrag van Imto. Ten aanzien van de eerste offerte bedragen de herstelkosten volgens de offerte van Imto € 3.400,80. [1] 50% daarvan is € 1.700,40. Dit bedrag zal als besparing van het in rekening te brengen bedrag worden afgetrokken. De kantonrechter ziet geen reden om de herstelkosten te verhogen met de door [eiseres01] genoemde prijsindexatie; er is geen grondslag om de kosten van geldontwaarding (waar dit op neerkomt) bij [gedaagde01] in rekening te brengen.
Voor wat betreft de buitenwerkzaamheden (offerte 1) levert dit de volgende rekensom op:
Offertebedrag € 5.582,30
Niet uitgevoerde werkzaamheden € 1.116,46 -
Bespaarde kosten buitenzijde € 1.700,40 -
Resteert in rekening te brengen
€ 2.765,44
4.13.
Offerte 2 betreft het schilder- en behangwerk op de begane grond. Daarvan is slechts een klein deel uitgevoerd, zo blijkt uit de door [eiseres01] overgelegde lijst van
5 september 2020. [gedaagde01] heeft de juistheid van deze lijst niet betwist. De kantonrechter schat op basis van deze lijst dat [gedaagde01] ongeveer 10% van de overeengekomen werkzaamheden heeft uitgevoerd. 10% van het geoffreerde arbeidsloon van € 4.578,- is € 457,80. De kantonrechter schat de kosten van het gebruikte materiaal, inclusief een redelijke en reële winstopslag, op € 150,-. Van dit bedrag moeten de kosten voor het uitvoeren van werkzaamheden aan het behang- en sauswerk in de sportkamer worden afgetrokken. Imto heeft in haar offerte een bedrag van € 817,50 inclusief btw voor deze werkzaamheden opgenomen. Ook hier wordt uitgegaan van 50% van dit bedrag, wat € 408,75 is.
Voor wat betreft de werkzaamheden van offerte 2 levert dit de volgende rekensom op:
Arbeidsloon € 457,80
Materiaalkosten incl. winst € 150,00
Bespaarde kosten sportkamer € 408,75 -
In rekening te brengen
€ 199,05
4.14.
Offerte 3 betreft schilder- en behangwerk op de eerste verdieping. Daarvan is ook een deel uitgevoerd, een iets groter deel dan op de begane grond. De kantonrechter schat op basis van de lijst van 5 september 2020 dat [gedaagde01] 30% van de overeengekomen werkzaamheden heeft uitgevoerd en daarbij ook 30% van het geoffreerde materiaal heeft gebruikt.
Voor wat betreft de werkzaamheden van offerte 3 mag [gedaagde01] dus in rekening brengen:
30% × € 1.899,- =
€ 569,70
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde01] in totaal € 2.765,44 + € 199,05 + € 569,70 = € 3.534,19 aan [eiseres01] in rekening mocht brengen. [eiseres01] heeft aan [gedaagde01] € 4.000,- betaald (eerste termijn aanneemsom). Zij heeft daarom recht op terugbetaling van € 465,81. Niet als schadevergoeding of wegens een tekortkoming, maar als onverschuldigd betaald bedrag. De kantonrechter zal dit bedrag aan [eiseres01] toewijzen. Uit deze beoordeling volgt ook dat [gedaagde01] niets meer van [eiseres01] te vorderen heeft. Daarom zullen zijn vorderingen in reconventie worden afgewezen.
Geen vergoeding kosten deskundigenrapport
4.16.
[eiseres01] kan geen aanspraak maken op vergoeding van de kosten voor het deskundigenrapport. Artikel 6:96 lid 2 BW geeft een aanspraak op vergoeding van de kosten voor het vaststellen van de schade, maar dit artikel is alleen van toepassing als sprake is van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding. Hiervoor is overwogen dat [eiseres01] geen aanspraak kan maken op de herstelkosten als schadevergoeding. Daarom wordt de vordering tot vergoeding van de kosten van het rapport van Dekra bij gebrek aan een grondslag afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.17.
[eiseres01] heeft aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter acht die kosten toewijsbaar, omdat [eiseres01] voldoende heeft gesteld waaruit volgt dat zij recht heeft op een vergoeding. Buitengerechtelijke kosten zijn ook toewijsbaar in gevallen waarin geen sprake is van een schadevergoeding, maar van terugbetaling van een onverschuldigd betaald bedrag (HR 5 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2517). Het bedrag waarop zij aanspraak kan maken is lager dan gevorderd, omdat [eiseres01] een lager bedrag toegewezen krijgt dan waar zij vanuit is gegaan. Op basis van de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten heeft zij recht op een vergoeding van € 84,54.
4.18.
De wettelijke rente over het onverschuldigd betaalde bedrag wordt toegewezen met ingang van de dag van dagvaarding. Omdat pas in deze procedure duidelijk is geworden dat [eiseres01] een bedrag onverschuldigd heeft betaald en welk bedrag dit is, ziet de kantonrechter geen reden om de rente met ingang van een eerdere datum toe te wijzen. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat de kosten vóór dagvaarding dan wel vóór de ingebrekestelling door [eiseres01] zijn betaald aan haar gemachtigde.
Proceskosten
4.19.
Omdat [eiseres01] in conventie slechts een klein deel van haar vordering toegewezen krijgt, compenseert de kantonrechter de proceskosten in conventie zodat iedere partij de eigen kosten draagt. In reconventie krijgt [gedaagde01] ongelijk. Hij moet daarom de proceskosten in reconventie betalen, die aan de kant van [eiseres01] tot vandaag worden vastgesteld op € 165,- aan salaris voor de gemachtigde (½ punt × € 330,-). Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.20.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen partijen met wederzijds goedvinden is beëindigd per 10 september 2020;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen € 550,35 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 465,81 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
5.3.
compenseert de proceskosten in conventie zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten in reconventie die aan de kant van [eiseres01] tot vandaag worden vastgesteld op € 165,-;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
51909

Voetnoten

1.€ De totale herstelkosten zijn begroot op € 4.218,30. De kosten van herstel van behang- en sauswerk van de sportkamer bedragen € 750,- exclusief btw, dat is € 817,50 inclusief btw. € 4.218,30 - € 817,50 = € 3.400,80.