ECLI:NL:RBROT:2023:3810

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
10308624 VV EXPL 23-46
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over achterstallig loon en toegang tot de bedongen arbeid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiseres, werkzaam als barkeeper bij [naam cafe01], een kort geding aangespannen tegen gedaagde, haar werkgever, vanwege achterstallig loon en toegang tot de bedongen arbeid. Eiseres is op 1 juli 2022 in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, met een afgesproken uurloon van € 15,00, dat later is verhoogd naar € 18,00. Echter, gedaagde heeft het loon per december 2022 weer verlaagd naar € 15,00, wat eiseres betwist. Eiseres vordert onder andere betaling van het achterstallige loon, toegang tot de werkvloer en een dwangsom bij niet-naleving. Gedaagde verzet zich tegen de vorderingen en vraagt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, stellende dat er geen spoedeisend belang is en dat de zaak te complex is voor een kort geding.

De kantonrechter oordeelt dat eiseres wel degelijk een spoedeisend belang heeft, vooral gezien de aard van de loonvordering. De rechter stelt vast dat eiseres recht heeft op het verhoogde uurloon van € 18,00 en dat gedaagde niet gerechtigd was om dit eenzijdig te verlagen. De vordering van eiseres om toegelaten te worden tot de bedongen arbeid wordt toegewezen, met een dwangsom van € 500,00 per dag. Ook wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 50% en wettelijke rente. De proceskosten worden eveneens aan gedaagde opgelegd. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10308624 VV EXPL 23-46
datum uitspraak: 21 maart 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. K. Hoesenie te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01], die handelt onder de naam
[naam cafe01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 21 februari 2023, met bijlagen 1 tot en met 11;
  • de aanvullende bijlagen 12 tot en met 15 van [eiseres01] ;
  • het antwoord en tevens de tegeneis van [gedaagde01] , met bijlagen;
  • de mail van [gedaagde01] van 7 maart 2023.
1.2.
Op 7 maart 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken.

2..De feiten

2.1.
[eiseres01] is op 1 juli 2022 in dienst getreden bij [naam cafe01] in de functie van barkeeper op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar eindigend op 30 juni 2023.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“(…)
1.3
De werknemer treedt in dienst voor een deeltijd dienstverband gebaseerd op 1.248 per 12 maanden. Dit betekent een gemiddelde arbeidstijd van 24 uren per week. De arbeidstijd kan echter van week tot week verschillen.
(…)
3.5
De werknemer ontvangt een loon van € 15,00 per uur. De vakantiebijslag bedraagt 8%. (…)”
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de Horeca-cao van toepassing.
2.4.
Vanaf augustus 2022 heeft [naam cafe01] het bruto uurloon van [eiseres01] verhoogd naar € 18,00 bruto per uur (exclusief emolumenten).
2.5.
Op de loonstroken van augustus tot en met november 2022 zijn minuren geregistreerd die niet aan [eiseres01] zijn uitbetaald. Naar aanleiding daarvan heeft [eiseres01] aan [gedaagde01] laten weten dat zij aanspraak maakt op betaling van haar salaris van gemiddeld 24 uur per week tegen een brutoloon van € 18,00 per uur.
2.6.
Vanaf december 2022 heeft [naam cafe01] het bruto uurloon van [eiseres01] verlaagd naar € 15,00 bruto per uur (exclusief emolumenten).
2.7.
Op 10 december 2022 heeft [gedaagde01] aan [eiseres01] een voorstel d.d. 9 december 2022 gedaan tot opzegging van de arbeidsovereenkomst met wederzijdse instemming. [eiseres01] is met het voorstel niet akkoord gegaan.
2.8.
Op 12 december 2022 heeft [gedaagde01] een ontslagaanvraag voor [eiseres01] bij het UWV ingediend wegens bedrijfseconomische redenen. Diezelfde dag heeft [gedaagde01] [eiseres01] bij brief per direct op non-actief gesteld. In die brief staat – voor zover van belang – het volgende:
“Wij hebben elkaar net gesproken en helaas is het niet gelukt om er samen uit te komen om onze arbeidsrelatie voort te zetten. Ik voel mij nu gedwongen om ontslag aan te vragen om bedrijfseconomische redenen en ik stel u per direct op non-actief.
Uw eisen voor het uitbetalen van ruim 100 uur, waar niet voor gewerkt is en zelfs werk is geweigerd, brengt het bedrijf enorm in gevaar. (…)
Het aanbod om het contract met wederzijdse instemming te ontbinden, zoals u toegestuurd op 9 december 2022 blijft onverminderd van kracht. (…)”
2.9.
Bij e-mail van 13 december 2022 heeft [eiseres01] aan [gedaagde01] laten weten bezwaar te maken tegen de non-actiefstelling en het ontslag wegens bedrijfseconomische redenen.
2.10.
Vervolgens heeft diverse e-mailcorrespondentie plaatsgevonden tussen de gemachtigde van [eiseres01] en [gedaagde01] . Dit heeft niet tot een oplossing geleid.
2.11.
Het UWV heeft de ontslagaanvraag voor [eiseres01] wegens bedrijfseconomische redenen afgewezen.

3..Het geschil

in conventie en in reconventie
3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen [eiseres01] binnen 24 uur toe te laten tot de bedongen arbeid, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 50.000,00;
  • [gedaagde01] te veroordelen binnen 24 uur na dit vonnis het (achterstallig) loon te betalen, met de wettelijke verhoging en wettelijke rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen het loon gebaseerd op minimaal 24 uur per week tegen een uurloon van € 18,00 + cao verhoging te betalen totdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres01] baseert de eis op het volgende.
Conform de arbeidsovereenkomst heeft [eiseres01] recht op het salaris gebaseerd op 24 uur per week (oftewel 104 uur per maand). [gedaagde01] heeft eenzijdig, zonder instemming van [eiseres01] , het uurloon van [eiseres01] verlaagd van € 18,00 naar € 15,00 bruto per uur. Hiertoe was hij niet gerechtigd, zodat [eiseres01] nog altijd recht heeft op een uurloon van € 18,00 bruto. Daarnaast heeft [eiseres01] op grond van artikel 4.7 lid 5 van de cao recht op een loonsverhoging van 2% vanaf 1 januari 2023. [gedaagde01] is ruimschoots te laat met het betalen van het juiste salaris en is daarom tevens de wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW) en de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) verschuldigd.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en eist zelf – kort gezegd – om de arbeidsovereenkomst van [eiseres01] te ontbinden. Daartoe voert hij het volgende aan.
[eiseres01] heeft geen spoedeisend belang bij haar vorderingen. De gemachtigde van [eiseres01] heeft aan [gedaagde01] al op 22 december 2022 om verhinderdata gevraagd, maar heeft pas op 21 februari 2022 de dagvaarding betekend. Dit doet geen recht aan het karakter van een kort geding. Bovendien is het geschil dermate complex dat getuigen zullen moeten gehoord. Daarvoor leent een kort geding zich niet, dus reeds daarom dienen de vorderingen van [eiseres01] te worden afgewezen.
Het uurloon van [eiseres01] is in augustus 2022 verhoogd met 10% wegens de inflatie en nog eens 10% die was gekoppeld aan het uitvoeren van bedrijfsleider-taken door [eiseres01] . [eiseres01] heeft uiteindelijk laten weten dat zij geen bedrijfsleider wil worden, waarna [gedaagde01] het salaris weer heeft verlaagd naar het salaris zoals is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst. Wat betreft het aantal uren geldt dat sprake is van een jaaruren norm van 1.248 uur, hetgeen neerkomt op ‘gemiddeld’ 24 uur per week, genomen over het gehele jaar. Pas als er aan het einde van het jaar niet voldoende werk is aangeboden, dan heeft [eiseres01] recht op uitbetaling van de volledige 1.248 uur. De verloning vindt verder plaats op basis van het daadwerkelijk aantal gewerkte uren. Dit kan per week verschillen. [gedaagde01] heeft [eiseres01] voldoende uren werk aangeboden, maar dit is door [eiseres01] diverse malen geweigerd. [gedaagde01] heeft dan ook het juiste aantal uren aan [eiseres01] betaald.
Omdat de arbeidsverhouding tussen partijen inmiddels dermate is verstoord, verzoekt [gedaagde01] om hem toe te staan de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Een terugkeer van [eiseres01] is onmogelijk.

4..De beoordeling

4.1.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiseres01] heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde01] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
spoedeisend belang
4.2.
Voldoende is gebleken dat [eiseres01] een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening. Daarbij heeft te gelden dat een loonvordering naar haar aard een spoedeisend karakter draagt. Daarnaast is nog van belang dat zelfs als [eiseres01] (te) lang zou hebben stilgezeten (wat door [gedaagde01] is gesteld) deze omstandigheid nog niet het oordeel rechtvaardigt dat er geen spoedeisend belang (meer) is bij de gevraagde voorziening. [eiseres01] is dan ook ontvankelijk in haar vordering.
hoogte uurloon
4.3.
Vast staat dat het uurloon van [eiseres01] per augustus 2022 is verhoogd naar € 18,00 bruto per uur. Volgens [gedaagde01] bestaat deze verhoging uit 10% als compensatie voor de inflatie en 10% omdat [eiseres01] steeds meer de taken van een bedrijfsleider zou gaan uitvoeren om uiteindelijk bedrijfsleider te worden. Ter zitting heeft [gedaagde01] verklaard dat aan die loonsverhoging uitdrukkelijk de voorwaarde is verbonden dat [eiseres01] op termijn bedrijfsleider zou worden. Omdat zij eind november 2022 aan [gedaagde01] heeft laten weten geen bedrijfsleider te willen worden, heeft [gedaagde01] het loon per december 2022 weer verlaagd naar € 15,00 bruto per uur.
4.4.
[eiseres01] betwist dat aan die loonsverhoging een voorwaarde is verbonden. Volgens [eiseres01] is nooit met haar besproken dat zij die ‘extra’ 10% loonsverhoging (bovenop de 10% vanwege de inflatie) alleen zou krijgen als zij uiteindelijk bedrijfsleider zou worden. Bovendien valt volgens haar niet in te zien waarom het loon dan uiteindelijk weer is verlaagd naar het in de arbeidsovereenkomst opgenomen bedrag van € 15,00 per uur, nu zij daarmee ook niet meer de 10% vanwege de inflatie krijgt.
4.5.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat aan de loonsverhoging een voorwaarde om bedrijfsleider te worden is verbonden. Enige onderbouwing hiervan ontbreekt. Dit betekent dat ervan uitgegaan moet worden dat [eiseres01] vanaf augustus 2022 onvoorwaardelijk recht had op een loon van € 18,00 bruto per uur. Nu vast staat dat [eiseres01] niet heeft ingestemd met een verlaging van het loon per december 2022 en evenmin sprake is van een eenzijdig wijzigingsbeding ex artikel 7:613 BW, had [gedaagde01] het loon niet eenzijdig mogen wijzigen. Dat [eiseres01] ingevolge de arbeidsovereenkomst recht heeft op een bruto uurloon van € 15,00, betekent niet dat een werkgever daar altijd op kan terugvallen, nu het nieuwe loon een arbeidsvoorwaarde is worden. [gedaagde01] is overigens zelf van de arbeidsovereenkomst afgeweken, door [eiseres01] per augustus 2022 een hoger loon aan te bieden.
4.6.
Gelet op het voorgaande moet er voorshands van uitgegaan worden dat [eiseres01] nog altijd, vanaf augustus 2022, recht heeft op een loon van € 18,00 bruto per uur. Door vanaf december 2022 een bedrag van € 15,00 bruto per uur aan [eiseres01] te betalen, heeft [gedaagde01] te weinig betaald. Het meerdere zal [gedaagde01] alsnog aan [eiseres01] moeten betalen. Daarbij geldt voorts, als tussen partijen niet in geschil, dat op grond van artikel 4.7 lid 5 van de cao met ingang van 1 januari 2023 een loonsverhoging van 2% te gelden heeft.
aantal uren
4.7.
Partijen zijn het erover eens dat zij een arbeidsovereenkomst met een jaarurennorm zijn overeengekomen. Kort gezegd betekent dit dat [eiseres01] gedurende 12 maanden 1248 uur zal werken. Het daadwerkelijke aantal werkuren per week kan daarbij verschillen, maar is naar verwachting 24 uur per week. Daartegenover staat wel dat het loon gelijkmatig over de maanden van het jaar verspreid moet zijn. [eiseres01] dient dan ook elke maand hetzelfde loon te ontvangen op basis van 24 uur per week.
4.8.
Of en voor zover [eiseres01] meer of minder uren heeft gewerkt, doet aan de maandelijkse loonbetalingsverplichting niet af. In het geval er gedurende een bepaalde periode gemiddeld minder wordt gewerkt dan overeengekomen (wat daar in deze procedure ook van zij) mag de werkgever deze minuren registreren en later van de werknemer vergen deze uren alsnog “in te halen”, maar moet wel maandelijks het volledige salaris aan de werknemer worden betaald.
4.9.
Gezien het voorgaande dient [gedaagde01] vanaf het begin van de arbeidsovereenkomst gedurende een jaar aan [eiseres01] het loon op basis van 24 uur per week, ofwel 104 uur per maand te betalen. De vordering van [eiseres01] wordt dan ook toegewezen. De vraag of [eiseres01] minder uren heeft gewerkt kan, gelet op het voorgaande en de vorderingen van [eiseres01] , in deze procedure in het midden blijven.
toegang tot de bedongen arbeid
4.10.
[gedaagde01] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [eiseres01] te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. Een veroordeling tot ontbinding van de (arbeids)overeenkomst is echter constitutief van aard en kan reeds daarom niet bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding worden toegewezen. De tegenvordering van [gedaagde01] wordt dan ook afgewezen. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst nog altijd voortduurt en [eiseres01] in beginsel toegelaten moet worden tot de werkvloer. [gedaagde01] heeft [eiseres01] weliswaar op non-actief gesteld, maar het enkel niet akkoord gaan met een door de werkgever aangeboden beëindigingsvoorstel is geen gegronde reden om een werknemer op non-actief te stellen.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiseres01] om toegelaten te worden tot de bedongen arbeid wordt toegewezen. Aan deze veroordeling zal een dwangsom worden verbonden van € 500,00 per dag met een maximum van € 10.000,00.
wettelijke verhoging en rente
4.12.
De wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon tijdig te betalen. Uit rechtsoverweging 4.6. volgt dat [gedaagde01] het loon niet tijdig aan [eiseres01] heeft betaald. Daarom wijst de kantonrechter de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW toe van 50% van het verschuldigde loon. [gedaagde01] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de kantonrechter aanleiding ziet om de verhoging te matigen.
4.13.
De gevorderde rente, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, wordt als op de wet gegrond eveneens toegewezen.
proceskosten
4.14.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op € 128,30 aan dagvaardingskosten, € 86,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 961,30. Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.15.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen het (achterstallig) loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo vanaf augustus 2022 dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om [eiseres01] binnen 24 uur toe te laten tot de bedongen arbeid, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 10.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] maandelijks te betalen het loon gebaseerd op minimaal 24 uur per week tegen een bruto uurloon van € 18,00 + 2% cao verhoging totdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten die aan de kant van [eiseres01] tot vandaag worden vastgesteld op € 961,30;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
37555